31 024 (R 1826)
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake luchtdiensten tussen en via het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, enerzijds, en de Nederlandse Antillen, anderzijds; Londen, 25 oktober 2006

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 april 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 4 mei 2007.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen te kennen worden gegeven uiterlijk op 3 juni 2007.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 25 oktober 2006 te Londen totstandgekomen verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, ten behoeve van de Nederlandse Antillen, en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake luchtdiensten tussen en via het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, enerzijds, en de Nederlandse Antillen, anderzijds (Trb. 2006, 258).

Een toelichtende nota bij dit verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor de Nederlanse Antillen gevraagd.

Aan de Gouverneur van de Nederlandse Antillen is verzocht hogergenoemde stukken op 4 mei 2007 over te leggen aan de Staten van de Nederlandse Antillen.

De Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen is van deze overlegging in kennis gesteld.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Toelichtende nota

Inleiding

Het onderhavige verdrag is het resultaat van besprekingen tussen de Nederlands-Antilliaanse en de Britse luchtvaartautoriteiten. Aanleiding voor die besprekingen was de wens om de luchtvaartrelatie tussen de Nederlandse Antillen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland specifiek te regelen.

In de titel en de preambule van het verdrag worden de regeringen van beide Koninkrijken genoemd als verdragsluitende partijen; het verdrag wordt uiteraard tussen beide staten gesloten.

Op 13 augustus 1946 kwam in Londen tot stand de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende bepaalde luchtdiensten (Stb. H 77, laatstelijk Trb. 2001, 15). Deze Overeenkomst regelt de luchtvaartrelatie tussen Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba, enerzijds, en het Verenigd Koninkrijk, anderzijds.

De bepalingen in deze Overeenkomst die van toepassing zijn op de luchtdiensten tussen en via de Nederlandse Antillen, enerzijds, en de Britse overzeese gebieden Anguilla, de Bermuda-eilanden, de Britse Maagdeneilanden, de Caymaneilanden, Monserrat en de Turks- en Caicoseilanden, anderzijds, zijn inmiddels vervangen door het Verdrag inzake luchtdiensten dat op 10 januari 2000 te Londen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland met betrekking tot deze gebieden tot stand is gebracht (Trb. 2000, 35). Dat verdrag geldt voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor de Nederlandse Antillen.

Het nieuwe luchtvaartverdrag zal bij inwerkingtreding de bepalingen van de Overeenkomst van 1946 die van toepassing zijn op de luchtdiensten tussen de Nederlandse Antillen en het Verenigd Koninkrijk, vervangen. De Overeenkomst blijft van toepassing op Nederland en Aruba.

Artikelsgewijze toelichting

Het onderhavige luchtvaartverdrag valt vanwege de liberale inhoud in de categorie «Open Skies», waarin voorzien wordt in een zo groot mogelijke operationele en commerciële vrijheid voor de luchtvaartmaatschappijen.

Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het verdrag voorkomende, voor luchtvaartverdragen gebruikelijke begrippen.

In artikel 3 worden de rechten aangegeven die in het kader van dit luchtvaartverdrag worden verleend, te weten het recht van overvlucht en van technische landing, alsmede het recht om geregelde luchtdiensten van, naar en via de wederzijdse grondgebieden te onderhouden. Hierbij worden geen beperkingen ten aanzien van capaciteit, frequenties of aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen opgelegd.

Voor het uitvoeren van de luchtdiensten worden in de artikelen 4 en 5 de aanwijzing voorzien van één of meer luchtvaartmaatschappijen per land en het recht om die aanwijzing in te trekken of te wijzigen.

Teneinde de commerciële mogelijkheden voor de desbetreffende luchtvaartmaatschappijen te vergroten zijn in het verdrag bepalingen opgenomen met betrekking tot eerlijke mededinging danwel waarborgen tegen niet-concurrerende praktijken (artikel 6), tarieven (artikel 7) en commerciële activiteiten inclusief het vestigen van kantoren ter plaatse (artikel 16). Met betrekking tot de tarieven voor het luchtvervoer wordt de concurrentie tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen bevorderd door de rol van de overheid terzake terug te dringen. Hierdoor worden de maatschappijen in staat gesteld hun diensten tegen zo laag mogelijke tarieven aan het publiek aan te bieden.

Overigens dienen de lidstaten van de Europese Gemeenschap (EG) bij onderhandelingen over een luchtvaartverdrag rekening te houden met EG-afspraken (zie Verordening nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen; PbEU L 157, rectificatie in PbEU L 195) en is een lidstaat, in casu het Verenigd Koninkrijk, verplicht onderwerpen die onder de exclusieve bevoegdheid van de EG vallen, in het luchtvaartverdrag op te nemen. Dit geldt onder meer voor de vestigingsbepaling.

De in het onderhavige luchtvaartverdrag opgenomen «ownership and control»-clausule maakt echter geen onderscheid tussen rechtspersonen naar het recht van en onderdanen uit de verschillende lidstaten van de Europese Unie, zolang de luchtvaartmaatschappijen in het Verenigd Koninkrijk zijn gevestigd. Dit betekent dat het EG-recht, en in het bijzonder de bepaling inzake de vrije vestiging, geen beletselen voor de verdragspartijen oproept.

Artikel 8 heeft betrekking op de wederzijdse vrijstelling van douanerechten, inspectiekosten of andere heffingen en belastingen.

De artikelen 9 en 10 bevatten bepalingen met betrekking tot de luchtvaartveiligheid. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld indien de Nederlandse Antillen of het Verenigd Koninkrijk twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheidsstandaard door het andere land wordt nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kunnen consultaties plaatsvinden. Indien maatregelen uitblijven, biedt de veiligheidsbepaling de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied op te schorten danwel te staken. Verder wordt verwezen naar de door de Internationale Organisatie voor Burgerluchtvaart vastgestelde veiligheidsbepalingen, die voor zover van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen de Nederlandse Antillen en het Verenigd Koninkrijk in acht genomen moeten worden.

Ingevolge artikel 12 hebben de aangewezen luchtvaartmaatschappijen de mogelijkheid om «code-sharing»-overeenkomsten aan te gaan met maatschappijen van andere landen.

Het verdrag bevat voor het overige de op luchtvaartgebied gebruikelijke bepalingen. Zo bevat artikel 19 een bepaling over consultaties en wordt in artikel 20 een regeling gegeven om geschillen via arbitrage te beslechten.

Ingevolge artikel 23 is, voor wat het Verenigd Koninkrijk betreft, het verdrag niet van toepassing op de afhankelijk gebleven Britse gebiedsdelen in het Caribisch gebied. De luchtvaartrelatie tussen deze gebiedsdelen en de Nederlandse Antillen is geregeld in het voornoemde, op 10 januari 2000 te Londen totstandgekomen luchtvaartverdrag.

Het verdrag bevat in de bijlage een routetabel met de bepaling dat er gevlogen kan worden van, naar en via elkaars grondgebied zonder capaciteits- en frequentiebeperkingen.

De bijlage is een integrerend onderdeel van het verdrag en is aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van deze bijlage behoeven op grond van artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring terzake voorbehouden.

Koninkrijkspositie

Het verdrag zal voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor de Nederlandse Antillen gelden.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven