30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Nr. 28 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 oktober 2016

Conform de uitwerking (Kamerstuk 34 000, nr. 52 en nr. 59) van de motie Harbers c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 36) licht ik u met deze brief in over de opzet en vraagstelling van de beleidsdoorlichting van artikel 4 (Jonggehandicapten) van de SZW-begroting welke in 2017 naar uw Kamer zal worden toegestuurd.

Beoogde doel van het beleid

De algemene doelstelling van artikel 4 is dat de overheid jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning biedt.

Deze ondersteuning aan jonggehandicapten wordt ingevuld binnen de kaders van de wet Wajong. De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de Wajong2010 (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de oude Wajong staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de Wajong2010 (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Zij kunnen niet werken, ook niet met ondersteuning. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen vallen sinds 1 januari 2015 onder het regime van de Participatiewet en daarmee onder de verantwoordelijkheid van gemeenten.

De Wajong wordt uitgevoerd door UWV. Persoonlijke dienstverlening door UWV maakt onderdeel uit van de activering van de Wajong populatie (uitgezonderd de Wajong2015). Financiering van de persoonlijke dienstverlening verloopt via de uitvoeringskosten die ten laste komen van artikel 11 (Uitvoering).

Afbakening

  • Oude Wajong versus Wajong2010

    Met de inwerkingtreding op 1 januari 2010 van de Wajong2010 zijn twee verschillende groepen ontstaan met verschillende accenten. De Wajong2010 is gestart vanuit een herziene beleidstheorie voor een activerend stelsel voor jonggehandicapten. Daar waar de oude Wajong meer gericht is op inkomensbescherming en de mogelijkheid tot ondersteuning naar werk, staat bij de Wajong2010 activering voorop. Met de inwerkingtreding van de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is nog meer nadruk komen te liggen op het begeleiden van mensen met een arbeidsbeperking naar (regulier) werk.

    De beleidsdoorlichting tracht antwoord te geven op de vraag in hoeverre de met de Wajong2010 herziene beleidstheorie succesvol is gebleken. Het hoofdaccent in deze beleidsdoorlichting ligt daarom op de activering van Wajongers met arbeidsvermogen en de mate waarin de oude Wajong en Wajong2010 prikkels bevatten om Wajongers te activeren. Daarbij wordt ook ingegaan op de inzet van persoonlijke dienstverlening door UWV als onderdeel van artikel 11 van de SZW-begroting. Met de uitvoering van de re-integratie van Wajongers, met inbegrip van de persoonlijke dienstverlening aan Wajongers, was in 2015 circa 80 miljoen euro gemoeid.

    In de tweede plaats gaat de beleidsdoorlichting in op de inkomensbescherming van jonggehandicapten. Daarbij wordt tevens conform de afspraken met uw Kamer1 in het kader van de Fraudewet aandacht besteed aan het beleid rondom misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • Wajong2015

    Met de Invoeringswet Participatiewet (Kamerstuk 33 161) is de instroom in de Wajong van jonggehandicapten met arbeidsvermogen stopgezet. Met ingang van 1 januari 2015 is de instroom in de Wajong beperkt tot jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. In de beleidsdoorlichting artikel 4 wordt de werking van de Wajong2015 beschreven, maar wordt geen onderzoek gedaan naar de doelmatig- en doeltreffendheid van deze regeling. De periode waarin de Wajong2015 inwerking is, is daarvoor te kort. De Wajong2015 maakt onderdeel uit van de evaluatie van de Participatiewet, welke in 2019 aan uw Kamer wordt aangeboden.

  • De financiering van de REA-instituten komt ten laste van het re-integratiebudget op artikel 4 en wordt via de Subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen toegekend. In de beleidsdoorlichting zal een beschrijving opgenomen worden, maar deze regeling kent een eigen evaluatie. Deze zal ik begin 2017 naar uw Kamer zal sturen.

  • De beleidsdoorlichting over artikel 4 kijkt terug over de periode 2010 tot en met medio 2016.

Omvang artikel 4

Met de uitvoering van artikel 4 is de afgelopen jaren circa € 3 miljard per jaar gemoeid geweest. Het overgrote deel ervan bestond uit inkomensoverdrachten aan uitkeringsgerechtigden.

Begrotingsgefinancierde uitgaven artikel 4 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie 2015

Uitgaven

2.797.221

3.309.562

2.465.446

2.670.218

3.019.261

3.112.006

– waarvan inkomensoverdrachten (Wajong)

2.642.160

3.138.036

2.313.856

2.543.218

2.912.311

3.003.506

– waarvan bijdrage aan ZBO's/RWT's (re-integratie Wajong)

155.061

171.526

151.590

127.000

106.950

108.500

Opzet en vraagstelling

Gelet op het vorenstaande, luidt de hoofdvraag van de onderhavige beleidsdoorlichting: in hoeverre is de beleidsdoelstelling van artikel 4 behaald en is het hiervoor ontwikkelde beleid doeltreffend en doelmatig gebleken?

Deze hoofdvraag wordt aan de hand van de volgende deelvragen uitgewerkt:

  • Hoe activerend zijn de oude Wajong en de Wajong2010 werkregeling?

  • Hoe activerend is de dienstverlening voor Wajongers?

  • In hoeverre is de inkomensondersteuning voor de verschillende regelingen doelmatig?

De 15 onderzoeksvragen die de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE)2 voor elke beleidsdoorlichting voorschrijft (zie bijlage) dienen als leidraad voor de beantwoording van de hoofd- en deelvragen.

Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen in deze beleidsdoorlichting maken we gebruik van literatuuronderzoek. De onderzoeksbijlage bij iedere SZW begroting en jaarverslag brengt relevante onderzoeken over Wajong in beeld. Deze bijlage brengt onder andere de Wajong monitors, de monitors arbeidsparticipatie en de evaluatie van de Pilots werken naar vermogen in beeld. Deze onderzoeken en eventueel ander beschikbaar onderzoeksmateriaal vormen input voor de beleidsdoorlichting. Daarnaast ben ik voornemens, daar waar informatie ontbreekt, op enkele thema’s onderzoek uit te besteden.

De beleidsdoorlichting resulteert in een oordeel over de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, een beschouwing over mogelijke maatregelen om de doelmatigheid en doeltreffendheid verder te verhogen en biedt een verkenning van beleidsopties om enerzijds structureel 20% op de uitgaven van de Wajong te besparen en anderzijds om structureel 20% op de uitgaven te intensiveren.

Onderzoeksorganisatie

Mijn departement voert deze beleidsdoorlichting zelf uit. Om de onafhankelijkheid van de beleidsdoorlichting te borgen vraag ik aan één of twee externe deskundigen om een oordeel te geven over de kwaliteit van de beleidsdoorlichting. Samen met ambtelijke vertegenwoordigers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën en UWV zullen deze externe deskundige(n) onderdeel uitmaken van een klankbordcommissie.

Planning

Er heeft nog niet eerder een beleidsdoorlichting van dit artikel plaatsgevonden. Het is het streven om deze beleidsdoorlichting uiterlijk in de tweede helft van 2017 aan uw Kamer aan te bieden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

BIJLAGE: 15 onderzoeksvragen bij een beleidsdoorlichting (RPE)

  • 1. Welk(e) artikel(en) (onderdeel of onderdelen) wordt of worden behandeld in de beleidsdoorlichting?

  • 2. Indien van toepassing: wanneer worden / zijn de andere artikelonderdelen doorgelicht?

  • 3. Wat was de aanleiding voor het beleid? Is deze aanleiding nog actueel?

  • 4. Wat is de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid?

  • 5. Wat is de aard en samenhang van de ingezette instrumenten?

  • 6. Met welke uitgaven gaat het beleid gepaard, inclusief kosten op andere terreinen of voor andere partijen?

  • 7. Wat is de onderbouwing van de uitgaven? Hoe zijn deze te relateren aan de componenten volume/gebruik en aan prijzen/tarieven?

  • 8. Welke evaluaties (met bronvermelding) zijn uitgevoerd, op welke manier is het beleid geëvalueerd en om welke redenen?

  • 9. Welke beleidsonderdelen zijn (nog) niet geëvalueerd? Inclusief uitleg over de mogelijkheid en onmogelijkheid om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleid in de toekomst te evalueren.

  • 10. In hoeverre maakt het beschikbare onderzoeksmateriaal uitspraken over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het beleidsterrein mogelijk?

  • 11. Zijn de doelen van het beleid gerealiseerd?

  • 12. Hoe doeltreffend is het beleid geweest? Zijn er positieve en/of negatieve neveneffecten?

  • 13. Hoe doelmatig is het beleid geweest?

  • 14. Welke maatregelen kunnen worden genomen om de doelmatigheid en doeltreffendheid verder te verhogen?

  • 15. In het geval dat er significant minder middelen beschikbaar zijn (-/- circa 20% van de middelen op het (de) beleidsartikel(en)), welke beleidsopties zijn dan mogelijk?


X Noot
1

Kamerstuk 17 050, nr. 488

X Noot
2

25-09-2014, Staatscourant 2014, 27142 (specifiek artikel 3)

Naar boven