31 020
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Barbados tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol; Bridgetown, 28 november 2006 (Trb. 2007, 73)

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 mei 2007

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 8 mei 2007. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 7 juni 2007.Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 28 november 2006 te Bridgetown totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Barbados tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met Protocol (Trb. 2007, 73).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

TOELICHTENDE NOTA

1. Inleiding

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State).Het onderhavige Verdrag, met Protocol (hierna: het «Verdrag»), geeft regels die bepalen welke van de verdragsluitende staten, het Koninkrijk der Nederlanden voor wat betreft Nederland, dan wel Barbados, bevoegd is om in overeenstemming met zijn nationale wetgeving belasting te heffen van het inkomen van inwoners van een of van beide staten; dit teneinde dubbele belasting te voorkomen. Daarnaast regelt het Verdrag, onder meer met het oog op het voorkomen van het ontgaan van belasting, de onderlinge uitwisseling van fiscale gegevens.

Het Verdrag past in het netwerk van vergelijkbare belastingverdragen die het Koninkrijk is aangegaan met vele landen ter wereld. Barbados heeft inmiddels algemene bilaterale belastingverdragen gesloten met een aantal andere landen, waarvan reeds in werking zijn getreden de verdragen met Botswana, Canada, China, Cuba, Denemarken, Finland, Georgië, Kazakstan, Malta, Mauritius, Noorwegen, Venezuela, het Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, Zweden en Zwitserland.

2. Verloop van de onderhandelingen

In augustus 2003 hebben Nederland en Barbados in Barbados over het Verdrag onderhandeld. Aansluitend vond nog een briefwisseling plaats over één openstaande punt. Die werd afgerond in 2005. Daarmee werd uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belastingverdrag. De aanleiding voor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze situatie die bestond op te heffen, ten einde economische relaties tussen en wederzijdse investeringen te bevorderen door inwoners van Nederland en Barbados. De besprekingen werden aangekondigd in de persberichten van het Ministerie van Financiën. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van de zijde van het bedrijfsleven of van burgers ontvangen.

De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was om te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepubliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en 2) en in de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna: «Notitie Uitgangspunten»). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoordingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door het Koninkrijk gesloten verdragen op dit terrein.

Naar de mening van de eerste ondertekenaar weerspiegelen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden verwezenlijkt, waaronder kunnen worden genoemd:

• het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening ingeval van bedrijfsklare projecten (turn key-bepaling) (artikel 7 en onderdeel V van het Protocol);

• de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van diensten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (onderdeel VI van het Protocol);

• de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (costsharing-bepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en onderdeel VII van het Protocol);

• bronheffingspercentages voor dividenden, interest en royalty’s die overeenstemmen met de laagste bronheffingspercentages die Barbados is overeengekomen met andere verdragspartners (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede en derde lid, en artikel 12, tweede lid);

• een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijk belangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid);

• een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten, sociale zekerheidsuitkeringen en afkoopsommen van vorengenoemde uitkeringen (artikel 18);

• een saldobepaling overeenkomstig het Nederlandse standaardverdrag (artikel 21);

• een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 25);

• een bepaling dat het Commentaar op het OESO-modelverdrag (zie www.oecd.org; hierna: «het OESO-modelverdrag» en «het OESO-commentaar») richtinggevend is bij de uitleg van bepalingen in het verdrag die corresponderen met het OESO-modelverdrag (zie onderdeel I van het Protocol);

• Een zogenaamde «carve-out bepaling» die voorkomt, dat personen die gebruik maken van een bijzonder regime, de voordelen krijgen van het verdrag (artikel 31, eerste, tweede en derde lid);

• Een zogenaamde «remittance base» bepaling die er voor zorgt dat Nederland pas terugtreedt indien het inkomen daadwerkelijk in Barbados wordt belast (artikel 31, vierde lid).

Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Barbados. Deze betreffen in het bijzonder de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan zes maanden (artikel 5, derde lid); een (lage) bronstaatheffing ter zake van interest en royalty’s (artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid); en het niet opnemen van een door Nederland voorgesteld artikel over het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden.

Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen worden aangegeven van het Nederlandse verdragsbeleid op belastinggebied.

3. Budgettaire gevolgen

Over de omvang van de budgettaire gevolgen valt, gezien de huidige stand van de investeringen, nog geen concrete indicatie te geven. Voor het Nederlandse bedrijfsleven met activiteiten en investeringen in Barbados zal het Verdrag positief uitwerken. De grenzen van de heffingsbevoegdheden van beide landen zijn duidelijk vastgelegd, waarbij de bronheffingspercentages, die normaliter door Barbados worden toegepast op niet-inwoners, zijn verlaagd en er is een goede basis gelegd voor overleg en geschillenbeslechting in die situaties waarin toepassing van het Verdrag desalniettemin tot problemen zou kunnen leiden.

4. Koninkrijkspositie

Het Verdrag zal, wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden. Ingevolge artikel 30 kan het Verdrag evenwel hetzij in het geheel, hetzij in gewijzigde vorm, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba. Een dergelijke uitbreiding zal een afzonderlijk verdrag vormen.

5. Artikelsgewijze toelichting

Titel en preambule

Het Verdrag geldt voor belastingen naar het inkomen en niet voor belastingen naar het vermogen. Overigens kennen zowel Nederland als Barbados geen vermogensbelasting.

Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 2)

De voornaamste belastingen in Barbados zijn de inkomstenbelasting, de vennootschapsbelasting en een belasting op het winnen van olie en gas. De inkomstenbelasting kende ten tijde van de onderhandelingen tarieven van 22,5% en 40%. De winstbelasting van vennootschappen kende ten tijde van de onderhandelingen een tarief van 36%. Wanneer Barbadiaanse vennootschappen dividenden uitkeren dienen zij daarvan 15% aan dividendbelasting in te houden. Voor interest kent Barbados een bronheffing van 15%, die tevens eindheffing is voor niet ingezetenen. Betaalde interest is voor bedrijven aftrekbaar van de winst. Voor royalty’s geldt een bronheffing van 15% voor betalingen aan niet ingezetenen.

Algemene begripsbepalingen (artikel 3 juncto de onderdelen I en II van het Protocol)

Barbados en Nederland zijn overeengekomen om een bepaling op te nemen inzake zelfstandige arbeid. Als gevolg hiervan behoeven de uitdrukkingen «onderneming» en «bedrijf» niet nader te worden omschreven.

In paragraaf 1 van onderdeel I van het Protocol is overeengekomen dat bij de interpretatie van de bepalingen in het verdrag zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het OESO-commentaar in zover de tekst van het verdrag overeenkomt of vrijwel overeenkomt met de tekst uit het OESO-modelverdrag.

In paragraaf 2 van onderdeel I van het Protocol is geregeld dat inkomsten of winsten die worden gegenereerd door een fiscaal transparant lichaam naar de wetgeving van een van de staten de inkomsten of winsten geacht worden te zijn gegenereerd door een ingezetene in zover deze inkomsten naar het belastingrecht toerekenbaar zijn aan een ingezetene. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in het op 8 maart 2004 tot stand gekomen Protocol tot wijziging van de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 2004, 166).

In onderdeel II van het Protocol wordt overeenkomstig het verzoek van Nederland bepaald dat in geval van kwalificatieverschillen tussen de landen de bevoegde autoriteiten, na onderling overleg, zodanige maatregelen nemen dat dubbele belasting of dubbele vrijstelling als gevolg van toepassing van het Verdrag wordt voorkomen. Deze bepaling geldt zowel voor de interpretatie van niet in het belastingverdrag gedefinieerde begrippen als voor kwalificatieverschillen van entiteiten of inkomensbestanddelen. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 5.1.2 van de Notitie Uitgangspunten.

Woonplaats (artikel 4)

In het vierde lid is naar de wens van Nederland de zogenaamde «tie-breaker» bepaling dusdanig aangepast dat een andere dan een natuurlijk persoon die ingevolge de bepalingen van het eerste lid van artikel 4 inwoner is van beide staten, pas aanspraak kan maken op de voordelen van het verdrag indien via onderling overleg de woonplaats is vastgesteld. Daarbij zal acht worden geslagen op de plaats van oprichting, de werkelijke leiding en andere factoren. Nederland is in het verleden een dergelijke bepaling overeengekomen in onder meer het eerdergenoemde belastingverdrag met de Verenigde Staten.

Vaste inrichting (artikel 5)

De structuur en bepalingen van artikel 5 komen overeen met het OESO-modelverdrag 1992–2000. In het derde lid is voor de bouw- en constructiewerkzaamheden een termijn van 6 maanden vastgelegd. Deze afwijking van het OESO-modelverdrag is door Nederland in het verleden al meerdere malen geaccepteerd.

Inkomsten uit onroerende zaken (artikel 6 juncto onderdeel IV van het Protocol)

In onderdeel IV van het Protocol bij het Verdrag is een bepaling opgenomen krachtens welke het bezit van exploratie- en exploitatierechten, met inbegrip van belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit exploratie en exploitatie, fictief worden aangemerkt als het bezit van onroerende zaken die gelegen zijn in de staat waartoe de zeebodem en ondergrond behoren waarop deze rechten betrekking hebben en tevens als behorend tot het vermogen van een vaste inrichting die in die staat is gevestigd. Hiermee wordt zeker gesteld dat inkomsten die uit dergelijke rechten worden getrokken en winst die wordt behaald met de vervreemding van dergelijke rechten, aan de bronstaat ter belastingheffing toekomen. Deze bepaling wordt tegenwoordig standaard door Nederland voorgesteld en is eerder reeds opgenomen in een aantal andere Nederlandse belastingverdragen, waaronder dat met Canada (Trb. 1986, 65 en 1993, 52), Zweden (Trb. 1991, 108) en de Verenigde Staten van Amerika (Trb. 1993, 77 en 158).

Winst uit onderneming (artikel 7 juncto onderdelen V en VI van het Protocol)

Van de zijde van Barbados werd tijdens de onderhandelingen ingezet op een «force of attraction» voorziening waarbij alle activiteiten van een Nederlandse onderneming in Barbados toerekenbaar zouden zijn aan haar vaste inrichting. Uiteindelijk is het tweede lid zodanig geformuleerd, dat het niet mogelijk is dat winsten die om reële commerciële redenen buiten de vaste inrichting worden gegenereerd door Barbados kunnen worden belast.

Barbados kon tot genoegen van Nederland in het Protocol, onderdeel V, instemmen met een door Nederland voorgestelde bepaling omtrent bedrijfsklare projecten. Voor een toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 4.3.1.4.2. van de Notitie Uitgangspunten.

Verder is op voorstel van Barbados het zevende lid opgenomen, die de beide staten het recht geeft om volgens de nationale wet (ambtshalve) aanslagen op te leggen indien een onderneming onvoldoende informatie heeft verstrekt. Het resultaat van de aldus opgelegde (ambtshalve) aanslagen dient echter in overeenstemming met de beginselen van artikel 7 te zijn. Nederland heeft in het verleden een vergelijkbare bepaling geaccepteerd in de belastingverdragen met Australië (Trb. 1976, 41 en 1986, 89), Maleisië (Trb. 1988, 27 en 1997, 13 en 1999, 35) en Vietnam (Trb. 1995,184).

Voorts is op Nederlands voorstel in het Protocol, onderdeel VI, de bepaling opgenomen dat op vergoedingen voor technische diensten of voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van het Verdrag van toepassing zijn. Daarmee wordt bereikt dat deze vergoedingen in beginsel niet kunnen worden aangemerkt als royalty’s in de zin van artikel 12 van het Verdrag. Barbados kan over de betaling van dergelijke vergoedingen aan een inwoner van Nederland daardoor slechts belasting heffen als deze vergoedingen zijn toe te rekenen aan een in Barbados gelegen vaste inrichting of vast middelpunt van deze persoon.

Internationaal vervoer (artikel 8)

De structuur, de inhoud en de bewoordingen van artikel 8 stemmen in het algemeen overeen met de structuur, de inhoud en de bewoordingen van artikel 8 in andere door het Koninkrijk gesloten belastingverdragen. Het regime voor scheep- en luchtvaartwinst geldt, in overeenstemming met Nederlands verdragsbeleid en het OESO-commentaar, ook voor voordelen die worden verkregen uit de verhuur van schepen en luchtvaartuigen op basis van verhuur zonder bemanning, mits die voordelen ten opzichte van de winst als bedoeld in het eerste lid van artikel 8 een incidenteel karakter hebben.

Gelieerde ondernemingen (artikel 9 juncto onderdeel VII van het Protocol)

Barbados kon tot genoegen van Nederland instemmen met een zogenoemde costsharing-bepaling conform het Nederlandse verdragsbeleid (paragraaf 4.3.1.4.3. van de Notitie Uitgangspunten.

Dividenden (artikel 10 juncto onderdelen VIII en IX van het Protocol)

Van de zijde van Barbados werd tijdens de onderhandelingen ingezet op een beperkt heffingsrecht voor de bronstaat voor zowel deelnemings- als beleggingsdividenden. De huidige nationale wetgeving van Barbados voorziet in een bronheffing van 15 percent op aan niet-inwoners uitgekeerde dividenden. Van Nederlandse zijde is voor wat betreft deelnemingsdividend uitdrukkelijk een exclusief heffingsrecht voor de vestigingsstaat van de vennootschap voorgesteld. Uiteindelijk is Barbados hiermee akkoord gegaan onder de voorwaarden dat het beperkt blijft tot deelnemingen van ten minste 10 percent in het aandelenkapitaal en dat ter zake van de Nederlandse vennootschap de deelnemingsvrijstelling wordt toepast op de deelnemingen.

De definitie van dividend in het zesde lid, onderdeel a), van artikel 10 is volledig in overeenstemming met die in het OESO-modelverdrag. Inkomsten uit de inkoop van (aanmerkelijk belang) aandelen en liquidatieuitkeringen ter zake van dergelijke aandelen worden voor de toepassing van het Verdrag uitdrukkelijk als dividend aangemerkt (zesde lid onderdeel b, van artikel 10).

In paragraaf 4.3.2.2.4 van de Notitie Uitgangspunten is aangegeven dat Nederland ter zake van de belastingheffing over dividenden van aanmerkelijk belang aandeelhouders een tarief van 25% dividendbelasting nastreeft (in plaats van de gebruikelijke 15% voor portfolio dividend). Deze wens houdt verband met de afboeking van dividendbelasting op de openstaande conserverende aanslag. Barbados kon met deze Nederlandse wens, die is neergelegd in artikel 10, tiende lid, instemmen. De bepaling van artikel 10, tiende lid, volgt de structuur van de bepaling die is opgenomen in artikel 13, vijfde lid (zie hierna).

Verder wenste Barbados een bepaling (negende lid van artikel 10) op te nemen die het mogelijk maakt een zogenaamde «branch profit tax» toe te passen indien er winsten of inkomsten worden overgedragen aan het hoofdhuis. Nederland is geen voorstander van een branch profit tax. Doordat in veel gevallen de vrijstellingsmethode geldt voor de vaste inrichtingswinst van een Nederlands lichaam met een vaste inrichting op Barbados, leidt een dergelijke heffing tot een kostenpost voor Nederlandse ondernemingen die zij niet kunnen verrekenen. Het compromis dat is bereikt komt in verregaande mate aan de Nederlandse wensen tegemoet en houdt in dat als Nederland de vrijstellingsmethode hanteert, Barbados geen branch profit tax mag heffen.

Barbados kon tot genoegen van Nederland instemmen met onderdeel VIII van het Protocol waardoor pensioenfondsen vrijgesteld zullen zijn van een bronheffing op dividenden. Voor een nadere toelichting op deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.2.5. van de Notitie Uitgangspunten.

Verder heeft Barbados ingestemd met de opname van onderdeel IX van het Protocol, waardoor in de verdragsrelatie bepaalde inkomsten uit schuldvorderingen onder de reikwijdte van het dividendartikel kunnen vallen (onderdeel IX van het Protocol).

Interest (artikel 11 juncto onderdeel IX van het Protocol)

Van Nederlandse zijde werd uitdrukkelijk een woonstaatheffing voor interest voorgesteld conform het Nederlandse verdragsbeleid zoals verwoord in paragraaf 4.3.2.3 van de Notitie Uitgangspunten. Uiteindelijk is overeenstemming bereikt over een bronheffing van maximaal 5 percent, met als uitzonderingen interest betaald aan de overheid of overheidsinstellingen van de andere staat of diens centrale bank of daarmee vergelijkbare instelling. Dit was ten tijde van de besprekingen in overeenstemming met de laagste bronheffingen die Barbados met andere verdragspartners is overeengekomen.

Royalty’s (artikel 12)

Wat royalty’s betreft kon Barbados niet instemmen met een woonstaatheffing voor royalty’s conform het Nederlandse verdragsbeleid. Uiteindelijk is overeenstemming bereikt over een woonstaatheffing voor royalty’s met betrekking tot het (recht van) gebruik van een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap – daaronder begrepen films en uitzendrechten voor radio en televisie – en een bronheffing van maximaal 5 percent voor alle andere royalty betalingen zoals gedefinieerd in het derde lid. Op verzoek van Barbados is de definitie van royalty’s uitgebreid met uitzendrechten voor radio en televisie in navolging van het modelverdrag van de Verenigde Naties voor belastingverdragen (zie www.un.org; hierna: «het VN-modelverdrag»). Barbados heeft deze toevoeging ook in andere verdragen opgenomen.

Vermogenswinsten (artikel 13)

Door Barbados is ingestemd met de Nederlandse wens een voorziening te treffen tegen het ontgaan van belasting over de winst behaald met de vervreemding van een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Met de in het vijfde lid neergelegde regeling kunnen voormalige inwoners van een staat tot en met 10 jaar na hun emigratie naar de andere staat in de eerstbedoelde staat worden belast voor door hen met de vervreemding van het aanmerkelijk belang behaalde winst. In de Notitie Uitgangspunten wordt deze bepaling nader toegelicht. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie bij gelegenheid van zijn emigratie uit Nederland een conserverende aanslag met betrekking tot de aanmerkelijk belang-winst is opgelegd, wordt deze heffing slechts geëffectueerd met betrekking tot dat deel van de conserverende aanslag dat op het moment van daadwerkelijke vervreemding van het aanmerkelijk belang nog openstaat.

Zelfstandige arbeid (artikel 14)

Op verzoek van Barbados is in het Verdrag een artikel voor inkomsten uit zelfstandige arbeid opgenomen dat is gebaseerd op het eerder genoemde VN-modelverdrag. Op basis hiervan krijgt de werkstaat heffingsbevoegdheid indien een vast middelpunt in die werkstaat aanwezig is (dit is conform het vervallen artikel 14 van het OESO-modelverdrag), of indien de duur van de in die werkstaat verleende diensten of verrichte activiteiten een termijn van in totaal 183 dagen in het belastingjaar overschrijdt.

Bestuurders- en commissarissenbeloningen (artikel 16)

Op wens van Barbados is aan artikel 16 een derde lid toegevoegd. Dit lid zorgt er voor dat in afwijking van het eerste lid de beloningen van directeuren in de andere staat dan de staat waar de inwoner is gevestigd mogen worden belast in zover deze directeuren in de andere staat activiteiten en functies vervullen voor een vaste inrichting en de beloning gedragen worden door de vaste inrichting. Een vergelijkbare bepaling is Nederland onder meer overeengekomen in het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (Trb. 1980, 205 en Trb. 1981, 54 en zoals laatstelijk gewijzigd Trb.1989, 128).

Pensioenen (artikel 18)

Van Nederlandse zijde is aanvankelijk ingezet op de lijn dat pensioenen belastbaar zijn in de woonstaat tenzij de pensioenen niet adequaat zijn belast. Hoewel Barbados voor deze wens begrip had, gaf het te kennen liever een onbeperkte bronstaatheffing te willen. Dientengevolge is met Barbados een bronstaatheffing overeengekomen voor zowel particuliere pensioenen als uitkeringen ingevolge het sociale zekerheidsstelsel. Ook voor afkoopsommen van pensioenen geldt een bronstaatheffing.

Overheidsfuncties (artikel 19 juncto onderdeel X van het Protocol)

Barbados hield vast aan het artikel in het OESO-modelverdrag waarin beloningen ter zake van overheidsuitkeringen uitsluitend belast zijn in de staat van waaruit zij worden betaald. Om het progressievoorbehoud in Nederland te kunnen blijven toepassen, is in het protocol opgenomen dat het uitsluitend belastbaar zijn van dergelijke uitkeringen in de zogenoemde kasstaat niet eraan in de weg staat dat de woonstaat van de ontvanger voor het toepassen van het progressievoorbehoud deze uitkeringen mag betrekken in de grondslag.

Overig inkomen (artikel 21)

Barbados heeft geaccepteerd dat conform het OESO-modelverdrag het exclusieve heffingsrecht over alle niet elders in het verdrag geregelde inkomsten wordt toegewezen aan de woonstaat. In afwijking van het OESO-modelverdrag en op verzoek van Nederland bevat de saldobepaling echter een «onderworpenheidseis», waardoor de exclusieve woonstaatheffing slechts geldt indien de inkomsten in de woonstaat daadwerkelijk aan de belastingheffing zijn onderworpen. Nederland heeft een vergelijkbare bepaling eerder opgenomen in het verdrag met België (Trb. 2001, 136).

Giften voor goede doelen (artikel 22)

Op de uitdrukkelijke wens van Barbados heeft Nederland ingestemd met opname van dit artikel. Het artikel is zo geformuleerd dat het niet in strijd komt met het Nederlandse beleid ten aanzien van de giftenaftrek en buitenlandse instellingen.

Vermijding van dubbele belasting (artikel 24)

De bepalingen zijn voor wat Nederland betreft in overeenstemming met het verdragsbeleid toegelicht in paragraaf 4.3.1.3. van de Notitie Uitgangspunten. Barbados hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting de verrekeningsmethode. In deelnemingsrelaties met 5% kapitaaldeelname verrekent Barbados op grond van het bepaalde in het vijfde lid, onderdeel (a), (ii) en onderdeel (b), tevens de belasting, die door het lichaam dat de dividenden uitkeert, is betaald over zijn winst (underlying credit).

Werkzaamheden buitengaats (artikel 25)

Op verzoek van Nederland is artikel 25 inzake werkzaamheden buitengaats opgenomen (voor Nederland van belang voor werkzaamheden op het Nederlandse deel van het continentale plat in de Noordzee). Voor een algemene toelichting op deze intussen voor Nederland gebruikelijke bepaling wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie «Internationaal fiscaal (verdrags)beleid» (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3, blz. 5–6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de Notitie Uitgangspunten.

Non discriminatie (artikel 26)

Op verzoek van Barbados is het vierde lid opgenomen dat de mogelijkheid biedt voor Barbados om een «branch profit tax» op te kunnen leggen indien er winsten of inkomsten worden overgedragen aan het hoofdhuis en Nederland is akkoord gegaan mits aan dezelfde voorwaarde wordt voldaan als genoemd in het negende lid van artikel 10 met betrekking tot de «branch profit tax». Barbados heeft in zijn verdragen met Zweden en Noorwegen een vergelijkbare bepaling opgenomen.

Onderling overleg (artikel 27 juncto onderdeel XI van het Protocol)

De regeling voor onderling overleg komt overeen met hetgeen daaromtrent in het OESO-modelverdrag is geregeld. Daarnaast is in het vijfde lid op voorstel van Nederland een bepaling opgenomen die voorziet in de mogelijkheid geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag die in onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten niet kunnen worden opgelost, te beslechten via een arbitrageprocedure, mits belastingplichtige hiermee instemt. Het resultaat van de arbitrage is bindend zowel voor de bevoegde autoriteiten als voor de betrokken belastingplichtigen.

Daarnaast is in het Protocol bepaald dat als ingevolge een regeling voor onderling overleg sprake is van additionele heffing, onder voorwaarden afgezien wordt van boetes, interest en kosten.

Informatieuitwisseling (artikel 28 juncto onderdeel XII van het Protocol)

Nederland heeft met Barbados een ruime informatie-uitwisselingsregeling kunnen overeenkomen die vrijwel gelijk is aan artikel 26 van het OESO-modelverdrag 2000. De uitwisseling van informatie is niet beperkt tot de belastingen die onder het verdrag vallen en kan dus ook betrekking hebben op indirecte belastingen. Barbados kent geen fiscaal bankgeheim.

Omdat de juridische grondslag om informatie-uitwisseling ter zake van andere belastingen dan de directe gemeentelijke en provinciale belastingen, kwestieus is, is zekerheidshalve bepaald dat de informatie-uitwisseling alleen betrekking zal hebben op alle belastingen die op rijksniveau worden geheven.

Diverse voorzieningen (artikel 31)

In artikel 31 is de zogenaamde carve-out bepaling (eerste, tweede en derde lid) opgenomen die moet voorkomen dat ondernemingen gebruik kunnen maken van de voordelen van het verdrag indien zij in een verdragsstaat genieten van bijzondere belastingregimes. Met name zullen hieronder vallen de bijzondere regimes in Barbados op grond van de «International Financial Services Act», «the Exempt Insurance Act», «the International Business Companies Act», «the Societies with Restricted Liability Act», «the International Trust Act» en «the Foreign Sales Corporation Act». In onderling overleg kunnen door de bevoegde autoriteiten van beide staten andere regimes worden aangewezen. Nieuwe regimes, die ofwel vergelijkbaar zijn met de huidige bijzondere regelingen of die ter vervanging worden ingevoerd, zullen automatisch als bijzonder regime worden aangemerkt tenzij de beide staten anders bepalen.

In het vierde lid is een bepaling opgenomen die voorkomt dat zogenaamde «non-domiciled residents» in Barbados reeds de voordelen van het verdrag kunnen genieten zonder dat er belastingheffing in Barbados plaatsvindt. De inkomsten voor deze personen worden namelijk alleen in de heffing betrokken op het moment dat het inkomen daadwerkelijk is overgemaakt of ontvangen door deze personen op Barbados.

Het vijfde lid is in overeenstemming met een bepaling die Nederland in de meeste van haar verdragen opneemt als protocolbepaling. Er is een termijn van drie jaar overeengekomen om verzoeken tot teruggaaf van te veel ingehouden bronbelasting in te dienen. Voor een nadere toelichting op deze protocolbepaling wordt verwezen naar paragraaf 3.3.4. van de Notitie Uitgangspunten.

Inwerkingtreding (artikel 32)

Het Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de laatste der data waarop de regeringen van Nederland en Barbados elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de grondwettelijk vereiste formaliteiten is voldaan. De bepalingen van het Verdrag vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.

Beëindiging/opzegging (artikel 32)

Het Verdrag wordt in beginsel voor onbepaalde tijd aangegaan. Na verloop van een periode van vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag kan het echter door elk van beide staten worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden vóór het verstrijken van een kalenderjaar. Het Verdrag houdt in dat geval op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de kennisgeving van beëindiging is gedaan.

De staatssecretaris van Financiën,

J. C. de Jager

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

Naar boven