30 991 Beleidsdoorlichting Economische Zaken

Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2014

Hierbij bied ik uw Kamer de beleidsdoorlichting Groen onderwijs van hoge kwaliteit aan1. De evaluatie bevat 1) het eindrapport, 2) het bevindingenrapport en 3) de brief van de voorzitter van de begeleidingscommissie met daarin de verantwoording over de onafhankelijkheid en aanpak van het onderzoek. De beleidsdoorlichting richtte zich op de periode 2008–2012 en keek naar de legitimiteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van het Groen onderwijsbeleid. De beleidsdoorlichting kan over het algemeen steunen op informatie over de bereikte resultaten, en in mindere mate op informatie over de bereikte (maatschappelijke) effecten. Deze beperkingen zijn meegenomen in de beoordeling van de bevindingen.

In het eindrapport is een managementsamenvatting opgenomen met de voornaamste bevindingen en lessons learned.

Groen onderwijsbeleid staat centraal

Het Groen onderwijsbeleid wordt voornamelijk ingevuld door de zogenoemde Groene onderwijsvernieuwingssubsidies, die conform afspraak uit het Regeerakkoord vanaf 2016 vervallen. De subsidies vormen nog geen 10% van de totale financiering van het Groen onderwijs.

Deze middelen dragen bij aan de hoofddoelen uit beleidsartikel 17 van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken; Groen onderwijs van hoge kwaliteit:

  • voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte;

  • vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Het Groen onderwijsbeleid is aanvullend op het algemeen onderwijsbeleid van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Indirect zijn de doelstellingen voor het Groen onderwijs ook ondersteunend aan het EZ beleid, in het bijzonder de beleidsartikelen 162 en 183.

Doelen Groen onderwijs worden voor het merendeel gerealiseerd.

De conclusie van de evaluatie is dat het Groen onderwijsbeleid een bijdrage heeft geleverd aan de aansluiting van Groen onderwijs op de arbeidsmarkt. Bovendien heeft het beleid extra prestaties gericht op actueel, vooruitstrevend, internationaal en aantrekkelijk onderwijs mogelijk gemaakt. Tot slot is de kennisverspreiding en -benutting voor het merendeel bereikt en heeft de Groene collectieve ondersteuningsstructuur (kleinschaligheid, grootschalig organiseren) vooral via de Groene Kennis Corporatie (GKC) haar nut bewezen.

Deze resultaten zijn van belang voor het economisch en duurzaam versterken van de topsectoren Agrofood, Tuinbouw&Uitgangsmaterialen en het domein van Natuurlijke Leefomgeving.

Ruimte voor verbeteringen van het beleid

De beleidsdoorlichting plaatst tegenover de bovenstaande beleidsconclusies ook enkele kanttekeningen. Zo is de samenhang binnen de collectieve ondersteuningsstructuur onvoldoende tot stand gekomen en is de kwaliteit van de samenwerking tussen de onderwijsinstellingen en bedrijfsleven voor verbetering vatbaar. Daarnaast moet er meer aandacht komen voor het duurzaam borgen van resultaten en effecten die voortkomen uit het Groen onderwijsbeleid. Ook de kwantitatieve aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt kan worden verbeterd. Onderzoek van het ROA naar schoolverlaters 2007–2011 laat dit ook zien.4 De arbeidsmarktperspectieven voor mbo-groen zijn gemiddeld genomen goed te noemen, voor hbo-groen redelijk en voor wo-groen matig (2013–2018)5. Verder is de perceptie dat de doelmatigheid van de uitvoering binnen het Groen onderwijsbeleid verbeterd kan worden. Dit laatste wordt sterk ingegeven door de veelheid aan instrumenten en veelal losse niet samenhangende projecten die hieruit voortkomen. Tot slot wordt een grotere strategische oriëntatie vanuit de politieke beleidsagenda gevraagd op het Groen onderwijsbeleid.

Toekomstperspectief staat in de steigers

Naar aanleiding van de beleidsdoorlichting heb ik in overleg met de instellingen binnen het Groen onderwijs wijzigingen doorgevoerd in het instrumentarium en de aansturingsfilosofie. Deze wijzigingen vinden plaats binnen de context van het algemeen onderwijsbeleid dat gericht is op een zo goed mogelijke aansluiting van het opleidingenaanbod op de arbeidsmarkt.

  • Een goede aansluiting begint bij een goede weloverwogen studiekeuze door leerlingen en studenten. Alle vo-scholen en onderwijsinstellingen in het mbo bieden leerlingen/studenten loopbaanontwikkeling en -begeleiding aan. Het programma School-ex, waarbij studenten in het mbo door onderwijsinstellingen worden begeleid naar opleidingen met een goede kans op werk, is een nieuw leven ingeblazen. Voor het schooljaar 2014/2015 komt er in het mbo een digitale studiebijsluiter beschikbaar, zodat studenten het arbeidsmarktperspectief van een opleiding beter kunnen inschatten. In het hoger onderwijs geldt de verplichte aanmelddatum van 1 mei die recht geeft op een studiekeuzegesprek. Studie in Cijfers (vaak ook studiebijsluiter genoemd) geeft een beeld van hoe een opleiding van een hogeschool c.q. universiteit het doet in vergelijking met dezelfde opleiding bij andere hogescholen dan wel universiteiten.

  • Daarnaast kan publiek-private samenwerking de aansluiting verbeteren. In de praktijk zijn aansprekende vormen van samenwerking zichtbaar. Zo wordt bijvoorbeeld intensief samengewerkt in Centra voor Innovatief Vakmanschap en Centers of Expertise. Om deze ontwikkeling te ondersteunen is het regionaal investeringsfonds mbo opengesteld. Dit investeringsfonds stimuleert publiek-private samenwerking onder de voorwaarde dat dit bijdraagt aan een doelmatige organisatie van het opleidingenaanbod. Ook binnen de kwaliteitsafspraken is aandacht voor de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Zo wordt de begeleiding van de beroepspraktijkvorming onderdeel van deze afspraken. Verder komen per onderwijsinstelling gegevens over het arbeidsmarktsucces beschikbaar.

  • Met de aanpak macrodoelmatigheid kan de overheid in het hoger onderwijs ingrijpen als de aansluiting onder de maat is. Binnenkort ontvangt uw Kamer het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo, waarin wordt aangegeven hoe de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in het mbo versterkt kan worden (Kamerstuk 31 524, nr. 166).

Binnen deze bredere context van het algemeen onderwijsbeleid was voor de groene sector het jaar 2013 een overgangsjaar. In dat jaar hebben het Groen onderwijs, de topsectoren Agrofood en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen, de maatschappelijke partijen binnen het domein Natuurlijke Leefomgeving en het Ministerie van Economische Zaken in gezamenlijkheid een nieuwe inrichting van de sturingsrelaties en de wijze van sturing voor de periode 2013–2015 ontwikkeld. In de kern gaat het om een omslag in denken en handelen die kan worden geduid als:

«Van aanbodgedreven collectief programmeren van kennis en innovatie naar vraaggericht programmeren en stimuleren van individuele behoeften bij onderwijsinstellingen.»

Gelet op het belang van missiegericht Groen onderwijs voor onze samenleving en economie heb ik het Groen onderwijs de opdracht meegegeven om in de periode 2013–2015 een basis kennisinfrastructuur neer te zetten. Daarmee moet ook na 2015 de School als Kenniscentrum haar kennis en innovatie- opdracht kunnen invullen binnen de regio. Hiertoe zijn de middelen meerjarig voor deze periode (2013–2015) vastgelegd in prestatieafspraken om te komen tot duurzame borging van de resultaten en effecten.

Daarnaast worden de sturingsrelaties binnen het onderwijs, overheid en bedrijfsleven (de zgn. Gouden Driehoek) opnieuw vastgesteld. Conform de Human Capital Agenda en topsectoren benadering wordt meer sturing en verantwoordelijkheid gevraagd aan het bedrijfsleven en het onderwijs. Zij zijn de primaire dragers van het Groen onderwijs. De overheid heeft vooral een verbindende en stimulerende rol om de samenwerking tot stand te laten komen. Het vergt inzet bij de partners binnen de Gouden Driehoek om te komen tot nieuwe verdienmodellen (zoals het exporteren van kennis en scholing binnen de context van economische en ontwikkelingssamenwerking). Dat geldt ook voor de totstandkoming van nieuwe samenwerkingsverbanden binnen de regio om ook na 2015 de betekenis van het Groen onderwijs vorm te geven.

Daarom ben ik tevens in gesprek met het Groen onderwijs, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om te komen tot een Pact waarin gezamenlijk wordt geïnvesteerd in de samenwerking gericht op concrete resultaten en duurzame effecten.

Samenvattend leidt het bovenstaand eindbeeld tot drie pijlers waarop het Groen onderwijsbeleid zich gaat richten in de periode 2013–2015:

  • 1. De School staat centraal

    De middelen voor onderwijsvernieuwing en samenwerking in de regio worden niet meer via de collectieve Groene Kennis Corporatie (GKC) programma’s verdeeld, maar gaan rechtstreeks naar de scholen. Iedere school stelt binnen de tripartiet6 overeengekomen Landelijke Agenda zijn eigen mix aan prioriteiten vast overeenkomstig de eigen ontwikkelbehoeften. De doelen, samenwerkingsverbanden en uit te voeren acties legt de school vast in een Meerjarig Investerings Programma (MIP 2013–2015). Hierbij komt ook de versterking van de samenwerking met andere onderwijssectoren (cross-overs) aan bod om zo optimaal aansluiting te maken met de Groene en aanverwante arbeidsmarktsectoren.

  • 2. Sectorale invalshoek vanuit het bedrijfsleven

    Centervorming rond inhoudelijke zwaartepunten binnen het kennissysteem maakt samenwerking met het bedrijfsleven en andere organisaties voor toponderwijs, kennisverspreiding, onderzoek en innovatie mogelijk. Van hieruit worden de kennisontsluiting, kennisverspreiding en de onderwijsvernieuwingsprogramma’s aangestuurd.

  • 3. Landelijke aanpak (integrale vraagsturing ondersteuningsbehoeften)

    Integrale aansturing ondersteuningsstructuur vanuit enerzijds de landelijke agenda (collectieve landelijke ontwikkelopgaven) en anderzijds de behoeften vanuit Centers of Expertise, Centra voor Innovatief Vakmanschap en individuele onderwijsinstellingen.

De WRR beschrijft in haar recent verschenen publicatie, naar een lerende economie;2013, een nieuw onderwijssysteem waarin de School als Kenniscentrum in verbinding staat met het bedrijfsleven en gericht is op kenniscirculatie. Dit als perspectief voor de komende jaren.

Het Groen onderwijs staat er goed voor om aan deze omslag blijvend te werken. Het heeft dankzij het missiegericht beroepsonderwijs een behoorlijke stap gezet in haar rol en positie als School als regionaal Kenniscentrum.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

«het streven naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige en dier- en milieuvriendelijke agro,- visserij,- en voedselketens».

X Noot
3

«het streven naar een concurrerende ruimtelijke economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie».

X Noot
4

ROA, Arbeidsmarktrelevantie voor grote mbo-opleidingen, Maastricht, 2013.

X Noot
5

ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018, Maastricht, 2014.

X Noot
6

Gezamenlijke afspraak tussen het Ministerie van Economische Zaken, onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven.

Naar boven