Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2021
Tijdens het debat over het eindrapport van de commissie-De Winter over het onderzoek
naar geweld in de jeugdzorg van 16 december jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 38, debat
over onderzoek naar geweld in de jeugdzorg) is een motie ingediend door de leden Kuiken
(PvdA)1 en Westerveld (GroenLinks). In reactie hierop heb ik toegezegd met een schriftelijke
reactie op deze motie te komen. Met de motie wordt de regering verzocht te onderzoeken
op welke momenten en plekken, zoals bij UWV en de bedrijfsarts, een arts expliciet
kan informeren naar een mogelijk verleden van seksueel, fysiek of psychisch geweld,
zodat personen goed kunnen worden doorverwezen en ondersteund.
Tijdens het debat is gesproken over het taboe dat rust op geweld en seksueel misbruik.
Dit taboe kan er voor zorgen dat slachtoffers van geweld en/of seksueel misbruik zich
tijdens een consult of behandeling door een medische professional of hulpverlener
geremd voelen hier openlijk over te spreken. Dit kan zich tijdens allerlei momenten
in contact met een arts of hulpverlener voordoen. In dergelijke gevallen is het belangrijk
dat de professional, welke dat dan ook is en op welke plaats dat dan ook is, is toegerust
om dat gesprek te starten en te voeren. Op voorhand is echter niet goed, laat staan
uitputtend, vast te stellen welke artsen dat zal betreffen en op welke momenten zich
hiertoe een mogelijkheid aandient.
Het spreken hierover en het informeren hiernaar is primair een zaak tussen de professional
of hulpverlener en de patiënt/cliënt. Het is aan artsen of andere hulpverleners om
een inschatting te maken van het moment waarop dat het beste kan plaats vinden. Het
is belangrijk dat deze artsen en andere hulpverleners hiertoe goed toegerust zijn
en handelingsperspectief hebben. Ik vind het belangrijk dat zij daarbij ondersteund
worden. Om dit te realiseren wordt één van de drie functies van het Centraal Informatie
en Expertisepunt (CIE) van het Trimbos Instituut het aanbieden van informatie, kennis
en expertise over geweld in de jeugdzorg aan artsen en andere hulpverleners in de
eerste lijn.
De rol die deze hulpverleners spelen in de signalering en duiding van problematiek
ten gevolge van geweld in de jeugdzorg is cruciaal. Het CIE zal ook voorzien in kennis
over en naar aanleiding van casuïstiek, het leren herkennen van signalen die kunnen
duiden op een verleden met geweld in de jeugdzorg en kennis over de mogelijkheden
voor behandeling. Het bieden van handvatten om problematiek te signaleren en hierover
een gesprek met de cliënt aan te gaan zijn daarin de voornaamste doelen. Op deze manier
kunnen artsen en andere hulpverleners meer handelingsperspectief verkrijgen voor het
signaleren van en spreken over geweld in de jeugdzorg. Ik zie weinig praktische toegevoegde
waarde van een onderzoek.
Ik zou de motie willen interpreteren vanuit het perspectief van het organiseren en
actief aanbieden van informatie, kennis en expertise over geweld in de jeugdzorg aan
artsen en andere hulpverleners in de eerste lijn inclusief bedrijfsartsen en medewerkers
UVW, zoals in het dictum genoemd, zodat zij goed toegerust zijn om op de momenten
en plaatsen waarop zij denken dat dit aan de orde kan zijn expliciet te informeren
naar een mogelijk verleden van seksueel, fysiek of psychisch geweld in de jeugdzorg.
Uiteraard zal hierbij goed in kaart moeten worden gebracht hoe deze taak van het CIE
optimaal kan worden ingevuld. Als de indieners instemmen met deze interpretatie ligt
deze in het verlengde van het ingezette beleid en laat ik haar aan het oordeel van
de Tweede Kamer.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis