nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2007
Hierbij doe ik u toekomen de antwoorden op de vragen met betrekking tot
het jaarverslag en de slotwet van het ministerie van Verkeer en Waterstaat
alsmede het Infrastructuurfonds over het jaar 2006 en de vragen bij het rapport
van de Algemene RekenKamer (kamerstukken 31 031 XII, nrs. 5 en 6 en 31 031
A, nr. 5).
Eveneens zijn bijgevoegd de antwoorden op vragen die zijn gesteld tijdens
het plenaire debat (Handelingen der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007,
nr. 70, blz. 3757–3812) over het Financieel Jaarverslag van het Rijk.
Op verzoek van de minister van Algemene Zaken, heb ik ook bijgevoegd het
antwoord op vraag 5 behorend bij het jaarverslag en slotwet Huis der Koningin
2006 (31 031 I, nr. 9) voor zover deze betrekking heeft op het regeringsvliegtuig.
De minister van Verkeer en Waterstaat,
C. M. P. S. Eurlings
1
Bij de verantwoording over de uitvoering van een amendement
van Mevrouw Snijder-Hazelhoff voor meer geld voor zwakke schakels in de Nederlandse
kust staat dat dit voor een groot deel niet is uitgevoerd, omdat er nog besluitvorming
door de Kamer nodig was. Pas in het najaar van 2006 heeft deze plaatsgevonden.
Welke zin heeft zo’n amendement dan? Immers, het amendement beoogde
een versnelling te realiseren. Ligt dit aan de Kamer of had het ministerie
er veel nadrukkelijker op kunnen sturen dat de besluitvorming tijdig plaatsvond,
zodat de versnelde aanpak daadwerkelijk kon worden gerealiseerd? (CU)
De € 50 miljoen van het amendement is ingezet voor het versterken
van dijken.
Hiermee worden de maatregelen die volgden uit het resultaat van de tweede
toetsing op grond van de Wet op de waterkering gefinancierd. Besluitvorming
hierover en over de FES-middelen heeft pas in september 2006 plaatsgevonden.
Met het geld van dit amendement is een deel van de financiering van verbetermaatregelen
opgelost. Daarmee is een bijdrage geleverd om de meest urgente maatregelen
uit het hoogwaterbeschermingsprogramma daadwerkelijk uit te kunnen voeren.
Deze toevoeging heeft positief gewerkt in de afstemming met de waterschappen
over de realisatie van verbetermaatregelen.
2
In de eerste maanden van 2007 is de filedruk al weer
toegenomen. Welke conclusie trekt de nieuwe coalitie hieruit voor het eigen
beleid waarin volgens de CPB-berekeningen precies nul euro extra wordt geïnvesteerd
in infrastructuur? Het kabinet mist hierbij gewoon het gevoel van urgentie.
Binnenkort heeft iedereen honderd dagen nodig om Nederland te doorkruisen.
(VVD)
In het Coalitieakkoord is aangegeven dat er voor infrastructuur en (vaar-)
wegen en voor openbaar vervoer tot 2020 ruim twee miljard euro extra beschikbaar
is ten opzichte van de reservering zonder coalitieakkoord. Een aanzienlijk
deel hiervan gaat naar verbetering van de bereikbaarheid. Daarnaast komen
voor bereikbaarheid middelen beschikbaar uit de enveloppe «Regionaal
economisch beleid (w.o. bereikbaarheid)». In het CPB-rapport waarnaar
in de vraag wordt verwezen, worden alleen de cijfers gepresenteerd voor het
jaar 2011.
3
Een ander voorbeeld van de grote projecten is de mainportontwikkeling
Rotterdam. Tot nu toe is niet duidelijk geworden wat precies de gewenste omvang
zou moeten zijn. Allerlei getallen tussen de 610 en 2 000 hectares passeren
de revue, maar uiteindelijk sprak het kabinet over 1 000 hectares landaanwinning.
Een degelijke rapportage hierover met onderbouwing heeft echter niet plaatsgevonden.
(CDA)
In 1997 is in het kader van de projectbeslissing (Tweede Kamer 1996–1997,
24 691, nr. 3) de omvang van de landaanwinning bepaald. Voorafgaand aan
die projectbeslissing heeft in de jaren negentig een brede verkenning (VERM)
plaatsgevonden naar de ruimtebehoefte in de Mainport Rotterdam. Een studie
van het CPB bevestigde de urgentie van de vraag naar nieuwe ruimte maar plaatste
een aantal kritische kanttekeningen bij de vraag hoeveel ruimte nodig is.
Tegelijk lag er vanuit de regio de wens voor 2000 hectare. De kanttekeningen
van het CPB waren van zodanige aard dat de minister van VenW een onafhankelijke
derde (de heer Middelhoek) gevraagd heeft de verschillende cijfers nog eens
aan een kritisch oordeel te onderwerpen. Deze kwam tot de conclusie dat de
landaanwinning een minimale omvang moet hebben van 800 á 900 hectare
in het jaar 2020, exclusief de benodigde ruimte voor infrastructuur
en vrije ruimte tussen clusters van bedrijven. Dit is aan de Tweede Kamer
gemeld in het kader van genoemde projectbeslissing (1997). Vervolgens is in
1997 de PKB-procedure gestart waarbij de omvang van het uit te geven haventerrein
is gemaximeerd op 1000ha. In 2001 heeft het CPB geadviseerd over de rentabiliteit
(MKBA) van de Tweede Maasvlakte, uitgaande van 1 000 ha. In het hoge
groeiscenario wijkt het aanlegmoment niet af van de business case gehanteerd
door HbR. In 2005 zag het CPB desgevraagd geen aanleiding hun bevindingen
bij te stellen.
Inmiddels is met het van kracht zijn van de PKB en de parlementaire instemming
met de projectafspraken (Bestuursakkoord en Uitwerkingsovereenkomsten) het
project naar de uitvoeringsfase overgegaan. In de PKB is vastgelegd dat de
landaanwinning maximaal 1 000 hectare netto uitgeefbaar bedrijventerrein
mag bevatten. Het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) legt de landaanwinning aan
voor eigen rekening en risico op basis van een business case. In dat kader
zullen door het Rijk geen nieuwe ramingen worden opgesteld. Wel zal, zoals
de AR ook opmerkt, voorafgaand aan de daadwerkelijke start van de eerste fase
een toets op de marktvraag plaatsvinden door HbR en Rijk. Deze markttoets
beziet of de goederenstroomprognoses en de daaruit voortvloeiende ruimtebehoefte,
gerelateerd aan de daadwerkelijke beschikbare ruimte, gelijk of hoger liggen
dan ten tijde van het besluit over het Bestuursakkoord. Bij deze prognoses
kan een verband worden gelegd met de toenmalige CPB-ramingen.
In de Milieueffectrapportage, die tot 31 mei 2007 ter inzage ligt,
wordt uitgegaan van een eindsituatie met 1 000 hectare netto uitgeefbaar
haven- en industrieterrein op de Tweede Maasvlakte. De zeewering, het havenbassin,
de infrastructuur en de overige voorzieningen nemen eveneens circa 1 000
hectare in beslag. De Tweede Maasvlakte krijgt dus een bruto omvang van circa
2 000 hectare.