31 008
Intrekking van diverse wetten, die haar betekenis verloren hebben, op het terrein van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).In het kader van de rijksbrede «herijking van bestaande regelgeving» wordt per ministerie alle regelgeving tegen het licht gehouden. De eerste vraag die zich daarbij welhaast vanzelfsprekend aandient is die naar de actualiteit van de regelgeving: werkt de regeling nog of is zij uitgewerkt?

Dit wetsvoorstel behelst de intrekking van een aantal uitgewerkte wetten; dat wil zeggen dat deze wetten hun effect inmiddels geheel en al gehad hebben en hun juridische voortbestaan als «geldende wet» geen enkel juridisch doel meer dient.

Een opruimingsactie als de onderhavige is – nog – geen traditie. Immers, uitgewerkte wetten waren tot voor kort een rustig bezit, dat in oude Staatsbladen in archieven lag te liggen totdat mogelijk een in de geschiedenis geïnteresseerde nog eens zou komen kijken. Met de komst van het internet en het daarop ook beschikbaar maken van de hele Nederlandse wet- en regelgeving «zoals die vandaag-de-dag geldig is» wordt dat rustige bezit tot last en tot overbodige ballast. Een – in de toekomst periodieke – opruiming van wat niet meer van betekenis is kan ertoe bijdragen dat het geldende stellige recht van Nederland goed toegankelijk is en blijft.

De nu in te trekken wetten vormen op het BZK-terrein een eerste tranche. Het is de verzameling, die bij de eerste snelle en daardoor min of meer oppervlakkige doorloop van alle BZK-wetten onmiddellijk als obsoleet kon worden gekwalificeerd. Er is zeker méér, maar op diverse terreinen verdient het de voorkeur om een deel van het opruimingswerk mee te laten lopen in andere wetgevingsprojecten, zoals bij voorbeeld de herziening van het politiebestel en die van het kiesstelsel. In andere gevallen – bij voorbeeld de overgangsregelingen rond de privatisering van de ambtelijke pensioenen – is aanmerkelijk meer studie nodig om vast te stellen of wetgeving inderdaad is uitgewerkt.

Ook de grootste groep van als categorie te duiden wetten – die tot gemeentelijke en/of provinciale (her)indeling: enige honderden sinds 1830 – is voorlopig nog even buiten beschouwing gebleven. Op het eerste gezicht zijn dat wetten met een eenmalig en onmiddellijk effect, maar in vroeger tijden is wel voorgekomen dat in herindelingwetten beloftes of garanties zijn gedaan, bevestigd of overgedragen, waarop vandaag de dag nog een beroep wordt gedaan of kan worden gedaan.

II. Artikelsgewijze toelichting

De meeste van de nu in te trekken wetten strekken tot wijziging van andere wetten; zij hebben alle gemeen dat zij voor dat gedeelte onmiddellijk zijn geëffectueerd en dus zijn uitgewerkt. De toelichting hierná is steeds een aanvulling op die constatering.

Artikel I:

a. Deze wet behelst een aanvulling op wetgeving, die sindsdien in zijn geheel is herzien. Door die herziening heeft deze wet geen betekenis meer.

b. Deze wet behelst een éénmalige uitkeringen met betrekking tot het jaar 1992 voor wie in dát jaar belanghebbende was en is dus uitgewerkt.

c. Deze wet bepaalt dat in afwijking van de artikelen 5 en 12a van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer enkele bedragen opnieuw kunnen worden vastgesteld per 1 april 1992 en 1 januari 1993 en een opdracht tot tekstplaatsing. Inmiddels zijn de genoemde artikelen vervallen en kan dus ook een afwijking ervan niet meer relevant zijn.

Artikel II:

a. Deze wet behelst dat alleen bij de twee in 1994 gehouden verkiezingen artikel M 13, tweede lid, van de Kieswet buiten toepassing is gebleven.

b. Deze wet behelst een eenmalige instructie aan burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage bij gelegenheid van de eerste verkiezingen na inwerkingtreding van deze wet.

c. Deze wet bevat een eenmalige opdracht aan alle colleges van burgemeester en wethouders bij gelegenheid van de Europese verkiezingen van 1999.

d. Deze wet bevat enkele specifieke voorzieningen voor het kalenderjaar 2001, onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet.

Artikel III:

a. Deze wet bepaalt zelf dat de D(eregulerings)experimenten en de daarvoor benodigde experimentele bepalingen slechts tweeëneenhalf jaar zullen gelden of zoveel langer als nodig is om een of meer «experimentele bepalingen» in wet- en regelgeving te vervangen door definitieve bepalingen. Het D’experiment is inmiddels lang beëindigd.

b. Deze wet regelt een overgangstermijn van vier jaren vanaf medio 1992. Door de inwerkingtreding van de nieuwe Provinciewet en de nieuwe Gemeentewet op 1 maart 1993, waarin hetzelfde vrijwel identiek werd geregeld, verloor deze wet toen al zijn betekenis.

c. Deze wet regelt een eenmalige bijdrage aan gemeenten, die kosten moesten maken omdat zij door deze wet genoodzaakt waren over te gaan van oppervlaktegrondslag naar waardegrondslag bij de heffing van de onroerende zaakbelasting.

d. Deze wet regelt bij de afschaffing van preventief toezicht op belastingverordeningen welke besluiten nog wel en welke niet meer aan voorafgaande goedkeuring onderworpen waren.

e. Deze wet stelt enkele geldbedragen ten laste van het Provinciefonds voor alleen de kalenderjaren 1992 en 1993 vast en verklaart de Kroon bevoegd te bepalen over welk jaar voor het eerst jaarverslagen-nieuwe-stijl zullen worden gemaakt.

f. Deze wet stelt de oude rechten op passieve verkiesbaarheid van belanghebbenden (zittende raadsleden en potentiële opvolgers in vacatures) voor de zittingsduur van de bij inwerkingtreding van de wet in 1997 zittende gemeenteraden veilig en heeft dus zijn betekenis verloren bij gelegenheid van de gemeenteraadsverkiezingen van 1998 – of bij een enkele herindeling in 1999.

g. Deze wet behelst nog slechts een overgangsbepaling voor 2001 en een citeertitel.

h. Deze verzamelwet tot invoering van het GBA-stelsel in allerlei specifieke wetgeving behelst nog drie artikelen: één uitgewerkte overgangsbepaling en één bepaling dat diverse onderdelen op verschillende momenten in werking zullen kunnen treden, hetgeen geschied is; de derde nog «levende» bepaling levert iets curieus op: zij bepaalt dat drie jaar nadat het laatste onderdeel van de (verzamel)wet in werking zal zijn getreden, een evaluatie van deze wet op werking en effectiviteit moet worden gemaakt. Echter, het laatste onderdeel van deze wet – dit artikel – is nimmer in werking getreden. Niettemin is het evaluatieverslag gemaakt en aan de Staten-Generaal aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 30 185, nr. 1). Er is dus geen materieel bezwaar om ook dit laatste artikel in te trekken.

Artikel IV:

a en   c. Twee wetten, waarin nog uitsluitend zijn overgebleven wat eenmalig werkende bepalingen in verband met de instelling van het LSOP, respectievelijk met de overgang van het beheer over het Korps Landelijke Politiediensten van het ministerie van Justitie naar dat van Binnenlandse Zaken.

b. Deze wet houdt twee uitgewerkte bepalingen in van de strekking dat bestuursorganen twee, respectievelijk drie jaar de tijd hebben alvorens zij voor het eerst daadwerkelijk aan de nieuwe verplichtingen moeten voldoen.

Artikel V:

Beide wetten bevatten nog slechts uitgewerkte overgangsbepalingen.

Artikel VI:

Over de intrekking van ieder van de wetten, genoemd in dit artikel, is overleg geweest met de uitvoeringsorganisaties, die belast waren of nog zijn met de uitvoering ervan. Zij hebben in alle gevallen kunnen bevestigen dat de intrekking van deze wetten geen afbreuk kan of zal doen aan aanspraken van personen.

a. Deze wet is uitgewerkt, want er kunnen anno 2006 geen gewezen KNIL-militairen meer zijn, die nog geen 65 jaar oud zijn, zijnde dat de maximum-leeftijd waarop van een wachtgeld sprake kan zijn.

b, c  en d. Deze wetten zijn uitgewerkt: zij behelzen elk een éénmalige uitkering die binnen twee jaren na in werkingtreding van deze wetten (1981 respectievelijk 1993 en 1998) aangevraagd moest zijn.

e tot en met l en n. Al deze wetten hebben hun betekenis reeds vanwege de intrekking van de Algemene burgerlijke pensioenwet verloren.

m, o, p, q en t. Deze wetten bevatten nog slechts uitgewerkte inwerkingtredingsbepalingen.

r. Deze wet is uitgewerkt, want had slechts betrekking op 1991 en 1992.

s. Deze wet wijzigde inmiddels ingetrokken wetten.

Artikel VII:

Deze wetten bevatten alle vier de destijds vanwege het toenmalige artikel 29 van de Comptabiliteitswet 1966 benodigde machtiging tot (mede-)oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon en ten aanzien van beide vennootschappen de machtiging tot deelneming door de Staat in die vennootschappen. Verder bevatten de RBB- en de RCC-wet alsook de Wet Stichting CAOP een aantal procedurevoorschriften met betrekking tot de overgang van personeel naar de nieuwe vennootschappen. Ten overvloede zij hier vermeld dat de vergelijkbare wet met betrekking tot de voormalige staatsdrukkerij, thans NV Sdu, niet kan worden ingetrokken, omdat daarin ten minste één bepaling staat, die nog steeds effect heeft.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

Naar boven