31 019
Wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer in verband met de invoering Wet op de parlementaire enquête 200. en de Regeling parlementair en extern onderzoek

nr. 7
NADER VERSLAG

Vastgesteld 5 juni 2008

De Commissie voor de werkwijze der Kamer1 heeft op 14 mei 2008 het gewijzigde voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer in verband met de invoering van de Wet op de parlementaire enquête 2008 en de Regeling parlementair en extern onderzoek ontvangen (Kamerstuk 31 019, nr. 6). De Commissie brengt bijgaand nader verslag uit over dit gewijzigde voorstel.

Inleiding

De leden van de fractie van het CDA hebben met waardering kennisgenomen van de voorgestelde wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. De inwerkingtreding van de nieuwe Wet op de parlementaire enquête maakt het noodzakelijk om het Reglement van Orde aan te passen. Dat die gelegenheid wordt aangegrepen om het reglementaire kader voor parlementaire onderzoeken te vereenvoudigen en te moderniseren, spreekt deze leden aan. Met name de nieuwe Regeling voor parlementair en extern onderzoek is in het algemeen een verbetering. Het maakt duidelijk dat er verschillende onderzoeksvormen zijn: onderzoek-voor-de-Kamer (extern onderzoek) en onderzoek-door-de-Kamer (al dan niet met gebruikmaking van enquêtebevoegdheden).

De leden van deze fractie hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen naar aanleiding van de voorgestelde regelingen.

De eerste is de vraag waarom niet in het RvO de mogelijkheid van extern onderzoek iets meer wordt uitgewerkt. En vooral ook richtinggevender. Het blijft bij niet meer dan een vermelding in artikel 140 onder b. Waar de beide vormen van parlementair onderzoek worden vermeld (artt. 141 en 142), ontbreekt, bij wijze van spreken, een artikel 143 waarin in hoofdlijnen voor vormen van extern onderzoek worden getrokken. Deze leden zouden zich kunnen voorstellen dat het RvO ook een kader voor onderzoek-voor-de-Kamer geeft. Zo’n bepaling zou een steviger reglementaire basis verschaffen voor de (nieuwe) regeling voor parlementair en extern onderzoek.

Ook zagen de leden van de fractie van het CDA graag concreet aangegeven op welke hoofdpunten de nieuwe regeling verschilt van de oude, neergeslagen in het Draaiboek (uit 2001). Het komt hun voor dat er per saldo meer ruimte wordt gemaakt voor extern onderzoek, in opdracht of op verzoek van de Kamer uit te voeren. Zij vroegen zich af of in het algemeen dat type onderzoek niet meer «begeleiding» vanuit de Kamer verdient. Zou bijvoorbeeld niet steeds (tenminste) een «klankbordgroep» moeten worden ingesteld? Zou het parlementaire onderzoeksbureau niet per definitie moeten worden ingeschakeld?

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot Wijziging van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer in verband met de invoering Wet op de parlementaire enquête 2008 en de Regeling parlementair en extern onderzoek.

Parlementair onderzoek

Het spreekt de leden van de fractie van het CDA aan dat de uiteenlopende vormen van (parlementair) onderzoek – onderzoek-door-de-Kamer – helder(der) worden gedefinieerd. Dat maakt het de Kamer mogelijk een weloverwogen keus te maken.

Waarom wordt, vroegen zij zich af, een parlementair onderzoek zonder gebruikmaking van de enquêtebevoegdheden opgedragen aan een zo te noemen «tijdelijke commissie». Dat lijkt hun een minstens zo onheldere naam. Waarom wordt zo’n commissie – ook ter onderscheiding van een al even tijdelijke enquêtecommissie – niet rechttoe rechtaan «onderzoekscommissie» genoemd?

Terecht, menen de leden van deze fractie, wordt het «onwenselijk» genoemd dat een vaste commissie «omgevormd» wordt tot een onderzoekscommissie, laat staan enquêtecommissie. Alleen al om te voorkomen dat men als rechter in eigen zaak gaat optreden. Waarom, zo vroegen zij zich af, die inderdaad onwaarschijnlijke mogelijkheid niet expliciet onmogelijk gemaakt? Wat te doen als alle leden van een onderzoekscommissie «gewoon» uit de vaste commissie komen?

Extern onderzoek

De mogelijkheid van extern onderzoek – onderzoek-voor-de-Kamer – wordt in de nieuwe regeling ingekaderd, stellen de leden van de fractie van het CDA vast. Dat is naar hun oordeel winst: het is een vorm die aan betekenis groeit. Is er inderdaad sprake van een stijgende lijn? Hoeveel onderzoeken zijn sinds, zeg, 2000 in opdracht op verzoek van de Kamer verricht? Hoe vaak is onderzoek uitbesteed? Zijn die onderzoeken geëvalueerd? Welke waren de bevindingen?

Graag krijgen deze leden ook inzicht in de verschillende vormen van extern onderzoek sinds de eeuwwisseling. Er bestaat immers een groot verschil tussen onderzoeken door officiële adviesorganen en andere «buitenstaanders».

De werkgroep

In de toelichting wordt negatief geadviseerd over eigenstandig onderzoek, uit te voeren door een werkgroep uit een vaste commissie. De leden van de fractie van het CDA begrijpen die aarzelingen, maar zij vragen zich af of hier niet te strikt word geredeneerd. Zeker, een werkgroep beschikt niet over welke bevoegdheid dan ook, zoals het opvragen van stukken of het organiseren van hoorzittingen. Maar zij kan soms wel nuttig voorwerk doen. Verwezen wordt naar werkgroepen die zijn ingesteld voor beantwoording van beperkte vraag – over, zeg, het auteursrecht zoals thans een werkgroep vanuit de vaste commissies voor Justitie en Economische Zaken doet. En naar een werkgroep die commissie voor Binnenlandse Zaken ter voorbereiding van een eventueel parlementair onderzoek naar ICT-uitgaven aan het werk heeft gezet. Ook als wildgroei moet worden voorkomen, vragen deze leden waar de grenzen dan moeten worden getrokken.

Het onderzoeksvoorstel

Ingenomen zijn de leden van de fractie van het CDA met de heldere «kwaliteitseisen» en andere voorwaarden die aan een onderzoeksvoorstel worden gesteld. Met name de onderzoeksvraag dient klip en klaar te zijn, inclusief opsplitsing in deelvragen. Hebben zij goed begrepen dat in eerste instantie steeds door het Presidium wordt getoetst of aan die vereisten is voldaan? Ligt niet voor de hand dat de meest betrokken Kamercommissie standaard als eerste naar zo’n voorstel kijkt? Zeker als het gaat om een (aangenomen) zogenaamde onderzoeksmotie? Verdient het geen aanbeveling om te regelen dat het Presidium geen voorstel in behandeling neemt zonder eerst advies aan de (vaste) Kamercommissie te vragen?

De verhouding van parlementair onderzoek tot andere procedures

De leden van de fractie van het CDA onderschrijven de lijn, zoals uiteengezet in de toelichting op het voorstel, dat de Kamer bepaalt of een parlementair onderzoek moet worden gehouden – ook als er (tegelijkertijd) andere (strafrechtelijke of bestuurlijke) onderzoeken lopen. Dat vormt de kern van het parlementaire onderzoeksrecht. Dat laat natuurlijk onverlet dat, zoals hier wordt gesteld, in de praktijk afspraken kunnen worden gemaakt met bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, om afstemmingsproblemen te voorkomen. Maar is er een algemeen kader voor nodig? Laat het zich wel vatten in een algemene regeling? Hoe stelt men zich dat voor? Kunnen er voorbeelden worden genoemd van wat in elk geval in een protocol geregeld zou moeten worden? Welke status heeft zo’n protocol? Wie is er van de kant van de Kamer verantwoordelijk voor? De voorzitter van de onderzoekscommissie? De Kamervoorzitter?

In het voorgestelde artikel 14 van de Regeling is bepaald dat daar waar zich samenloop en afstemmingsproblemen voordoen, afspraken worden gemaakt met de betrokken minister. In de toelichting staat dat de ervaring leert dat zich in de praktijk afstemmingsproblemen kunnen voordoen. In goed overleg worden dan protocollen afgesloten. Maar wat nu als de Tweede Kamer en de betrokken minister(s) er uiteindelijk toch niet uit blijken te komen? Wat gebeurt er dan, zo vragen de leden van de fractie van de VVD?

Tot openbaarmaking rapport geen inzagerecht

Graag onderschrijven de leden van de fractie van het CDA het uitgangspunt dat parlementaire onderzoeken «ongestoord en in stilte» moeten kunnen plaatshebben. Hoe kan de vereiste vertrouwelijkheid worden gegarandeerd? Moet er een clausule tegen «lekken» worden overwogen?

Evaluatie

Evaluatie wordt van harte aanbevolen, signaleerden de leden van de fractie van het CDA. Als het zo belangrijk is als aangeduid – deze leden onderschrijven dat – waarom wordt er dan zo relatief vrijblijvend over gesproken? Waarom wordt het niet onderdeel van de standaardprocedure? Bijvoorbeeld: binnen anderhalf jaar na het afsluitende Kamerdebat?

In de toelichting wordt de aanbeveling gedaan dat de Kamer bij de implementatie van verbetermaatregelen momenten aanwijst waarop ze zal evalueren of de voorgenomen verbeteracties zijn ingezet, en of dit op een doeltreffende en doelmatige manier is gebeurd. Is overwogen om in de regeling iets over de evaluatie op te nemen? Zo neen, waarom niet? Hoe wordt anders gewaarborgd dat de evaluatie ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd? Hangt de evaluatie op deze manier niet enigszins in het «luchtledige»? Gaarne krijgen de leden van de fractie van de VVD hierop een reactie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikelen 2, 8 en 16

Er zullen twee soorten commissies zijn die onderzoek kunnen doen, te weten een parlementaire enquêtecommissie en een tijdelijke commissie. De artikelen 2 en 8 van de Regeling gaan over de start van de parlementaire enquêtecommissie en de tijdelijke commissie. Artikel 16 van de Regeling gaat over het beëindigen van de werkzaamheden van de tijdelijke commissie. Over het beëindigen van de werkzaamheden van de parlementaire enquêtecommissie staat in de Regeling geen artikel. Wetende, dat artikel 35 van de Wet op de parlementaire enquête de beëindiging van de werkzaamheden van een parlementaire enquêtecommissie regelt, vragen de leden van de fractie van de VVD zich toch af waarom er in de Regeling alleen een bepaling over het beëindigen van de werkzaamheden van de tijdelijke commissie is opgenomen en niet ook voor de parlementaire enquêtecommissie. Zou dat de duidelijkheid en volledigheid van de regeling niet ten goede komen? Gaarne krijgen zij daarop een reactie.

De voorzitter van de commissie,

Verbeet

De griffier van de commissie,

Biesheuvel-Vermeijden


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van Gent (GL), Depla (PvdA), Verbeet (PvdA), voorzitter, De Vries (CDA), Van der Ham (D66), Aptroot (VVD), Smilde (CDA), Schinkelshoek (CDA), Langkamp (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) en Vacature (PVV). Plv. leden: Vacature (algemeen), Duyvendak (GL), Kalma (PvdA), Vacature (PvdA), Vacature (CDA), Koşer Kaya (D66), De Krom (VVD), Vacature (CDA), Vacature (CDA), Kant (SP), Vacature (CU) en Vacature (PVV).

Naar boven