30 970
Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet werk en bijstand, de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met eenmalige gegevensuitvraag aan burgers (Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 4 januari 2007 en het nader rapport d.d. 8 februari 2007, aangeboden aan de Koningin door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 november 2006, no.06.004283, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de Wet werk en bijstand, de Werkloosheidswet en enige andere wetten in verband met eenmalige gegevensuitvraag aan burgers (Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen), met memorie van toelichting.

Het voorstel bepaalt dat gegevens die de ketenpartners werk en inkomen nodig hebben voor hun wettelijke taken, in beginsel niet meer dan eenmaal bij burgers kunnen worden gevraagd. De Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale verzekeringsbank (SVB) en gemeentebesturen worden verplicht naast de authentieke gegevens uit het overheidsbrede stelsel van basisregistraties, ook gegevens uit andere administraties te gebruiken. Het gaat dan om gegevens uit de polisadministratie van het UWV, bedoeld in artikel 33 Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi), en de verzekerdenadministratie van de SVB, bedoeld in artikel 35 Wet Suwi, en om gegevens uit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen administraties. Op den duur moet dit leiden tot een zogenaamde omgekeerde «intake» met gebruikmaking van een digitaal klantdossier: niet de betrokken burger is dan de primaire bron van informatie, maar zo veel mogelijk de overheid zelf.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over onder meer de wijze van regulering van de gegevensverwerking enverstrekking, de motivering van de noodzaak tot gegevensverstrekking, het garanderen van de vereiste beveiliging en doelbinding en de gegevensverstrekking door «potentiële» werkgevers. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 27 november 2006, nr. 06.004283, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 4 januari 2007, nr. W.12.06.0510/IV, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt nog enige opmerkingen in verband waarmee hij van oordeel is, dat het wetsvoorstel enige aanpassing behoeft.

1. De wijze van regulering van de gegevensverwerking en -verstrekking

Het voorstel bouwt voort op de koppeling van gegevensbestanden op het beleidsterrein van «werk en inkomen» die de afgelopen jaren tot ontwikkeling is gekomen. Hierbij wordt uitgegaan van een gesloten stelsel van gegevensverstrekking: gegevens mogen alleen worden uitgewisseld indien daarvoor in een wet of in een algemene maatregel van bestuur een bevoegdheid is geschapen. Bij de verwerking van gegevens moeten de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) worden geëerbiedigd.

De technische mogelijkheden zijn nu zo ver dat een omgekeerde «intake» kan worden gerealiseerd, eventueel met gebruikmaking van een zogenoemd digitaal klantdossier, zo blijkt uit de toelichting bij het voorstel. Ingevolge het voorstel zullen uitvoeringsorganisaties informatie moeten gaan gebruiken die al beschikbaar is in, en afkomstig is uit verschillende registraties. Daarmee wordt de vraag welke instantie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de desbetreffende gegevens van bijzonder belang. Duidelijk moet zijn welke instantie instaat voor de kwaliteit van de gegevens en daarop kan worden aangesproken. Het is tevens wenselijk dat de verantwoordelijke instantie wordt geïnformeerd indien een andere ketenpartner het vermoeden heeft dat bepaalde informatie niet klopt. De burger moet bovendien de mogelijkheid hebben tot inzage in de geregistreerde gegevens en hij moet de mogelijkheid hebben om de gegevens te corrigeren wanneer zij onjuist zijn.

Artikel 62, tweede lid, Wet Suwi zal door de in artikel I, onderdeel G, voorgestelde wijziging een verplichting voor de ketenorganisaties bevatten om gezamenlijk zorg te dragen voor de instandhouding van elektronische voorzieningen waarmee zij elkaar gegevens verstrekken of inzage in gegevens bieden. Artikel 62, derde lid (nieuw), zal een grondslag bieden voor het stellen van regels met betrekking tot deze gezamenlijke zorg en in ieder geval ten aanzien van de inrichting, het beheer en de beveiliging van de elektronische voorziening. De toelichting op het voorstel geeft aan dat de wettelijke regeling bewust sober van opzet is, en het karakter van kaderwetgeving heeft. De wet moet voldoende flexibel en houdbaar zijn voor een dynamische praktijk. In lagere regelgeving zullen, aldus de toelichting, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de (gezamenlijke) inrichting en het gebruik van het klantendossier en de daarmee ondersteunde gegevensverwerking van de ketenpartners. Deze regels zullen in ieder geval betrekking hebben op: 1) de verplichting tot het ter beschikking stellen van gegevens ten behoeve van «ketenpartners», 2) de onderscheiden verantwoordelijkheden van de partijen voor gebruik en beheer van het klantdossier, zoals de invulling van het inzage- en correctierecht, 3) de informatiebeveiliging.

Het College bescherming persoonsgegevens heeft geadviseerd een aantal essentiële elementen die voortvloeien uit het recht op bescherming van persoonsgegevens uit te werken op het niveau van de wet.1 In paragraaf 6 van de toelichting geeft het kabinet echter te kennen dat de procedurele waarborgen niet bij of krachtens het voorstel worden geregeld omdat de Wbp daarin al voorziet, en in de Wet SUWI en de andere wetten geen wijzigingen worden opgenomen van het gesloten systeem van gegevensverstrekking.

De Raad is van oordeel dat de nu voorgestelde en in de Wet Suwi op te nemen regeling van de eisen inzake gegevensverwerking te summier is. Naar het oordeel van de Raad mag het in de toelichting genoemde streven naar flexibele kaderwetgeving er niet aan afdoen dat verantwoordelijkheden inzake de gegevensverwerking en een aantal belangrijke waarborgen in de Wet Suwi zelf voldoende duidelijk worden geregeld. De algemene eisen uit de Wbp bieden in dit geval, gezien het grote aantal betrokken gegevensverwerkers en het feit dat gegevensuitwisseling ten behoeve van verschillende wettelijke taken plaatsvindt, onvoldoende houvast. De Raad wijst er in dit verband voorts op dat de wet zelf de belangrijkste onderdelen van een regeling dient te bevatten, zoals regels die zien op rechtsbescherming en procedurele waarborgen jegens het optreden van de overheid.2 Het feit dat het voorstel beoogt de dienstverlening aan de burger te verbeteren, biedt nog een extra argument om in de wet ook de elementen op te nemen die voor de rechtspositie van de burger van belang zijn. Dat de voorgestelde regeling het gehanteerde gesloten stelsel van gegevensverstrekking niet doorkruist, zoals het kabinet naar voren brengt, is naar het oordeel van de Raad niet toereikend als argument om af te zien van de hiervoor bedoelde regeling in de wet. Het gesloten stelsel van gegevensverstrekking waarborgt immers enkel dat gegevensverstrekking een basis vindt in een wettelijk voorschrift, maar biedt daarmee niet vanzelf ook garanties voor de wijze waarop de verwerking van gegevens plaatsvindt. De Raad meent dat ten minste de verantwoordelijkheid voor een correcte gegevensverwerking of voor onderdelen daarvan en daarmee voor de betrouwbaarheid van de desbetreffende bestanden, alsmede procedurele waarborgen voor de burger betreffende het inzagerecht en het correctierecht en de procedure omtrent de onderlinge attendering door bestuursorganen op eventuele fouten in de beschikbare administraties in de Wet Suwi zelf dienen te worden vastgelegd. Deels kan hierbij worden aangesloten bij de manier waarop in de wetgeving inzake de basisregistraties dit type procedurele onderwerpen is geregeld.1

De Raad adviseert het voorstel overeenkomstig het voorgaande aan te passen.

1. De wijze van regulering van de gegevensverwerking en -verstrekking

De voorgestelde wijziging van artikel 62 (en met name het nieuwe tweede en derde lid) heeft tot doel de al geregelde samenwerking en gegevensuitwisseling in het SUWI-domein anders vorm te geven. Er ontstaat een digitaal klantdossier op zodanige wijze, dat de burger slechts eenmaal de gegevens die voor de uitvoering van de SUWI-wetten noodzakelijk zijn dient te verstrekken. Daarmee is er nog geen sprake van een basisregistratie waarnaar de Raad verwijst, met voor zo’n basisregistratie belangrijk element van melding door de burger van niet correcte gegevens en terugmelding door de afnemers van de gegevens bij gebleken onjuistheden.

Dat neemt niet weg, dat het voor de burger duidelijk moet zijn welk bestuursorgaan de verantwoordelijke is voor de verwerking van de gegevens en bij welke instantie de burger dus het inzage- en correctierecht dient uit te oefenen. De gegevens, die binnen het SUWI-domein voor alle bestuursorganen toegankelijk zijn, zijn in eerste instantie de gegevens, die worden verwerkt in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, van de Wet SUWI, en door de Sociale verzekeringsbank (SVB) in de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35 van de Wet SUWI. Dit wetsvoorstel wijzigt niets in de regelgeving voor deze administraties en de doelen waarvoor daarin gegevens worden verwerkt. In de Wet SUWI en nader uitgewerkt in het Besluit SUWI is al aangegeven welk bestuursorgaan de verantwoordelijke is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voor welke gegevens. In het verlengde daarvan blijft ook artikel 33c van de Wet SUWI over de berichtgeving door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de gegevens, die verwerkt worden als grondslag voor de uitkering gehandhaafd. De regels voor de rechtsbescherming op dit punt in de Wet bescherming persoonsgegevens gelden daarnaast onverkort. Voorts zal in lagere regelgeving – vergelijkbaar aan het huidige Gegevensregister SUWI – nader inzichtelijk worden gemaakt welke gegevens de ketenpartners verwerken en bij welke organisatie de (primaire) verantwoordelijkheid voor de gegevens berust. Tot slot wijzigt dit wetsvoorstel niets in de bestaande procedures, zoals die voor wat betreft de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) al zijn geregeld in de Regeling SUWI.

De gewenste duidelijkheid wordt dan ook niet bereikt door op dit punt nadere regels op te nemen in de wet. Het advies van de Raad om het wetsvoorstel in die zin aan te passen wordt dan ook niet overgenomen. In het algemene deel van de memorie van toelichting is het karakter van de wijzigingen in dit wetsvoorstel ten opzichte van de bestaande regelingen op dit punt verduidelijkt. Overigens heeft de Raad gelijk, dat het handhaven van het gesloten stelsel van gegevensverstrekking niet direct betrekking heeft op de rechtsbescherming van de persoon van wie de gegevens worden verwerkt. Dit stelsel leidt er wel toe, dat de belangrijkste gegevensverstrekkingen in wettelijke voorschriften zijn neergelegd en daarmee kenbaar zijn voor de burger. De wet- en regelgever geeft hiermee inzicht in de afwegingen die aan de noodzaak van de geregelde gegevensverstrekking ten grondslag liggen.

2. Motivering van de noodzaak tot gegevensverstrekking

Het huidige en toekomstige stelsel gaan, zoals gezegd, uit van een gesloten stelsel van gegevensverstrekking. Willen gegevens door de ene instantie aan de andere instantie mogen worden verstrekt, dan dient daarvoor een expliciete wettelijke bevoegdheid te bestaan. Bij het scheppen van zo’n bevoegdheid dient de noodzaak daarvoor voldoende te worden gemotiveerd. Artikel I, onderdeel F, onder 2, creëert een grondslag voor het kunnen aanwijzen van instanties die worden verplicht gegevens te verschaffen aan de CWI, het UWV, de SVB, de minister en de Inspectie voor werk en inkomen ten behoeve van de uitvoering van hun wettelijke taken. De toelichting motiveert niet de noodzaak voor deze grondslag.

De Raad adviseert in de toelichting alsnog deze motivering te geven, of het voorstel aan te passen.

2. Motivering van de noodzaak van de gegevensverstrekking

De opvatting van de Raad over de achtergrond van de wettelijke regeling van gegevensverstrekking wordt, zoals hiervoor al bleek, onderschreven. Dit geldt niet alleen voor de gegevensverstrekkingen die op wetsniveau worden geregeld, maar ook voor de nadere uitwerking van gegevensverstrekkingen op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Zo’n afweging is ook aan de orde voor de gegevensverstrekking door instanties aan de SUWI-bestuursorganen. Bij het opstellen van zo’n algemene maatregel van bestuur zal moeten worden onderbouwd wat de noodzaak is voor die gegevensverstrekking. Voorts zal het College bescherming persoonsgegevens over zo’n algemene maatregel van bestuur advies uitbrengen. Een algemene maatregel van bestuur is een flexibeler vorm van regelgeving dan een regeling bij wet. In artikel 54 van de Wet SUWI ontbrak nog de mogelijkheid ook bij algemene maatregel van bestuur instanties aan te wijzen die gegevens dienen te verstrekken aan de SUWI-bestuursorganen met een regeling van het doel van die gegevensverstrekking en de soort gegevens. Een dergelijke delegatie-bepaling is wel opgenomen in de Wet werk en bijstand. De toelichting op dit voorstel verdient inderdaad enige verduidelijking. Het advies van de Raad is in die zin overgenomen.

3. Het waarborgen van beveiliging en doelbinding

De ontwikkeling van het zogenoemde digitaal klantdossier doet de vraag rijzen hoe gewaarborgd wordt dat, zoals de Wbp vereist, gegevens uitsluitend worden gebruikt en verstrekt voor het doel waarvoor zij zijn verkregen. Nu verschillende instanties voor verschillende wettelijke taken met gebruikmaking van dit digitaal klantdossier gegevens zullen uitwisselen, is het des te meer van belang dat het voorstel of de toelichting duidelijk maakt hoe deze doelbinding van de gegevensverstrekking wordt gewaarborgd. Zo omvat de plicht tot gegevensverstrekking op grond artikel 54 Wet Suwi de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens de Wet Suwi of enige andere wet door de CWI, het UWV, de SVB, de minister en de Inspectie voor werk en inkomen uitgevoerde taken. Bij een zo brede doelomschrijving is het van bijzonder belang de doelbinding te waarborgen van het gebruik van de aldus verstrekte gegevens.

Ingevolge de Wet Suwi zijn de uitvoeringsorganisaties en de gemeentebesturen thans verantwoordelijk voor hun aandeel in Suwinet. De beveiliging en doelbinding worden momenteel onder meer gewaarborgd door middel van de eisen die zijn vastgelegd in bijlage XIV bij de Regeling Suwi.1 In artikel I, onderdeel I, wordt voorgesteld de bepalingen in de Wet Suwi over het Suwinet te schrappen. De vraag is welke gevolgen dit heeft voor de bestaande beveiliging en de doelbinding van de gegevensverwerking, en hoe deze aspecten in de toekomst zullen worden gewaarborgd.

De Raad adviseert hier in de toelichting op in te gaan, en zo nodig het voorstel aan te vullen.

3. Het waarborgen van beveiliging en doelbinding

Onderkend wordt dat het creëren van noodzakelijke waarborgen voor gegevensbeveiliging en gebruik van gegevens in overeenstemming met doelbinding van groot belang is. In artikel 62, derde lid, Wet SUWI (nieuw) is vastgelegd dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld voor het tweede lid (dat handelt over de elektronische voorzieningen), in ieder geval met betrekking tot (onder andere) de beveiliging van de elektronische voorzieningen. Materieel zal het hierbij gaan om vergelijkbare (maar geactualiseerde) bepalingen als thans zijn neergelegd in de Regeling SUWI en Bijlage XIV bij de Regeling SUWI.

4. Gegevensverstrekking door «potentiële» werkgevers

Door de artikelen I, onderdeel F, onder 1, II, onderdeel E, IX onderdeel D, X, onderdeel D en XI, onderdeel B, wordt in de desbetreffende wetten de wettelijke verplichting dan wel de mogelijkheid tot het verschaffen van gegevens en inlichtingen aan desbetreffende instanties uitgebreid tot inlichtingen van of over potentiële werkgevers. Volgens de toelichting gaat het hier om een verduidelijking van de bestaande bepalingen terzake. In deze bepalingen komt de potentiële werkgever echter niet voor. Daarmee is sprake een uitbreiding van de reikwijdte van de bestaande verplichtingen. Deze uitbreiding wordt in de toelichting niet gemotiveerd. De Raad meent bovendien dat de formulering van het begrip «de potentiële werkgever» als «de persoon in wiens dienst hij arbeid zou kunnen verrichten» in haar afbakening niet erg precies is.

De Raad adviseert de bepaling in haar afbakening nauwkeuriger te formuleren en de wijziging nader toe te lichten.

4. Gegevensverstrekking door «potentiële» werkgevers

De wijziging van artikel 54, eerste lid, van de Wet SUWI (en de vergelijkbare bepaling in de Wet werk en bijstand) is nader toegelicht. Er is in die zin sprake van een verduidelijking en geen uitbreiding, omdat het uitgangspunt van artikel 54, eerste lid, is, dat een ieder de gegevens verstrekt aan de SUWI-bestuursorganen, die die bestuursorganen nodig hebben voor de uitvoering van hun taak. Het eerste lid bevat een beperking naar de aard van de gegevens. Die gegevens moeten betrekking hebben op de arbeidsrelatie en uitkeringsrelatie van de persoon ten aanzien waarvan de SUWI-bestuursorganen of het college van burgemeester en wethouders zijn taken uitvoert. Die taken betreffen vooral het verstrekken van uitkeringen of het toeleiden naar de arbeidsmarkt. Daarbij zijn ook gegevens over de houding in sollicitaties van belang. Nu in de redactie van het artikel de soort gegevens en de persoon op wie de verplichting tot gegevensverstrekking berust worden aangeduid met de (arbeids)verhouding tot de persoon, op wie de gegevens betrekking hebben, moest in de lijn van die redactie van het artikellid een formulering worden gevonden die duidelijkheid gaf over de omvang van de gegevensverstrekking. Daarom wordt volstaan met aanpassing van de toelichting om de door de Raad gewenste afbakening aan te duiden.

5. Overige opmerkingen

a. De laatste volzin van het door artikel I, onderdeel G, onder 2, gewijzigde tweede lid van artikel 62 bepaalt dat de elektronische voorziening waarvoor de in dat tweede lid genoemde bestuursorganen zorg dragen «mede» betrekking heeft op verwerking van gegevens waarvan de verkrijging en verstrekking op grond van die wetten is toegestaan. Dit doet de vraag rijzen op welke gegevens, of op welke gegevensverwerking, de elektronische voorziening nog meer betrekking heeft dan die welke zijn geregeld in de in het tweede lid genoemde wetten. Indien de elektronische voorziening op grond van deze bepaling nog voor andere soorten gegevensverstrekking kan worden gebruikt, lijkt dit te kunnen afdoen aan het gesloten stelsel van gegevensverstrekking.

De Raad adviseert de wijze van formulering te motiveren, of het voorstel aan te passen.

b. Door artikel I, onderdeel B, wordt in de laatste volzin van artikel 28, derde lid, Wet Suwi bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur andere administraties kunnen worden aangewezen waarvoor de eerste zin van dat lid van toepassing is en worden regels gesteld over de gegevens die het betreft.

De Raad adviseert de voorgestelde subdelegatie te motiveren, dan wel het voorstel op dit punt te perciseren.

c. Door artikel I, onderdeel B, wordt in artikel 28, zevende lid, een grondslag gelegd voor delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de minister zonder dat de toelichting zicht biedt op de vraag naar de noodzaak daarvan. Bovendien dient delegatie van regelgevende bevoegdheid in de delegerende regeling zo concreet en nauwkeurig mogelijk te worden begrensd.1

De Raad adviseert de noodzaak van deze delegatiegrondslag te motiveren, en het voorstel op dit punt aan te passen.

5. Overige opmerkingen

a. De elektronische voorzieningen kunnen ook betrekking hebben op alle gegevensuitwisselingen van de SUWI-bestuursorganen die zijn toegestaan op grond van wetten. Het gesloten systeem van gegevensuitwisseling wordt daarmee niet aangetast, omdat uitgegaan wordt van de bestaande wettelijke bepalingen. Het gaat daarbij steeds om gegevens, die door de SUWI-bestuursorganen worden verwerkt voor de uitvoering van hun wettelijke taken ten dienste waarvan de elektronische voorzieningen worden ingericht. De toelichting op dit artikelonderdeel is verduidelijkt.

b. De subdelegatie heeft betrekking op de gegevens, die niet worden uitgevraagd bij de betrokkene zelf. De aanduiding van die gegevens kan snel wijzigen en daarom is een regeling daarvan op het niveau van een ministeriële regeling wenselijk. De toelichting is op dit punt verduidelijkt.

c. Het zevende lid is aangepast, zodat duidelijk wordt dat alleen nadere regels kunnen worden gesteld voor de taakverdeling tussen de CWI enerzijds en het UWV en de colleges van burgemeester en wethouders anderzijds, waarover in overeenkomsten op grond van het vijfde lid nadere afspraken kunnen worden gemaakt. Voorts is een verband gelegd met het vervallen van artikel 22, zesde lid, van de Werkloosheidswet.

6. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

6. De eerste redactionele kanttekening is overgenomen.

De tweede redactionele kanttekening, die betrekking lijkt te hebben op artikel 62 in plaats van artikel 28, is niet overgenomen, omdat de voorgestelde formulering al precies aangeeft waarop de regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur betrekking heeft, namelijk op het tweede lid (de elektronische voorzieningen) en met name op de onderwerpen inrichting, beheer en beveiliging van die voorzieningen.

7. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in het wetsvoorstel nog de volgende wijzigingen aan te brengen:

– Een aantal technische wijzingen in de verschillende artikelen onder andere in verband met aanpassing van verwijzingen naar nieuw geformuleerde artikelen.

– Voorgesteld wordt de delegatiebepaling in artikel 22, zesde lid, van de Werkloosheidswet te laten vervallen en in verband daarmee nog een wijziging in die wet op te nemen (zie hiervoor bij punt 5, onder c) .

– De voorgestelde wijziging van artikel 83c van de Wet SUWI is aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U hierbij verzoeken het gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende nr. W12.06.0510/IV met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– Artikel I, onderdeel A, het zinsdeel «bij een privaatrechtelijke rechtspersoon of een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of ander persoon of college met enig openbaar gezag bekleed ondergebrachte en» schrappen.

– In artikel I, onderdeel G, in het voorgestelde derde lid van artikel 28 het zinsdeel «worden regels gesteld voor het tweede lid» vervangen door een omschrijving van hetgeen regeling behoeft.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Brief van College bescherming persoonsgegevens aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende de Adviesaanvraag Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen, 19 oktober 2006.

XNoot
2

Zie ook de aanwijzingen 22 en 24 Ar.

XNoot
1

Zie bijvoorbeeld het voorstel voor de Wet basisregistraties kadaster en topografie, kamerstukken II, 2005/06, 30 544, nr. 2.

XNoot
1

Zie het rapport Doelbinding en beveiliging in de keten van werk en inkomen. De beveiliging van Suwinet en de privacy van de burger, IWI, januari 2006.

XNoot
1

25 Ar.

Naar boven