30 998
Intrekking van de artikelen 15.24 tot en met 15.28 van de Wet milieubeheer met het oog op de opheffing van het Fonds Luchtverontreiniging en het treffen van enkele daarmee verbandhoudende voorzieningen (opheffing Fonds Luchtverontreiniging)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 20 juli 2007

1. Algemeen

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De regering is verheugd met het feit dat de leden van de fracties van het CDA en de VVD instemmen met het wetsvoorstel.

Alvorens op de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen in te gaan zal ik eerst graag in zijn algemeenheid ingaan op de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid bij het voorkomen en herstellen van schade aan het milieu en de instrumenten die daarvoor ter beschikking staan.

1a. Milieuschade: preventie, herstel en compensatie

Op grond van artikel 21 van de Grondwet heeft de overheid als opdracht om te zorgen voor de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. De overheid doet dit onder meer door middel van de milieuregelgeving, bestaande uit een stelsel van verboden, ontheffingen, vergunningen en algemene regels evenals door het houden van toezicht op de naleving van deze regels. Dit laat onverlet dat door menselijk handelen schade aan het milieu kan worden toegebracht. Dit kan schade zijn die voorzien is en op basis van een maatschappelijke afweging geaccepteerd is (bijvoorbeeld het negatieve effect van een «vergunde» afvalwaterlozing op de kwaliteit van het oppervlaktewater). Het kan ook schade zijn door activiteiten die plaatsvinden in strijd met de geldende regels. Hierbij merk ik op dat milieu en milieuschade, conform artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm), een brede betekenis hebben. Het betreft dus zowel ecologische schade (schade aan dieren en planten en schade aan water, bodem en lucht) als de meer traditionele individualiseerbare schade (vermogens-, zaak- en persoonsschade).

Op het herstel van de eerste categorie van schade (de ecologische schade) heeft de richtlijn milieuaansprakelijkheid1 betrekking. De richtlijn biedt lidstaten een instrument om bedrijven2 aan te spreken voor (onmiddellijk dreigende) milieuschade die zij veroorzaken aan de bodem, aan wateren, of aan beschermde soorten en natuurlijke habitats indien een bepaalde schadedrempel wordt overschreden. De veroorzaker van de (onmiddellijk dreigende) milieuschade, die onder deze richtlijn valt, moet de schade voorkomen dan wel herstellen. Als de overheid preventieve of herstelmaatregelen neemt, moeten de kosten op de veroorzaker worden verhaald. Hoewel in het oorspronkelijke voorstel van de Europese Commissie wel sprake was van een plicht voor de overheid om de schade zelf te herstellen, danwel de kosten daarvan te dragen, indien de veroorzaker niet te achterhalen is of niet solvabel is, is dit niet in de definitieve richtlijn opgenomen. Bij de lidstaten was hier uiteindelijk geen draagvlak voor. Deze richtlijn wordt omgezet in Nederlandse wetgeving door middel van een wijziging van met name hoofdstuk 17 van de Wm.1

Ook de milieuschaderegeling waaraan in de inbreng van de leden van de fracties van de PvdA en de SP wordt gerefereerd, zou betrekking hebben gehad op herstel van ecologische schade. Het zou de basis vormen voor een subsidie die verstrekt zou worden aan zowel overheden als particulieren en particuliere organisaties voor het herstel van dergelijke schade als de kosten daarvoor niet verhaalbaar zijn omdat de veroorzaker niet traceerbaar of niet solvabel is. In het kader van de herijking van de VROM-regelgeving heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 11 oktober 20062 aangegeven dat is besloten geen separate regeling met betrekking tot herstel van milieuschade in het leven te roepen naast de verplichtingen die de Richtlijn milieuaansprakelijkheid aan Nederland oplegt.

Als er sprake is van de tweede categorie van schade (vermogens-, zaak- of persoonsschade) die milieugerelateerd is, namelijk veroorzaakt door milieuverontreiniging, en de veroorzaker van deze schade bekend is, kan deze op basis van het privaatrecht hiervoor aansprakelijk worden gesteld. Het feit dat de handeling die tot die schade leidt, vergund is, doet hieraan geen afbreuk. Als de veroorzaker niet bekend is, dan is er geen andere mogelijkheid om de schade vergoed te krijgen tenzij in het geval de wetgever hiervoor een wettelijke voorziening heeft getroffen.

In zijn algemeenheid gaat de overheid zeer terughoudend om met het treffen van regelingen waarmee vermogens-, zaak- of persoonsschade – wordt gecompenseerd. Hieraan ten grondslag ligt de gedachte dat het vergoeden van schade via het milieu (door milieuverontreiniging), net als de schade aan het milieu, niet per definitie een overheidstaak is. Alleen bij zeer schrijnende gevallen waarbij de schade kan worden gekoppeld aan een specifieke vorm van verontreiniging, kan daarvan worden afgeweken en kan de overheid door middel van regelgeving bijvoorbeeld een specifiek fonds in het leven roepen dan wel eventueel in noodgevallen binnen de begroting herallocatie van gelden overwegen.

Het Fonds Luchtverontreiniging werd ten tijde van de oprichting gezien als een uitzondering op de algemene regel dat het vergoeden van (milieu)schade waarop de veroorzaker niet kan worden aangesproken, in principe geen overheidstaak is. Aanleiding voor het Fonds was destijds landbouwschade die in het Rijnmondgebied werd veroorzaakt door luchtverontreiniging. Het betrof vooral gewasschade. Men vond dat die schade niet ten laste van de tuinders mocht blijven. Doel van het Fonds was het vergoeden van schade veroorzaakt door luchtverontreiniging boven Nederlands grondgebied waarvoor geen of bijna geen verhaalsmogelijkheid was. Uitgaande van de huidige uitvoeringspraktijk kan thans nauwelijks worden gesteld dat het Fonds in een dringende behoefte voorziet ten behoeve van schrijnende gevallen. In 2004 en 2006 zijn geen uitkeringen gedaan. In 2005 is uitgekeerd aan vier gedupeerden van smogvorming in augustus 2004. Dit is m.i. tevens een aanwijzing dat het preventieve beleid om ernstige plotseling optredende luchtverontreiniging te voorkomen, effect heeft.

Gezien de ontwikkeling van het denken over de rol van de overheid bij het vergoeden van niet te verhalen schade en de aard en omvang van de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op het Fonds, acht ik het opheffen van het Fonds om beleidsmatige redenen voor de hand liggen. Daarnaast is er ook een aantal praktische redenen – opgenomen in het Evaluatierapport van het Fonds (hierna: het evaluatierapport)1 – dat pleit voor het beëindigen van de schadevergoedingsregeling. De belangrijkste daarvan zijn hieronder vermeld.

Het Fonds Luchtverontreiniging is alleen bedoeld voor plotseling optredende luchtverontreiniging waarbij sprake is van een causaal verband tussen de luchtverontreiniging en de schade en de veroorzaker ervan niet kan worden aangesproken. Om voor schadevergoeding in aanmerking te komen, moet de getroffene zich bovendien onderscheiden van anderen die zich in een soortgelijke situatie bevinden. Indien namelijk iedereen die in een soortgelijke situatie verkeert schade heeft, wordt deze geacht te behoren tot het normale maatschappelijke risico; dit betekent overigens niet dat geen schadevergoeding zal worden toegekend als enkele bedrijven die zich in een vergelijkbare situatie bevinden, schade lijden. Verder is geen beroep op het Fonds mogelijk indien men via een onrechtmatige daad-actie de schade kan verhalen of via een verzekering de schade vergoed kan krijgen. In de praktijk blijkt de toetsing aan deze randvoorwaarden zeer lastig te zijn waardoor de afhandeling van de claims een moeizaam en langdurig proces is.

Andere factoren die een rol spelen bij het functioneren van het Fonds zijn het ontbreken van een bepaling over de categorieën van schade die voor vergoeding in aanmerking komen. De regeling kent wat dat betreft geen beperkingen. De aanleiding voor het Fonds was, zoals bekend, landbouw- en vooral gewasschade. De beperkingen in categorieën van schade werden in de loop der jaren bij het beheer van het Fonds aangebracht. Er zijn nooit richtlijnen opgesteld voor het gebruikmaken van deze beleidsvrijheid. Autolakschade werd gedurende enige tijd vergoed, maar vanwege een beleidswijziging, daarna niet meer. Deze beleidswijziging hield in dat er vanaf dat moment niet alleen werd gekeken of de verzekering de schade dekt, maar ook of men zich redelijkerwijs had kunnen verzekeren, hetgeen bij autolakschade mogelijk is. Ook is niet op voorhand duidelijk welk deel van de schade niet ten laste van de benadeelde moet blijven. Deze onzekerheden maken dat het Fonds ineffectief is. Deze onzekerheden zouden wellicht kunnen worden weggenomen door te regelen welke soort schade of welk deel van de schade wel of niet voor vergoeding in aanmerking komt, maar zoals al eerder aangegeven zie ik om beleidsmatige redenen geen aanleiding voor een schadevergoedingsregeling. Wellicht mede door deze onzekerheden wordt weinig gebruik gemaakt van de regeling en staat het gebruik daarvan niet meer in verhouding tot de kosten van het beheer van het Fonds. Deze kosten zijn tegenwoordig hoger dan de uitkeringen die gedaan worden. In het evaluatierapport concluderen de onderzoekers dat het Fonds niet veel meer heeft dan een symboolfunctie.

Daarnaast leidt het Fonds vanwege het evenementvereiste ook tot de nodige ongelijkheid. Iemand die schade lijdt door zure regen (geen plotselinge optredende verontreiniging) of door een andere oorzaak dan luchtverontreiniging, krijgt zijn schade niet vergoed, terwijl iemand met dezelfde schade die wel veroorzaakt is door plotseling optredende luchtverontreiniging, deze in principe wel vergoed kan krijgen. Schade die wordt veroorzaakt door continue luchtverontreiniging is echter veel groter van omvang dan de schade die wordt veroorzaakt door plotseling optredende luchtverontreiniging. De schade veroorzaakt door continue luchtverontreiniging, met name ecologische schade en gezondheidsschade zijn de belangrijkste consequenties van luchtverontreiniging. Deze komen echter niet in aanmerking voor vergoeding door de overheid vanwege het feit dat vaak niet aan het evenementvereiste is voldaan, respectievelijk omdat het verzekerbaar is.

De werking van het Fonds is derhalve zo beperkt dat het nooit een serieuze compensatie is of kan zijn voor schade veroorzaakt door luchtverontreiniging.

Uit dit evaluatierapport blijkt ook dat de motivering voor de totstandkoming van het Fonds al bij de oprichting niet heel sterk was; het Fonds betekent in feite een preferentiële behandeling van een bepaalde categorie slachtoffers, namelijk agrarische bedrijven.

De vraag is of dat gerechtvaardigd is en of niet andere milieuschade, zoals ecologische schade, voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen. Op dat laatste punt ben ik hiervoor al ingegaan en heb ik besloten niet verder te gaan dan waartoe de richtlijn milieuaansprakelijkheid verplicht. Ik wil overheidsinstanties niet voorschrijven ecologische schade te vergoeden die niet op een andere manier te verhalen is.

Verder doet zich de vraag voor waarom de schadevergoeding aan een bepaalde categorie benadeelden uit de algemene middelen betaald zou moeten worden. Er kan namelijk ook worden gedacht aan een vorm van financiering die wordt gevoed door de benadeelden zelf, in dit geval de agrarische bedrijven. (Sinds autolakschade niet meer wordt vergoed zijn het in feite nog slechts (agrarische) bedrijven en geen particulieren die voor vergoeding uit het Fonds in aanmerking komen). Gesteld kan ook worden dat het hier een ondernemersrisico betreft.

2. Overwegingen intrekken Fonds Luchtverontreiniging en alternatieven

De leden van de PvdA-fractie stellen een aantal kritische vragen. Zij achten de invoering van een systeem waarbij de vervuiler betaalt van groot belang. Zij denken dat de vervuiler gemakkelijker kan worden getraceerd indien meer wordt geïnvesteerd in fijnmaziger meetinstrumenten.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de regering zonodig niet kiest voor herinvoering van de doelheffing of voor een collectieve regeling met de vervuilers om het Fonds meer bekendheid te geven en te financieren.

Het beginsel de vervuiler betaalt is een belangrijk uitgangspunt van het milieubeleid. Het is daarom ook de potentiële veroorzaker van milieuschade die moet betalen voor de noodzakelijke preventieve maatregelen zoals het aanpassen van processen, het aanbrengen van filters en meetapparatuur etc. Verder kan de vervuiler – als deze bekend is – aansprakelijk worden gesteld voor de veroorzaakte vermogens-, zaak- of persoonsschade en – in situaties die onder het toepassingsgebied vallen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van de richtlijn milieuaansprakelijkheid – het herstel van ecologische schade.

Zoals de leden van de PvdA terecht signaleren, valt of staat het aansprakelijk stellen van de vervuiler met het identificeren van de veroorzaker van opgetreden schade. Hierbij geldt echter dat er technische en economische grenzen zijn aan de mogelijkheden hiertoe. Zo het al technisch mogelijk is om met een zeer fijnmazig meetnet eenduidig vast te stellen welke individuele emittenten de veroorzakers zijn van een opgetreden schade, de hoge kosten die het met zich meebrengt zouden niet in verhouding staan tot het te dienen belang.

Potentiële bronnen van luchtverontreiniging zijn te groot in aantal en liggen te zeer verspreid over het land. Bovendien betreft het potentieel diverse componenten van luchtverontreiniging. Routinematige monitoring via metingen zou de inzet van veel menskracht en geld vergen. Juist ook om deze redenen is in de praktijk van het luchtkwaliteitsbeleid gekozen voor een evenwichtige combinatie van de inzet van metingen en modelberekeningen. Het aantal en de locatie van meetstations in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit1 is zodanig gekozen dat via een beheersbare meetinspanning op optimale wijze het gebruik van modellen wordt ondersteund en gerechtvaardigd.

Het Fonds werd ingevolge het beginsel «de vervuiler betaalt» bij de aanvang gevuld uit heffingen op toestellen en brandstoffen. Na de invoering van de gebruiksbelasting op milieugrondslag werd het Fonds uit de algemene middelen gevoed.

Herintroductie van een doelheffing zoals de leden van de SP-fractie voorstellen, zou in principe mogelijk zijn. Het Fonds zou dan gefinancierd dienen te worden door hen die daadwerkelijk aan het risico hebben bijgedragen zodat daar een preventieve werking van kan uitgaan. De bijdrage zou dan moeten zijn afgestemd op de mate waarin zij aan dat risico bijdragen (bijdrage op grond van aard en omvang van de emissies). Bij de herintroductie van een dergelijke doelheffing zou moeten worden bepaald welke verontreinigende stoffen worden belast. Deze moeten dan worden gemeten; de gelden moeten worden geïnd e.d. Het zou leiden tot een systeem waarvan de kosten – ik schat deze op meerdere miljoenen euro’s – niet in verhouding staan tot de uit te keren schadecompensatie.

De leden van de PvdA-fractie vinden dat het niet zo mag zijn dat degene die de schade lijdt zelf de schade moet dragen, want dat is een verslechtering.

Degene die schade lijdt door activiteiten van derden moet deze bij voorkeur verhalen op degene die de schade veroorzaakt. Waar dit niet mogelijk is omdat de veroorzaker van de schade niet getraceerd kan worden of niet aansprakelijk kan worden gesteld, is naar mijn mening niet automatisch de overheid aan zet. In de eerste paragraaf van deze nota ben ik hier al op ingegaan. Naar mijn mening is, waar het de doelgroep van het Fonds Luchtverontreiniging betreft, geen sprake van schrijnende gevallen die een structurele voorziening in de vorm van een Fonds rechtvaardigen. Het enkele feit dat wellicht enige agrarische bedrijven de geleden schade niet kunnen verhalen en geen beroep meer kunnen doen op het Fonds, is naar mijn mening geen grond om het Fonds te laten voortbestaan.

De leden van de PvdA-fractie vinden het ook onwenselijk om het Fonds op te heffen voordat concreet invulling is gegeven aan de algemene milieuschaderegeling. De leden van de SP-fractie hebben een vergelijkbare vraag, namelijk of de huidige regering een eigen verantwoordelijkheid ziet voor de overheid in de sociale en eerlijke verdeling van milieugebruiksruimte en voor de organisatie van compensatie in de vorm van een milieuschaderegeling.

Het rechtskarakter van het Fonds Luchtverontreiniging (schadevergoeding, gericht op een bijdrage in het herstel van vermogensschade) verschilt substantieel van een milieuschaderegeling (subsidie, voor te nemen maatregelen, gericht op het herstel van ecologische schade). De veronderstelde koppeling tussen het Fonds en de milieuschaderegeling is er daarom niet. De algemene milieuschaderegeling die oorspronkelijk was voorzien, was niet bedoeld voor schadegevallen die in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding door het Fonds.

De sociale en eerlijke verdeling van de gebruiksruimte wordt al zoveel mogelijk gerealiseerd met goede milieuwetgeving en het toezicht daarop, waardoor milieuverontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Er wordt al veel minder schade veroorzaakt door milieuverontreiniging dan in de tijd waarin het Fonds in het leven werd geroepen. Ten tijde van de oprichting van het Fonds was de verwachting dan ook dat steeds minder een beroep op het Fonds zou worden gedaan vanwege de verbeterde milieubescherming. Een voorgeschreven vergoeding door de overheid van de resterende niet anderszins voor vergoeding in aanmerking komende schade, vind ik niet gerechtvaardigd, omdat, nogmaals, het vergoeden van schade niet per definitie een overheidstaak is.

De leden van de SP-fractie vinden dat bezien moet worden of het functioneren van het Fonds verbeterd kan worden. Als de doelmatigheid te wensen overlaat door gebrek aan bekendheid, moet daar iets aan worden gedaan. In dit verband vragen zij naar de promotie- en voorlichtingsactiviteiten die in het kader van het Fonds zijn gevoerd.

Op de beleidsmatige en praktische redenen om het Fonds op te heffen ben ik hiervoor al ingegaan. De praktische bezwaren zouden wellicht kunnen worden opgeheven, maar dat zou een volledige hervorming van de regelgeving over het Fonds betekenen.

Om meer bekendheid te geven aan het Fonds zijn in april 2004 een aanvraagformulier en een informatieblad tot stand gekomen. Beide documenten zijn op de VROM-site geplaatst en zijn eenvoudig te downloaden.1 De belangrijkste stakeholders, te weten de georganiseerde agrariërs, zijn op de hoogte van het Fonds. De doelgroep is te beperkt om grootscheepse voorlichtingsactiviteiten te rechtvaardigen. Verwacht mag echter worden dat iemand die aanzienlijke schade lijdt, de nodige actie zal ondernemen om te bezien of deze schade verhaald kan worden dan wel of daar een geldpotje voor is. Van veel extra voorlichtingsactiviteiten wordt dan ook weinig verwacht.

De leden van de SP-fractie constateren dat het Fonds ook vanwege definitieproblemen en lacunes niet functioneert en vraagt waarom de regering de wet- en regelgeving niet aanpast om de lacunes op te heffen. In dit verband vraagt zij waarom geen uitkering heeft plaatsgevonden bij de dioxineverontreiniging in de Lickebaartpolder.

De definitie van luchtverontreiniging (behalve de definitie zijn er nog meer problemen met de wettelijke regeling, zie onder punt 1a) zou nog wel zodanig kunnen worden aangepast dat schade door bepaalde vormen van luchtverontreiniging niet in aanmerking komt voor een uitkering en verzoeken tot vergoeding van dergelijke schade dus ook niet in behandeling genomen hoeven te worden; te denken valt dan aan opgewaaid zand of verfstoffen en bestrijdingsmiddelen die zijn verspreid bij spuitwerkzaamheden.

Met de «lacunes» ligt dit anders. Er gelden enkele noodzakelijke wettelijke eisen, die bezwaarlijk als lacunes kunnen worden gekenschetst. Zo moet het gaan om een plotseling optredende luchtverontreiniging; de schade moet redelijkerwijs niet ten laste behoren te blijven van de schadelijdende partij; er moet een causaal verband zijn tussen luchtverontreiniging en schade; de schade moet niet langs privaatrechtelijke weg kunnen worden verhaald; in de vergoeding van de schade moet niet op een andere wijze zijn of kunnen worden voorzien (verzekerbaarheid); het verzoek om schadevergoeding moet binnen acht weken nadat de verzoeker kennis draagt of redelijkerwijs geacht kan worden kennis te dragen van de schade worden ingediend. In het geval van de Lickebaartpolder was niet aan alle eisen voldaan, in het bijzonder niet het evenementvereiste (een plotseling optredende gebeurtenis). Overigens wordt er door de betrokken gemeenten, de provincie Zuid-Holland, de Reconstructiecommissie en de ministeries van VROM en LNV een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld om tot oplossingen voor dit concrete geval te komen. De regeling mag niet in strijd komen met het verbod op staatssteun.

Genoemde eisen die de wet stelt, kunnen bezwaarlijk worden opgeheven, omdat het anders de deur openzet voor allerlei oneigenlijke schadegevallen, zoals schade door vernielingen, waardoor het Fonds onbeheersbaar wordt.

De leden van de SP-fractie horen graag het potentieel aantal gedupeerden, willen weten hoe groot de potentiële schade is en willen inzicht in de verhouding tussen de potentiële schade en de administratieve lasten.

In onderstaande tabel is het aantal verzoeken en uitkeringen weergegeven van de afgelopen 3 jaar.

Jaar verzoekAantal verzoekenUitkeringen (incl onderzoeks- en taxatiekosten)
20041 (namens 4 gedupeerden)0
2005081 760,15
200600

Zolang de voorwaarden gelijk blijven en het onder meer moet gaan om plotseling optredende luchtverontreiniging, zal het potentieel aantal gedupeerden naar verwachting laag zijn en niet veel groter dan het aantal gedupeerden dat al een verzoek heeft ingediend. Het is natuurlijk niet mogelijk het aantal potentieel gedupeerden dat in aanmerking komt voor het Fonds maar er geen beroep op doet aan te geven evenals de potentiële schade, maar verwacht mag worden dat betrokkenen in geval van essentiële schade voldoende moeite zullen doen om hun schade vergoed te krijgen. Op basis daarvan bestaat de verwachting dat er niet heel veel meer schade zal zijn dan geclaimd wordt. De kosten voor het Fonds zijn derhalve hoog in relatie tot de uitkeringen.

Leden van de VVD-fractie vragen welke oplossingen de regering in petto heeft voor die gevallen dat de veroorzaker niet bekend is. Zij vragen daarbij of het mogelijk is een vooronderzoek te doen bij verzekeringen over de verwachting van mogelijkheden voor verzekeringen voor gevallen waarbij de veroorzaker niet bekend is?

Zoals uit het voorgaande moge blijken, ligt in een beperkt aantal gevallen (veroorzaker niet bekend of niet solvabel) het risico van schade door luchtverontreiniging bij bedrijven en burgers. De overheid heeft, zoals in paragraaf 1a is aangegeven, de taak om door het inzetten van de haar ter beschikking staande (preventieve) instrumenten dergelijke risico’s zoveel mogelijk te beperken. Daar waar onverhoopt schade wordt veroorzaakt en die schade niet verhaald kan worden, heeft de overheid naar mijn mening geen rol om deze schade te compenseren. Nu het Fonds in de praktijk slechts aan één bepaalde categorie van slachtoffers ten goede komt (namelijk de agrarische sector), lijkt het eerder in de rede te liggen dat de agrarische sector zelf een fonds in het leven roept, dat dan ook door die sector zelf wordt gefinancierd. Deze conclusie wordt ook getrokken in het eerder genoemde evaluatierapport. Uit contacten met verzekeraars is gebleken dat er wel een gewasschadeverzekering bestaat maar deze sluit schade door luchtverontreiniging uit. De verzekeraars lopen tegen dezelfde problemen aan als het Fonds, dat wil zeggen hoge kosten, definitieproblemen, een ongrijpbaar risico. Indien er echter vanuit de sector voldoende belangstelling is en initiatieven worden genomen, zijn verzekeraars bereid mee te denken over de mogelijkheden om te komen tot een verzekering.

3. Gevolgen intrekken Fonds luchtverontreiniging

De leden van de SP-fractie willen de omvang van de vermogensbestanddelen van het Fonds weten en het doel dat daarmee wordt gediend? Zij willen bovendien weten of het vermogen een eerste aanzet kan zijn voor een op te richten milieuschaderegeling en of de regering daartoe bereid is.

Het Fonds kent thans een vermogen van ruim € 2,3 miljoen waarmee – indien aan de orde – schade-uitkeringen gedaan zouden kunnen worden. Jaarlijks wordt ingevolge artikel 15.28 van de Wet milieubeheer een verslag omtrent het over het Fonds gevoerde beheer aan de Staten-Generaal gestuurd. Het verslag over 2006 zal binnenkort worden toegezonden. Het vermogen had een eerste aanzet kunnen vormen voor een milieuschaderegeling; zoals eerder aangegeven wordt afgezien van een dergelijke milieuschaderegeling.

De leden van de VVD-fractie vragen naar de «andere gewenste bestedingen van de algemene middelen» na opheffing van het Fonds. Zij vragen of de regering al een besteding in gedachte heeft voor de financiële middelen die gaan vrijkomen.

Er zijn nog geen specifieke beoogde bestedingen, maar ik denk aan het inzetten van die middelen voor de verbetering van de luchtkwaliteit en voor het klimaat.

4. Overgangsrecht

De leden van de VVD fractie willen in het kader van het overgangsrecht weten wat exact «sommige» inhoudt waar in de memorie van toelichting staat «Een verzoek dat is ingediend binnen acht weken na inwerkingtreding van het wetsvoorstel wanneer dat tot wet zal zijn verheven, is in sommige situaties ontvankelijk, mits de schade vóór die inwerkingtreding is opgetreden».

De passage in de memorie van toelichting waar de leden van de VVD-fractie op doelen is niet helemaal gelukkig geformuleerd. Met «sommige situaties» wordt bedoeld dat wordt voldaan aan artikel 15.27, namelijk dat het verzoek moet worden ingediend binnen acht weken na de dag sedert welke de verzoeker kennis draagt of redelijkerwijs geacht kan worden kennis te dragen van de schade, welk moment uiterlijk binnen 8 weken na de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel moet vallen. Ook dient te worden voldaan aan de eisen die artikel 2 van het Besluit Fonds Luchtverontreiniging 1990, stelt aan de inhoud van het verzoek. Een en ander conform artikel II, onderdeel A, onder 2.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer


XNoot
1

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 nr. 2004/35/EG betreffende de aansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PbEU L 143)

XNoot
2

De richtlijn milieuaansprakelijkheid spreekt van exploitanten, zijnde degenen die een beroepsactiviteit verrichten.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2006–2007, 30 920.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2006–2007, 29 383, nr. 63 (par. 11.5, blz. 20).

XNoot
1

Evaluatie van het Fonds Luchtverontreiniging, Sdu Den Haag 2000. ISBN 90 5409 246 7.

XNoot
1

Doel van de metingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit is toetsing van de luchtkwaliteit aan gestelde normen, samen met modellen, ter ondersteuning van de algemene beschrijving van de luchtkwaliteit op nationale, regionale en lokale schaal en voor het geven van informatie over perioden met verhoogde luchtverontreiniging (smog).

XNoot
1

www.vrom.nl Dossier luchtkwaliteit; onder publicaties.

Naar boven