30 991 Beleidsdoorlichting Economische Zaken

Nr. 29 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 december 2015

Het doet mij een genoegen u mede namens de Minister van Economische Zaken de beleidsdoorlichting van artikel 18 (Regio en Natuur) aan te kunnen bieden1. Het rapport biedt leerzame feiten en inzichten over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid en is daarmee nuttig voor de beleidsvorming in de komende jaren. De onderzoeksvraag voor deze doorlichting luidde:

In welke mate hebben de door het Ministerie van Economische Zaken gepleegde inzet en geleverde inspanningen in het kader van begrotingsartikel 18 bijgedragen aan een concurrerende ruimtelijk-economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie, en welke aanbevelingen vloeien hieruit voort?

Het onderzoek betreft de periode 2010–2014, maar laat goed zien dat de langetermijnbeleidsinspanningen die daaraan vooraf zijn gegaan hun vruchten afwerpen. De inzet op versterking van ruimtelijk-economische structuur heeft bijgedragen aan een structureel sterke concurrentiepositie van de Nederlandse economie. En mede dankzij de investeringen die sinds begin jaren ’90 gedaan zijn in natuurgebieden en in milieucondities, is gemiddeld gezien de achteruitgang van de biodiversiteit afgeremd en lijkt nu tot stilstand te komen. Op beide terreinen is het zaak om de zorgvuldig opgebouwde goede uitgangspositie te koesteren, de ingezette koers aan te houden en te blijven werken aan verdere verbetering.

Door middel van een beleidsdoorlichting leg ik verantwoording af aan uw Kamer. Daarnaast heeft een beleidsdoorlichting tot doel om te leren van het gevoerde beleid. In deze brief geef ik beknopt weer wat de reikwijdte van de doorlichting is, hoe de doorlichting is uitgevoerd, wat de bevindingen op hoofdlijnen zijn en wat het oordeel van de externe deskundige over het rapport is. Via deze brief geef ik u ook mijn reactie op de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport.

Uw Kamer heeft in het kader van de motie Harbers (Kamerstuk 34 000, nr. 36), die verzoekt om de opzet van beleidsdoorlichtingen vooraf aan de Kamer voor te leggen, enkele vragen gesteld over de reikwijdte en aanpak van de beleidsdoorlichting van artikel 18. De beleidsdoorlichting heeft plaatsgevonden in overeenstemming met wat hierover aan Uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 30 991, nrs. 21 en 24).

Context en reikwijdte

Periodieke doorlichting van het beleid komt voort uit artikel 20 van de Comptabiliteitswet. De doorlichting dient te voldoen aan de eisen en regels die de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) stelt. Een beleidsdoorlichting geeft inzicht in de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid dat valt onder het betreffende begrotingsartikel. Doeltreffendheid wordt gedefinieerd als de mate waarin de beleidsdoelstelling dankzij de inzet van onderzochte beleidsinstrumenten wordt gerealiseerd. Doelmatigheid is de relatie tussen de effecten en de kosten van het beleid.

Deze beleidsdoorlichting betreft de periode 2010–2014. De onderzoeksperiode 2010–2014 is gekozen omdat de meest recente evaluatie van het natuurbeleid liep tot 2010 (IBO Natuurbeleid, 2010). Deze periode sluit tevens goed aan bij de in 2014 uitgevoerde evaluatie van het ruimtelijk economisch beleid door Technopolis (2014)2.

De algehele doelstelling van artikel 18 luidt: «EZ streeft naar een concurrerende ruimtelijk-economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie». Artikel 18 beslaat drie artikelonderdelen die horen bij Regio en Natuur:

  • Artikelonderdeel 18.1; Versterken mainports, brainports, greenports en andere clusters gerelateerd aan topsectoren. De belangrijkste instrumenten van dit artikel zijn het programma Pieken in de Delta (versterken van clusters van bedrijven en kennisinstellingen), het EFRO (Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling), de bijdrage aan de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) voor ontwikkeling en innovatie, en onderzoek.

  • Artikelonderdeel 18.2; Wederzijds versterken van ecologie en economie. De belangrijkste instrumenten zijn gebiedsgerichte programma’s (Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG), Maaswerken, Westerschelde, het Programma Rijke Waddenzee en het Deltaprogramma), en economie-gerichte projecten zoals Natuurlijk Ondernemen, Uitvoeringsagenda Natuurlijk Kapitaal, Green Deals en het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

  • Artikelonderdeel 18.3; Behouden van de (inter-)nationale biodiversiteit en versterken van onze natuur. Hier gaat het vooral om de instrumenten Natura2000, Natuurnetwerk Nederland, natuurwetgeving, internationale natuurverdragen, Kaderrichtlijn Mariene strategie, Regelingen Natuur (waaronder agrarisch natuurbeheer), monitoring, bijdragen aan natuur in het Caribisch deel van Nederland en bijdragen aan Staatsbosbeheer.

Uitvoering

De doorlichting is uitgevoerd door een consortium bestaande uit Berenschot en Ecorys. Zoals gebruikelijk bij een beleidsdoorlichting hebben zij gebruik gemaakt van bestaande evaluaties op artikel- en instrumentniveau. Daarnaast zijn interviews gehouden met beleidsbetrokkenen om de beleidstheorie en de analyses te toetsen. Een externe deskundige (prof.dr. G.R. de Snoo, hoogleraar conservation biology, Universiteit Leiden) is gevraagd zijn oordeel te geven over het onderzoek.

Uitkomsten

Artikel 18

Vanaf de begroting van 2012 zijn in artikel 18 de beleidsinstrumenten voor Regio en Natuur tezamen gekomen. In de begrotingen van 2010 en 2011 waren deze instrumenten nog verdeeld over meerdere artikelen. In de onderzoeksperiode zijn de middelen voor Regio en Natuur afgenomen van ruim € 1 miljard naar € 340 miljoen in 2014. De afname vloeit voort uit decentralisatie naar de provincies en uit bezuinigingen op rijksuitgaven.

18.1 Regio

Het Rijk is systeemverantwoordelijk voor een concurrerende ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van de regionale en ruimtelijke uitwerking van het EZ beleid. Hierbij is het van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden om schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan. De instrumenten van het ruimtelijk-economisch beleid zijn ingedeeld in financieel-economische instrumenten en instrumenten gericht op informatie en communicatie. Het gaat onder meer om het stimuleren van economische sterktes van regio’s en het inbrengen van kennis en netwerken (via Pieken in de Delta), de cofinancieringsbijdrage van het Rijk aan landsdelige en grensoverschrijdende programma’s van het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), en de versterking van de economische structuur via het bedrijvenbeleid en het Topsectorenbeleid. Het realiseren van een concurrerende ruimtelijk-economische structuur wordt daarmee niet alleen bereikt via de inzet vanuit artikel 18.1, maar ook door de inzet van artikelen 12 en 13 gericht op het versterken van het innovatievermogen en het ondernemersklimaat. De evaluaties van de afzonderlijke instrumenten van artikelonderdeel 18.1 laten, mede op basis van de stand van de indicatoren, een positief beeld zien over het doelbereik van het ruimtelijk-economisch beleid. Een meer overkoepelende evaluatie door Technopolis heeft tevens aannemelijk gemaakt dat de instrumenten die het Rijk vanuit dit artikel inzet, een positieve bijdrage hebben geleverd aan het organisatie- en innovatievermogen van clusters. Volgens deze evaluatie kan het beleid verder aan doelmatigheid winnen wanneer Rijk en regio intensiever samenwerken. De beleidsdoorlichting constateert dat hier inmiddels in de beleidspraktijk al aan gewerkt wordt. De MKB samenwerkingsagenda EZ-provincies is hiervan een voorbeeld. Over de voortgang van deze samenwerkingsagenda is de Kamer geïnformeerd3.

18.2 en 18.3 Natuur

Het natuurbeleid van het Rijk dient twee strategische doelen: duurzame benutting van natuur (18.2), en behoud van biodiversiteit (18.3). De instrumenten die hiertoe ingezet worden zijn grofweg in drie categorieën onder te verdelen: juridisch-bestuurlijke, financieel-economische, en op kennis en communicatie gerichte instrumenten. Vooral van de relatief nieuwe instrumenten zijn nog geen evaluaties beschikbaar. Voor een aantal instrumenten kan aannemelijk gemaakt worden dat de instrumenten bij hebben gedragen aan het geformuleerde doel. Voor het doel Duurzame benutting van natuur zijn er (nog) geen indicatoren op basis waarvan instrumenteninzet op zijn effectiviteit en efficiency kan worden beoordeeld. Dat neemt niet weg dat het aannemelijk is dat inzet op integratie van natuur met andere beleidsopgaven zoals waterveiligheid, waterkwaliteit en duurzame landbouw bijdraagt aan een duurzame benutting van natuur.

Voor het doel Behoud biodiversiteit zijn de indicatoren er wel, maar die maken uitspraken over het al of niet effectief zijn van het beleid er toch niet direct eenvoudiger op. Op instrumentniveau zijn daar in enkele gevallen wel uitspraken over te doen. De broedvogels die kenmerkend zijn voor het agrarisch gebied in Nederland gaan achteruit. Het agrarisch natuurbeheer heeft deze achteruitgang niet kunnen stoppen. Deze bevinding heeft ertoe geleid dat dit beleidsinstrument op een andere manier wordt ingericht en toegepast. Van de investeringen die gedaan zijn voor het gebiedenbeleid (met name Natuurnetwerk Nederland) en van de natuurwetgeving kan wél aannemelijk worden gemaakt dat de achteruitgang van de biodiversiteit gemiddeld gezien is afgeremd en nu tot stilstand lijkt te komen. Dit laat onverlet dat ondanks deze investeringen nog veel nodig is om de biodiversiteitsdoelen te halen die in Europees verband zijn overeen gekomen. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) berekende dit beleidstekort op 35% van de volgens de Vogel- en Habitatrichtlijn te beschermen soorten; een niet geringe beleidsopgave.

Beoordeling externe deskundige professor De Snoo

De beleidsdoorlichting is uitgevoerd in overeenstemming met de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE), die onder meer voorschrijft dat bij het onderzoek minimaal één onafhankelijk deskundige wordt betrokken. Bij deze beleidsdoorlichting is professor De Snoo opgetreden als onafhankelijk deskundige. Hij beoordeelt de aanpak als voldoende valide en betrouwbaar, en stelt vast dat de resultaten en conclusies van de beleidsdoorlichting afdoende gebaseerd zijn op de gehanteerde methode en gepresenteerde gegevens. Wel geeft hij aan dat de kwalitatieve beoordeling van de doeltreffendheid en doelmatigheid op het niveau van afzonderlijke instrumenten op een enkel punt kwetsbaar is, onder meer door het ontbreken van recentelijke evaluaties

Beleidsreactie

Algemeen

De beleidsdoorlichting geeft een beeld van de veranderingen die het beleid voor Regio en Natuur in de onderzochte periode heeft doorgemaakt en die nu en in de komende jaren nog zullen doorwerken. Het uiteindelijke oordeel is redelijk positief over de effectiviteit en efficiency van het beleid, en waar duidelijk sprake is van achterblijvende effectiviteit maakt het rapport duidelijk hoe EZ hierop heeft gereageerd.

Er is veel gebeurd in de vijf jaar waarin drie kabinetten hun verantwoordelijkheid hebben genomen voor het beleid rond artikel 18: ingrijpende bezuiniging op natuurbeleid, decentralisatie van het natuurbeleid (Natuurpact) en van het regionaal-economisch beleid, versnelde aanwijzing van Natura 2000-gebieden, samenvoeging van drie wetten in één nieuwe natuurwet, en herziening van het beleid voor agrarisch natuurbeheer, om enkele majeure beleidsveranderingen te noemen. Het rapport beveelt dan ook terecht aan het natuurbeleid in de komende jaren in rustiger vaarwater te laten belanden. Naar mijn idee kan dat omdat we, in het bijzonder met het Natuurpact en de Rijksnatuurvisie, een heldere koers hebben.

Ik kan mij goed vinden in de beleidsreconstructie die het rapport biedt over Regio en Natuur. Het ruimtelijk-economisch beleid richt zich op de ondersteuning van sterke regio’s in plaats van egalisering van de welvaart over de regio’s heen. Deze filosofie, die met Pieken in de Delta is ingezet, is na het aflopen van dit programma voortgezet. De filosofie is gericht op het bevorderen van samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen en bedrijven (de triple helix). Regio’s zijn, met de decentralisatie van het regionaal economisch beleid, primair aan zet om de regionale economie te stimuleren. De inzet van het Rijk richt zich op het verder verbinden van Europese, nationale, regionale opgaven om daarmee de innovatiekracht te versterken. Hierbij werken Rijk en regio met elkaar samen op basis van gelijkwaardigheid, met behoud van eigen verantwoordelijkheden. Zo worden regionale instrumenten ingezet op thema’s die ook in het bedrijvenbeleid spelen, zoals mkb-innovatiestimulering, mkb-dienstverlening en aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt. Het ministerie heeft een regiofunctie ingericht waarin de regioambassadeurs een centrale rol spelen. Zij vormen een verbindende schakel tussen het ministerie en de regio.

Het natuurbeleid is meer en meer gestoeld geraakt op twee pilaren: duurzaam benutten én bevorderen van biodiversiteit – artikelonderdelen 18.2 en 18.3. In veel andere landen, evenals in internationale gremia, is deze combinatie van doelen gemeengoed. In de Rijksnatuurvisie heeft het kabinet het belang van dit tweeledige doel nog eens onderstreept, vanuit de overtuiging dat een sterkere maatschappelijke betrokkenheid bij natuur mogelijk is, gewenst wordt en goed is voor de natuur. Zoals het rapport ook aangeeft zullen we beide pilaren in samenhang nodig hebben om te voldoen aan de natuurafspraken die we nationaal en internationaal hebben gemaakt.

Biodiversiteit is een krachtige indicator voor de kwaliteit van de natuurlijke leefomgeving, en uiteindelijk is dát waar het ons om gaat: een natuur die divers is, die veel groei en verandering laat zien en die veel kan «incasseren». Door te investeren in het Natuurnetwerk Nederland werken we hieraan. De vitale natuur die mogelijk is rond infrastructuren van water en wegen, op het platteland, en in de alledaagse leef- en werkomgeving is evenwel minstens zo belangrijk. En díe natuur krijgen we alleen voor elkaar als we ook de intrinsieke betrokkenheid en verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven weten aan te spreken. De twee pilaren die het rapport schetst zijn in mijn beleving dan ook een sterk beeld: als een van de twee wegvalt boet het beleid direct aan effectiviteit in.

Extensivering en intensivering beleidsinzet

Sinds de wijziging van de RPE in 2015 is een vast onderdeel van een beleidsdoorlichting dat zij een beschrijving van beleidsopties geeft indien er significant minder middelen (– 20%) beschikbaar zijn.

Er zijn drie varianten uitgewerkt, de variant stelselverantwoordelijkheid die zich richt op het volledig decentraliseren van uitvoeringstaken, de variant technisch eenvoudige maatregelen die zich richt op een bezuiniging op maatregelen die nog niet juridisch verplicht zijn, en de variant schaven die een generieke reductie over alle uitgavenposten betreft. Deze varianten hebben ingrijpende beleidsinhoudelijke, juridische en bestuurlijke consequenties. Er zijn risico’s met betrekking tot de Europese cofinanciering, de uitvoering van wettelijke taken en het effectueren van nieuw beleid. En interdepartementale en interbestuurlijke afspraken zullen opengebroken moeten worden.

Voorts biedt de doorlichting geen grond voor de gedachte dat extensivering bijdraagt aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid voor Regio en Natuur. Voor wat betreft natuur wordt dit bevestigd door de recent gepubliceerde Europese State of Nature en de tussentijdse evaluatie van de EU 2020 Biodiversiteitsstrategie4, die net als de doorlichting het belang van voortzetting van de inzette koers onderstrepen. De natuur staat immers nog steeds onder grote druk, de verbeteringen vergen een lange adem en zijn slechts beperkt zichtbaar, en extra inspanningen op duurzaam gebruik en behoud van biodiversiteit zijn nodig om afgesproken doelen en acties te realiseren. Ik acht een extensivering derhalve ongewenst en weinig realistisch.

Aan het consortium van Berenschot en Ecorys is gevraagd om ook enkele intensiveringsvarianten te onderzoeken. Het natuurbeleid is mede dankzij de decentralisatie immers weliswaar effectiever en efficiënter geworden, maar de zware bezuinigingen hebben hun sporen nagelaten. De analyse die de onderzoekers hierover hebben gemaakt, bevat op zichtzelf geen nieuwe inzichten, maar legt wel een aantal accenten. Zo laat de beschouwing over verdere integratie met andere beleidsopgaven zien dat deze ambitie een zwaar beroep doet op het vermogen van het Ministerie van Economische Zaken om te regisseren zonder voor te schrijven, en om te stimuleren zonder initiatieven over te nemen. Een verdere integratie tussen natuur en bijvoorbeeld water vraagt om een actieve rol binnen de rijksoverheid: de kansen voor samenwerking zoeken en oplossingen vinden voor juridische, bestuurlijke of financiële obstakels. Het vergt ook een alerte houding naar andere bestuurslagen zoals met name provincies en waterschappen, en naar maatschappelijke partijen als drinkwaterbedrijven, terreinbeherende organisaties en ngo’s.

In het rapport van de doorlichting worden bruikbare intensiveringssuggesties gedaan die kansen bieden voor beleid voor weidevogels, het Programma Aanpak Stikstof (PAS) en de integratie van natuur en water.

Daarnaast biedt een intensivering van de middelen binnen het ruimtelijk economisch beleid volgens het rapport kansen voor een verdere bijdrage aan het verbinden van internationale –, nationale – en regionale opgaven, op thema’s die zowel spelen bij de regionale innovatiestrategieën als het topsectorenbeleid.

Aanbevelingen

Het rapport geeft aanbevelingen waarvan de meeste mij aanspreken. Ik loop ze af.

  • 1. Herschikking begrotingsartikelen. Ik onderschrijf het pleidooi om het begrotingsartikelonderdeel 18.1 te combineren met de artikelen 12 en 13. In de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting van de beleidsartikelen 12 en 13 is al aangekondigd de integratie van deze artikelen naar één begrotingsartikel in de EZ begroting voor 2017 te realiseren*. Ik zal het herschikken van begrotingsartikelonderdeel 18.1 hierbij betrekken en u daarover nader informeren.

  • 2. Samenhang versterken tussen innovatief ondernemerschap en clustervorming. Ik onderschrijf het belang van een sterke samenhang tussen Europese, nationale en regionale beleidsinitiatieven gericht op innovatief ondernemerschap en clustervorming. In de recent afgesloten kennis- en innovatiecontracten 2016–2017, en in de monitor Bedrijvenbeleid 2015, is het belang van samenwerking met de regio onderstreept en zijn de initiatieven op dit vlak toegelicht. Economische structuurversterking is een gezamenlijke opdracht voor Rijk en regio. Met het bedrijvenbeleid wordt op regionaal, nationaal en Europees niveau samengewerkt aan een excellente kennisinfrastructuur en het verzilveren van marktkansen. Sterke economische clusters zijn hier een belangrijk onderdeel van. Het partnerschap van Rijk en regio ontwikkelt zich steeds verder. Denk daarbij aan de EFRO cofinanciering van Rijk en regio voor projecten gericht op innovatie en het realiseren van een koolstofarme economie, de «MKB samenwerkingsagenda EZ-provincies» en daarbinnen de gezamenlijke inspanning bij het MIT (MKB Innovatiestimulering Topsectoren), de verbinding van topsectoren met regionale economische clusters waar de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) een belangrijke rol in hebben, en de samenwerking bij de vormgeving van city deals in het kader van Agenda Stad.

  • 3. Natuurbeleid gebaat bij vasthouden koers. Ik zie dit als de belangrijkste conclusie van deze beleidsdoorlichting en onderschrijf haar van harte. De afspraken die in het kader van de decentralisatie zijn gemaakt met de provincies (Natuurpact en het bijbehorende evaluatiekader) en de sterkere inzet op de combinatie van overheidsbescherming en maatschappelijke inzet (Rijksnatuurvisie) vormen een solide basis voor de toekomst. Met deze combinatie verwacht ik dat Nederland in staat zijn zal aanzienlijk dichterbij realisatie van de internationale biodiversiteitsdoelen te komen dan wanneer alleen ingezet zou worden op het Natuurnetwerk Nederland. Door ook buiten natuurgebieden de condities voor natuur en biodiversiteit te verbeteren, en door natuurinclusief handelen onderdeel te laten zijn van beslissingen in het economisch verkeer, verwacht het kabinet de resterende beleidsopgave te kunnen realiseren. Of dat lukt is niet op voorhand te zeggen, wel dat het aan alle betrokkenen is – waaronder Rijk en provincies – om het maximale uit deze strategie te halen.

  • 4. Concretisering en nadere inkleuring huidige beleid. De aanbeveling over de uitvoering van de natuurvisie betreft de inspanningen die Rijk en provincies gezamenlijk ondernemen om maatschappelijke initiatieven gericht op integratie van natuur, economie en samenleving te stimuleren en ondersteunen. De eerste agenda bestaat uit tien van dergelijke initiatieven. Op de natuurtop van de provincies (februari 2015) heb ik samen met gedeputeerden deze agenda gelanceerd. De initiatieven komen uit de samenleving. Voor sommige daarvan volstaat een geringe overheidsbetrokkenheid, voor andere geldt dat meer van overheden verwacht wordt. Maar in alle gevallen ligt de verantwoordelijkheid voor het welslagen bij de initiatiefnemers. De overheid moet oppassen hier niet het stuur over te nemen. Zoals reeds toegezegd aan de Kamer6 zal ik de voortgang van deze uitvoeringsagenda goed volgen en hierover met regelmaat rapporteren. Het rapport stelt terecht dat voor de beleidsinspanningen gericht op sterkere integratie tussen natuur en economie (artikel 18.2) een indicator ontbreekt aan de hand waarvan onder andere bepaald kan worden welke winst dit oplevert voor natuur. Binnen het programma Natuurlijk Kapitaal wordt hier aan gewerkt.

  • 5. Vergroten maatschappelijke betrokkenheid. De aanbeveling over instrumenten zoals voor stimulering van agrarisch natuurbeheer en – breder – natuurinclusieve landbouw, betreft de wijze waarop het beleid wil werken aan de integratie tussen landbouw en natuur. Enigszins afwijkend van wat het rapport voorstelt, wil ik deze integratie langs de volgende drie sporen laten verlopen: door de stelselherziening agrarisch natuurbeheer wil ik bevorderen dat het natuurbeheer door boeren expliciet onderdeel wordt van de natuurambities die maatschappelijke partijen in het landelijk gebied hebben. Voorts wil ik vernieuwende praktijkinitiatieven zoals Red de Rijke Weide, en «Living labs natuurinclusieve veehouderij» samen met de provincies stimuleren via de maatschappelijke uitvoeringsagenda. En ten derde wil ik blijven investeren in kennis en innovaties voor een landbouw en voedselvoorziening die zo min mogelijk afwentelen op de natuurlijke leefomgeving.

  • 6. Versterken samenhang met andere beleidsterreinen. De synergiekansen die de doorlichting signaleert onderschrijf ik. De kansen die natuurcombinaties bieden met terreinen zoals gezondheid, voedsel, recreatie, energie en water vormen de basis van Rijksnatuurvisie en zijn expliciet benoemd in onder andere de Natuurambitie Grote Wateren. Het programma Ruimte voor de Rivier heeft al veel voorbeelden opgeleverd van hoe hoogwaterveiligheid en natuur samen kunnen gaan. Ook de Green Deal Infranatuur waar de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken gezamenlijk in opereren – met andere publieke en private partijen – is een recent en praktisch voorbeeld van een natuurcombinatie.

    De aanbeveling over verdroging en vernatting beschouw ik als een zaak die de provincies al afdoende in het vizier hebben. Zij pakken die coördinatie zelf al op, en ik zie geen aanleiding daar verder tussen te zitten.

    Over de rol en koers van het Ministerie van EZ in het internationale werk aan biodiversiteit merken de onderzoekers terecht op dat dit werk kan lijden onder versnippering van het budget. Vooral de internationale EZ-inzet op integratie van economie en ecologie (in de internationale gremia «mainstreaming and the integration of biodiversity across sectors» genoemd) zou geholpen zijn bij meer budgettaire samenhang en eenheid. De recent vastgestelde duurzame ontwikkelingsagenda 2030 bevat 17 duurzaamheidsdoelstellingen waarvan een groot aantal betrekking heeft op biodiversiteit. Voor Nederland wordt zowel een nationale als internationale inzet verwacht die coherent, efficiënt en effectief is. Ik wil mijn collega’s van Buitenlandse Zaken en Infrastructuur en Milieu benaderen om te komen tot een gezamenlijke internationale strategie op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, duurzaamheid en biodiversiteit.

    Daarnaast bevorder ik de versterking tussen ecologie en economie via de green deals, het Programma Natuurlijk ondernemen, Nationale Parken 2.0 en het duurzaam gebruik van het natuurlijk kapitaal van Caribisch Nederland.

Slot

Ik zie de bevindingen en aanbevelingen van de beleidsdoorlichting als een bevestiging van het gevoerde beleid voor Natuur en Regio. Tegelijkertijd zie ik het ook als aansporing om de ingezette koers vast te houden en alert te blijven op kansen voor verdere verhoging van doeltreffendheid en doelmatigheid. Hierbij zullen we goed gebruik kunnen maken van de uitkomsten van deze beleidsdoorlichting.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 29 697, nr. 17

X Noot
3

Kamerstuk 29 697, nr. 20

X Noot
4

European Commission, The State of nature in the EU, Luxembourg, 2015; European Commission, The mid-term review of the EU biodiversity strategy to 2020, Brussels, 2015

XNoot
*

Kamerstuk 30 991, nr. 23

X Noot
6

Kamerstuk 33 576, nr. 41

Naar boven