nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juni 2007
Hierbij zend ik u de antwoorden op de door de Vaste Commissie voor Economische
Zaken gestelde schriftelijke vragen over het Jaarverslag 2006 van EZ (bijlage
1 en 2 (zie Kamerstukken 31 031 XIII, nrs. 6 en 7) en het Fes (bijlage
3 en 4) (zie Kamerstukken 31 031 D, nrs. 6 en 7)).
Bijgaand vindt u de door Minister Bos toegezegde antwoorden op vragen
die tijdens het verantwoordingsdebat op 22 mei zijn gesteld (Handelingen
der Kamer II, vergaderjaar 2006–2007, nr. 70, blz. 3757–3812).
De minister van Economische Zaken,
M. J. A. van der Hoeven
1
Van veel innovatieprogramma’s bij EZ kan de effectiviteit
niet worden vastgesteld en ook over de innovatievouchers is nu steeds meer
twijfel over de effectiviteit. Welke conclusies trekt het Kabinet daaruit
voor de begroting van volgend jaar?
De meeste evaluaties die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd, laten zien
dat het EZ-instrumentarium zijn beoogde doelen heeft bereikt. Over het algemeen
geldt: als evaluaties daar aanleiding toe geven, wordt het instrument aangepast.
Voor de nieuwe innovatieprogramma’s zal er een tussenevaluatie plaatsvinden.
Aangezien het eerste programma nog geen jaar draait, zal de eerste tussenevaluatie
niet voor medio 2008 van start gaan. Wel is er een nulmeting uitgevoerd, zodat
te zijner tijd het effect van het programma goed vastgesteld kan worden.
De effecten van de pilot innovatievouchers zijn destijds door het CPB
onderzocht. Het CPB heeft voorzichtige aanwijzingen dat MKB’ers door
de innovatievoucher vaker een verbetering in het productieproces realiseren.
Ook geven deze studies aan dat bedrijven als gevolg van de voucher naar kennisinstellingen
stappen: een stap die ze anders niet genomen zouden hebben. Het is te vroeg
om een uitspraak te doen over de lange termijn effecten van de vouchers. Later
dit jaar zullen de innovatievouchers geëvalueerd worden. Het Kabinet
trekt voor de nieuwe innovatie-instrumenten op dit punt dan ook geen conclusies
voor de begroting van volgend jaar.
2
In het financieel jaarverslag lezen wij dat de concurrentiekracht
is hersteld. Als gevolg van loonmatiging, belastingverlaging en verlichting
van administratieve lasten staat Nederland volgens het World Economic Forum
wat de concurrentiekracht betreft weer in de top 10. Ook dat is een erfenis
om te koesteren. Welke concrete maatregelen denkt het Kabinet te nemen om
de concurrentiekracht van Nederland ook echt te behouden, in het bijzonder
gelet op de zorgwekkende loonontwikkeling?
Nederland klimt weer op de internationale ranglijsten voor concurrentiekracht.
Het is vanzelfsprekend dat we ook in de komende jaren aan behoud en versterking
van concurrerend vermogen moeten blijven werken. Essentieel daarvoor zijn:
zoveel mogelijk goed opgeleide mensen aan het werk, een gunstig investeringsklimaat,
ondernemingszin, investeringen in infrastructuur en een verantwoorde loonkostenontwikkeling.
Een sterk innovatievermogen en een gunstig ondernemingsklimaat zijn van
groot belang voor Nederlandse concurrentiekracht en arbeidsproductiviteitsontwikkeling.
In het CA is hier dan ook bijzonder veel aandacht voor. Dit blijkt uit verschillende
maatregelen die de Nederlandse concurrentiekracht en het innovatievermogen
dienen te vergroten. Enkele voorbeelden zijn: het stimuleren van zelfstandig
ondernemerschap (urencriterium), het beperken van de administratieve lastendruk
en het geven van een impuls aan innovatie, onder andere door versterking van
de WBSO-regeling en een uitbreiding van de innovatievouchers. In het beleidsprogramma,
dat 14 juni verschijnt, zijn de kabinetsvoornemens nader uitgewerkt.
Eén van de speerpunten van dit Kabinet is het verhogen van de arbeidsparticipatie
in zowel uren als personen. Ten eerste is in het licht van vergrijzing een
hogere arbeidsdeelname op lange termijn wenselijk. In de tweede plaats kan
een hogere arbeidsdeelname, gelet op de toenemende krapte op de arbeidsmarkt,
ook op korte termijn uitkomst bieden. Een hogere arbeidsdeelname voorkomt
immers dat de spanningen op de arbeidsmarkt niet verder oplopen.
Op dit moment kent Nederland de laagste werkloosheid van de EU, terwijl het
aantal openstaande vacatures hoog is. De toename van de loonstijging past
bij de stand van de conjunctuur en zichtbare krapte op de arbeidsmarkt en
leidt volgens de ramingen van het CPB niet tot een verslechtering van de Nederlandse
concurrentiepositie. Het neemt echter niet weg dat we ervoor moeten waken
dat de loonstijging niet doorslaat, zoals na de eeuwwisseling is gebeurd,
met verslechtering van de concurrentiepositie en forse stijging van de werkloosheid
tot gevolg.