31 013 Verandering in de Grondwet, strekkende tot het vervallen van de bepaling inzake het voorzitterschap van de gemeenteraad en van provinciale staten

F BRIEF VAN DE MINISTER EN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 juni 2010

Hierbij bieden wij u het rapport «Constitutionele normen en decentralisatie. Een evaluatie van Hoofdstuk 7 Grondwet»1 aan. Directe aanleiding voor dit onderzoek was een toezegging van minister Ter Horst aan Uw Kamer tijdens het debat over de deconstitutionalisering van het voorzitterschap van de gemeenteraad en provinciale staten.2

Het onderzoek is uitgevoerd door een consortium van de Radboud Universiteit Nijmegen (Vaksectie staatsrecht en Centrum voor Parlementaire Geschiedenis) en de Rijksuniversiteit Groningen (Vakgroep staatsrecht en internationaal recht en Vakgroep bestuursrecht en bestuurskunde). Onze dank gaat uit naar de onderzoekers en de leden van de begeleidingscommissie, waarin ook vertegenwoordigers van de VNG, het IPO en de UvW zitting hadden.

Gelet op de aard en strekking van het onderzoek, is het aan het volgende kabinet om hierover een standpunt in te nemen. Wel zal de staatssecretaris thans de opstelling van de eerder aan de Tweede Kamer toegezegde notitie inzake verschillende varianten van tussentijdse raadsontbinding ter hand nemen.3 Het was wenselijk dit vraagstuk te kunnen bezien tegen de achtergrond van de daarmee samenhangende constitutionele aspecten, met name het hoofdschap van de raad.4

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

E. M. H. Hirsch Ballin

De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A. Th. B. Bijleveld-Schouten


XNoot
1

Ter inzage gelegd op de afdeling Inhoudelijke ondersteuning onder griffienr. 146604.

XNoot
2

Handelingen I 2007/08, 34, p. 1437 en 1445.

XNoot
3

Kamerstukken II 2008/09, 30 902, nr. 16, p. 24.

XNoot
4

Kamerstukken II 2009/10, 30 902, nr. 17, p. 2.

Naar boven