31 018
Regeling afwikkeling oude Vreemdelingenwet

30 545
Uitvoering Wet Werk en Bijstand

nr. 51
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2009

In het Algemeen Overleg van de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van 11 september 2008 (30 545, nr. 62) heeft mijn voorganger toegezegd een bestandskoppeling uit te laten voeren waaruit het beroep op bijstand, gebruik van onderwijsvoorzieningen en tevens de mate van arbeidsparticipatie blijkt van personen die een verblijfsvergunning hebben ontvangen op grond van de regeling ter afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (hierna: pardonregeling). Deze toezegging kwam voort uit de vraag of het kabinet voldoende extra middelen in het I-deel van de WWB ter beschikking had gesteld aan gemeenten ten behoeve van de verwachte extra bijstandslasten.

De bestandskoppeling is uitgevoerd door Stichting Inlichtingenbureau op basis van een bestand van circa 27 500 personen aan wie op grond van de pardonregeling een verblijfsvergunning is toegekend. Het bestand is middels een bestandskoppeling vergeleken met de uitkeringsadministraties van gemeenten in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB), het bestand van het UWV en de Informatie Beheer Groep (IBG). Deze bestandskoppeling geeft een beeld van de situatie per 1 april 2009.

Uit de bestandskoppeling blijkt dat circa 8600 huishoudens van de pardonregeling een gehele of gedeeltelijke bijstandsuitkering ontvingen. Indien het aantal van 8600 huishoudens wordt vergeleken met de raming van het aantal huishoudens zoals aangegeven in de brief van 1 april 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 31 018 en 30 545, nr. 34) dan moet er – conform de eerder toegepaste systematiek – rekening worden gehouden met het deel dat al in de reguliere raming was verwerkt. Hiermee rekening houdend komt het extra beroep op de bijstand als gevolg van de pardonregeling, dat uit de bestandskoppeling blijkt, uit op 4900 huishoudens. Dit ligt in lijn met het geraamde aantal (jaargemiddelde van circa 5200 in 2009). De vraag of gemeenten voldoende budget hebben voor deze groep kan daarmee bevestigend worden beantwoord.

Ik wijs erop dat gemeenten (in samenwerking met andere verantwoordelijke partijen) voor deze groep – net als voor andere bijstandsgerechtigden – de taak en instrumenten hebben om hen naar werk te begeleiden. Uit de bestandsvergelijking blijkt dat het aantal pardonners dat aan het werk is toeneemt. Van de totale groep pardonners hebben inmiddels circa 7700 mensen een volledige of gedeeltelijke baan. Dit is een toename ten opzichte van de 4000 personen vorig jaar. Daarnaast blijkt uit de bestandskoppeling dat 1750 personen studiefinanciering ontvangen en ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling.

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

Naar boven