31 028
Subsidieregeling «Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie» (MEP)

nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 29 juni 2007

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Economische Zaken2 hebben over het rapport van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 31 028, nr. 1) Subsidieregeling Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (MEP) de navolgende vragen ter beantwoording aan de Algemene rekenkamer voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de daarop bij brief van 26 juni 2007 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Aptroot

De voorzitter van de commissie voor Economische Zaken,

Kraneveldt-van der Veen

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Groen

1

Waarom heeft de Algemene Rekenkamer ervoor gekozen warmte/krachtkoppeling (WKK) buiten beschouwing te laten? Erkent de Algemene Rekenkamer dat van de MEP regeling voor WKK juist veel te leren is voor verbetering van de MEP? Is de Algemene Rekenkamer bereid dit alsnog nader te onderzoeken?

De aanleiding voor het verzoek van de Tweede Kamer aan de Algemene Rekenkamer was dat de minister van EZ in augustus 2006 de regeling voor nieuwe aanvragen (voor de MEP-subsidieregeling) op nul had gezet omdat de Europese doelstelling voor duurzame elektriciteit in 2010 gerealiseerd zou worden. Deze Europese doelstelling houdt in dat in 2010 9% van het totale elektriciteitsverbruik in Nederland duurzaam en binnenlands geproduceerd wordt. De stroom die wordt opgewekt door WKK-projecten valt niet onder de in Europees verband gehanteerde definitie van duurzame elektriciteit. Daarom heeft de Algemene Rekenkamer WKK-projecten in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten en kan zij hierover geen uitspraken doen.

2

Is onderzocht of het ontbreken van capaciteitsgrenzen (zoals in Duitsland) effect heeft gehad op de subsidieregeling (financieel, doeltreffendheid)?

Neen, wij hebben het effect van ontbrekende capaciteitsgrenzen zoals in het Duitste systeem niet onderzocht. De MEP-regeling is anders vormgegeven dan de Duitse regeling. Wel hebben we in het rapport aandacht besteed aan het feit dat de MEP-regeling een open einde-regeling was zonder budgettair plafond. Het was hierdoor vooraf niet duidelijk hoeveel bedrijven er in welke mate gebruik van zouden gaan maken.

3

Hoe zeker is het dat de bijstook van «schoon hout» ook daadwerkelijk schoon hout betreft? Is er een vergelijking gemaakt tussen geïmporteerd schoon hout en uit eigen land afkomstig schoon hout? Is er bij de bijstook van schoon hout ook gekeken naar andere aspecten dan alleen CO2-reductie? (Bijvoorbeeld ecologische en sociale effecten op plaats van herkomst)

In het rapport wordt niet gesteld dat het gaat om «schoon hout». De vergelijking tussen geïmporteerd schoon hout en schoon hout uit eigen land is in onze analyse niet gemaakt. Een beoordeling van de eventuele negatieve neveneffecten ook niet. Onze analyse heeft zich gericht op het in beeld krijgen van de marktprijs voor hout om zo inzicht te krijgen in de mogelijke overwinsten bij de bijstook van zuivere biomassa (in dit geval hout). Dit is gedaan op basis van de bijstook van houten pellets in kolencentrales in 2004.

Op een andere plaats in het rapport hebben we wel kanttekeningen gezet bij de negatieve neveneffecten van biomassa op duurzaamheiddoelstellingen in bredere zin dan alleen in de zin van CO2-reductie (in onze analyse bij palmolie). Ons inziens dienen de negatieve neveneffecten voor elke soort biomassa te worden meegewogen bij de beoordeling van de totale duurzaamheid (dat is ook in lijn met de duurzaamheidscriteria van de commissie-Cramer). Zie voor deze analyse blz. 36 en blz. 40–42 van deel II van ons rapport.

4

Wat is de definitie van biologisch deel van het afval dat tot duurzaam gerekend kan worden? Welk deel van het brandbaar huishoudelijk afval valt daaronder?

Het uitgangspunt is dat uitsluitend het organische deel van afval meetelt als duurzaam. Voor dit duurzame deel van het afval wordt jaarlijks, voor het jaar erna, een forfaitair percentage vastgesteld door de minister van EZ. Daarvoor is een methode ontwikkeld door het Ministerie van VROM, samen met de betrokken marktpartijen. In 2006 en 2007 was dit percentage 47%1.

5

Is het de Algemene Rekenkamer bekend waarom het ministerie van EZ heeft gekozen voor het benutten van het potentieel van biomassa en wind, hoewel er volgens ECN (optiedocument, 2006), goedkopere vormen van opwekking van duurzame electriciteit en van vermijden van CO2-uitstoot zijn?

Neen, dat aspect heeft de Algemene Rekenkamer in het onderzoek Milieukwalitiet Elektriciteitsproductie (MEP) niet onderzocht.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), ondervoorzitter, Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Van Haersma Buma (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Aptroot (VVD), voorzitter, Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Van der Veen (PvdA), Kalma (PvdA), Van Gerven (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Kortenhorst (CDA), Van Dijck (PVV), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Heijnen (PvdA) en Tang (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Depla (PvdA), Van Gent (GL), Roemer (SP), Van der Burg (VVD), Jonker (CDA), Snijder-Hazelhoff (VVD), De Vries (CDA), Van Hijum (CDA), Van Beek (VVD), Boekestijn (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gerkens (SP), Vermeij (PvdA), Kuiken (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Vacature (CDA), Anker (CU), Mastwijk (CDA), De Roon (PVV), Luijben (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Besselink (PvdA).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD) en Vos (PvdA).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Kortenhorst (CDA), De Rouwe (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Weekers (VVD), Van Dam (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), Se Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), Schippers (VVD), Madlener (PVV), Neppérus (VVD), Blom (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD) en Heerts (PvdA).

XNoot
1

Zie «Besluit tot vaststelling forfaitair percentage afval 2007», Staatscourant 19 december 2006, nr. 247, p. 9.

Naar boven