30 968
Regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (Wet basisregistraties adressen en gebouwen)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 21 november 2006 en het nader rapport d.d. 16 februari 2007, aangeboden aan de Koningin door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 25 september 2006, nr. 06.003404, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet, houdende regels omtrent de basisregistraties adressen en gebouwen (Wet basisregistraties adressen en gebouwen), met memorie van toelichting.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot het interbestuurlijk overleg, de tarieven en de rechtsbescherming. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 september 2006, nr. 06.003404, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 21 november 2006, nr. W08.06.0393/V, bied ik U hierbij aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet aan de Tweede Kamer der StatenGeneraal te zenden nadat met zijn advies rekening zal zijn gehouden.

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State merk ik het volgende op.

1. Interbestuurlijk overleg

Het wetsvoorstel heeft belangrijke gevolgen voor de werkzaamheden van gemeenten als beheerder van de nieuwe registers en registraties. Genoemd kunnen worden de verplichting om nummeraanduidingen toe te kennen aan alle verblijfsobjecten (artikel 6), de definitieve geometrie van panden op te nemen in de gebouwenregistratie (artikel 7), het inschrijven van brondocumenten in de registers (artikel 12), het verwerken van gegevens in de registraties (artikel 16) en het binnen één werkdag verstrekken van alle in de registraties opgenomen gegevens aan de landelijke voorziening (artikel 31).

Hoewel bij een gedeelte van deze werkzaamheden kan worden voortgebouwd op bestaande taken, aangezien veel gegevens thans reeds op de een of andere wijze in gemeentelijke bestanden aanwezig zijn, kan per saldo toch worden gesproken van een substantiële uitbreiding van werkzaamheden.

In de memorie van toelichting wordt vermeld dat «de Vereniging van Nederlandse Gemeenten betrokken is geweest bij de ontwikkeling van het systeem van adressen- en gebouwenregistratie en ook over het wetsvoorstel overleg is gevoerd».1 Elders wordt, in het kader van de bestuurlijke lasten, nog meegedeeld «dat overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en met individuele gemeenten heeft uitgewezen dat de initiële inspanningen ook niet onoverkomelijk worden geacht, mede omdat men binnen de eigen organisatie reeds geruime tijd op de invoering van de registraties heeft kunnen anticiperen».2

De Raad acht dit een te zeer summiere aanduiding van de inbreng die door de genoemde partijen in het overleg is geleverd. Hierdoor kan niet worden beoordeeld in hoeverre hiermee rekening is gehouden.

In lijn met de Code Interbestuurlijke Verhoudingen behoort in de toelichting ook inzicht te worden gegeven in de resultaten van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

De Raad adviseert de memorie van toelichting aan te vullen in het licht van het voorgaande.

1. Het wetsvoorstel is het resultaat van een interbestuurlijk traject dat in 1999 is gestart met een mede door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geïnitieerde voorstudie naar een basisregistratie gebouwen. Op basis hiervan besloot de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in januari 2002 de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te verzoeken een inhoudelijk ontwerp voor zo’n registratie op te stellen. Parallel hieraan was vanuit het programma Stroomlijning Basisgegevens een haalbaarheidsonderzoek gestart naar een basisregistratie adressen. In dat traject werd, op basis van een initieel ontwerp voor een adressenregistratie, een aantal proefprojecten binnen gemeenten uitgevoerd waarin de haalbaarheid van dit ontwerp werd getoetst. Het herziene ontwerp is vastgelegd in de studie «Adres onbekend». Analoog aan deze werkwijze is ook het inhoudelijk ontwerp van de basisregistratie gebouwen beproefd binnen een aantal proefprojecten met gemeenten.

Het herziene ontwerp hiervan is vervolgens vastgelegd in de studie «De steigers weg». Beide documenten vormden de basis voor het besluit van een stuurgroep (met daarin onder meer vertegenwoordigers vanuit de rijksoverheid en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) en later het kabinet tot de invoering van de beide basisregistraties. Naar aanleiding van opmerkingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in het kader van de totstandkoming van het wetsvoorstel is onder meer de vrijheid van gemeenten bij het benoemen van woonplaatsen en openbare ruimten, in de memorie van toelichting benadrukt.

De memorie van toelichting is overeenkomstig het voorgaande aangevuld.

2. Tarieven

Artikel 33 heeft betrekking op tarieven die kunnen worden toegepast voor het verlenen van inzage in en het leveren van gegevens die zijn opgenomen in de landelijke voorziening.

Die tarieven kunnen verschillend worden vastgesteld «voor verschillende gegevens en voor verschillende afnemers».

De mogelijkheid om bij de vaststelling van tarieven te differentiëren tussen verschillende afnemers geeft de Raad aanleiding tot de volgende opmerkingen.

In de toelichting wordt ten aanzien van deze tarieven benadrukt dat deze «niet hoger worden vastgesteld dan nodig is om de kosten te kunnen dekken». Naar het oordeel van de Raad is dit een belangrijk uitgangspunt, dat voortvloeit uit de aard van de informatie en het doel van de basisregistraties adressen en gebouwen, namelijk «het aan een ieder beschikbaar stellen van gegevens», zoals dat in artikel 3 is geformuleerd.

De Raad wijst in dit verband op EG richtlijn 2003/98 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (hierna: richtlijn hergebruik).3 In artikel 6 van deze richtlijn (tariferingsbeginselen), wordt onder meer bepaald dat eventuele vergoedingen «kostengeoriënteerd» moeten zijn. Op grond hiervan ligt tarifering op basis van feitelijk geleverde diensten in de rede. Wel mogen deze tarieven, naast een variabele kostenpost, ook een post voor de vaste kosten bevatten.4

De richtlijn hergebruik voorziet verder in artikel 10 in een discriminatieverbod. In artikel 10 wordt bepaald dat de voorwaarden voor het hergebruik niet discriminerend mogen zijn voor vergelijkbare categorieën van gebruikers. De tekst van het thans voorgestelde artikel 33 bevat geen waarborgen voor het in acht nemen van de hiervoor bedoelde normen van de richtlijn hergebruik bij de vaststelling van de ministeriële regeling. Als motivering bij artikel 33 wordt slechts gewezen op de wenselijkheid om een hoger tarief vast te stellen voor «een afnemer die de gegevens voor commerciële doeleinden wil verwerven». Indien dit inderdaad het oogmerk van artikel 33 is, dient dit duidelijker – en bij voorkeur in de tekst van deze bepaling – tot uitdrukking te worden gebracht. Dit is te meer van belang, waar een zodanig onderscheid wel verenigbaar zou kunnen zijn met de meergenoemde richtlijn hergebruik.1

De Raad adviseert om de bepaling in het licht van het voorgaande nader te bezien.

2. Het advies van de Raad is gevolgd.

In artikel 33 is duidelijk vastgelegd dat voor verschillende gegevens en voor niet-commercieel en commercieel gebruik verschillende tarieven kunnen worden vastgesteld. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn op dit punt aangepast.

3. Rechtsbescherming

In artikel 40 wordt bepaald dat de beslissing van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 37 een besluit is. Het gaat hier om een verzoek van belanghebbende om een authentiek gegeven te laten wijzigen.

De Raad merkt hierover het volgende op.

Het wijzigen van een authentiek gegeven kan, behalve naar aanleiding van een verzoek van een belanghebbende als hiervoor bedoeld, ook geschieden naar aanleiding van een zogenoemde terugmelding door een bestuursorgaan op grond van artikel 36.

De procedure die door burgemeester en wethouders gevolgd moet worden nadat een verzoek of melding is gedaan, is geregeld in artikel 38. Onder meer is geregeld dat het gegeven waarop het verzoek of de melding betrekking heeft, tijdelijk voorzien moet worden van de aantekening «in onderzoek». Ook is de verplichting om het authentieke gegeven te gebruiken opgeschort, zolang dit gegeven «in onderzoek» is.

Uit het voorgaande volgt dat de wijzigingsprocedure, of deze nu ingeleid wordt door een verzoek van een belanghebbende dan wel door een terugmelding van een bestuursorgaan, gelijk is.

De uiteindelijke beslissing over de wijziging wordt echter, blijkens artikel 40, verschillend gekwalificeerd. Alleen de beslissing naar aanleiding van een verzoek van een belanghebbende wordt aangemerkt als een besluit.

Als reden voor dit verschil wordt in de toelichting vermeld dat de inhoud van de adressen- en gebouwenregistraties is gebaseerd op geformaliseerde brondocumenten, waarvoor eigen procedures gelden, waardoor het openstellen van rechtsbescherming in beginsel niet nodig is. De beslissing op een correctieverzoek is niettemin als appellabel besluit aangemerkt. Hierdoor kan – aldus de toelichting – de registratie van een door belanghebbende betwist gegeven, in die gevallen waarin daarbij concreet belang bestaat, uiteindelijk door de rechter worden getoetst».2

De Raad is van oordeel dat de beslissing om een gegeven te wijzigen in beide gevallen hetzelfde rechtskarakter heeft. Bij de andere basisregistraties is dit verschil ook niet gemaakt. De Raad wijst in dit verband op het voorstel voor een Wet basisregistraties kadaster en topografie.3 In dat wetsvoorstel wordt de beslissing over een wijziging in de basisregistratie kadaster in beide gevallen aangemerkt als besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.4 Ook in het wetsvoorstel tot wijziging van de Handelsregisterwet in verband met een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen wordt de beslissing tot wijziging van een gegeven naar aanleiding van een terugmelding aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.5

Daarom adviseert de Raad om artikel 40 aan te passen in het licht van het voorgaande.

3. De beslissing omtrent het al dan niet aanbrengen van wijzigingen in de adressen- of de gebouwenregistratie is op zichzelf niet aan te merken als een besluit. De vraag of er een bijzondere reden is om rechtsbescherming open te stellen is dan bepalend voor de keuze of de beslissing omtrent zo’n wijziging bij wijze van uitzondering met een besluit moet worden gelijkgesteld.

De in de adressen- en gebouwenregistraties opgenomen gegevens zijn alle terug te voeren op een in het adressen- of gebouwenregister opgenomen brondocument. Dat houdt in dat de controle van een gegeven naar aanleiding van een terugmelding of een correctieverzoek in vrijwel alle gevallen eenvoudig kan geschieden. Er is voor burgemeester en wethouders geen interpretatievrijheid en ze hoeven niet te rade te gaan bij andere partijen. Een uitzondering wordt gevormd door de in de gebouwenregistratie opgenomen geometrie, indien daar gerede twijfel over bestaat, zullen burgemeester en wethouders opdracht moeten geven tot een hernieuwde opmeting van die geometrie.

In alle gevallen is de juistheid van een gegeven eenvoudig vast te stellen op basis van een formeel besluit of een feitelijke opmeting. In dit opzicht verschillen de basisregistraties adressen en gebouwen van andere basisregistraties die veelal afhankelijk zijn van opgave van gegevens door belanghebbenden.

Omdat er slechts één uitkomst mogelijk is naar aanleiding van een terugmelding of een correctieverzoek is het in het geval van de basisregistraties adressen en gebouwen, anders dan bij bijvoorbeeld het handelsregister of de basisregistraties kadaster en topografie, niet noodzakelijk om tegen de beslissing van burgemeester en wethouders naar aanleiding van die terugmelding of dat correctieverzoek rechtsbescherming open te stellen.

In het wetsvoorstel is wel voorzien in rechtsbescherming ten aanzien van de beslissing van burgemeester en wethouders naar aanleiding van een correctieverzoek. Dit is een gevolg van het feit dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een in de adressen- of gebouwenregistratie opgenomen gegeven in een concreet geval moet worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens. Naar analogie van die wet is in dit wetsvoorstel voorzien in rechtsbescherming ten aanzien van de beslissing naar aanleiding van een correctieverzoek.

De memorie van toelichting is overeenkomstig het voorgaande aangevuld.

4. Taakverwaarlozingsregeling

Op grond van artikel 44 kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, indien de gemeente haar taak op grond van deze wet «ernstig verwaarloost...de noodzakelijke voorzieningen treffen».

Deze bepaling komt overeen met bepalingen die – na invoering van een stelsel van basisregistraties in die wetten – in de Kadasterwet1 en de Handelsregisterwet2 zullen worden opgenomen. Artikel 44 past derhalve in het systeem van de overige basisregistraties.

De Raad merkt op dat, anders dan bij de twee genoemde basisregistraties, de registraties op grond van dit wetsvoorstel worden gehouden door de gemeente.

Op grond van artikel 124 van de Gemeentewet zou het, zonder nadere regeling, de taak van het provinciebestuur zijn om het nodige te doen in geval een gemeentebestuur in gebreke blijft. De Raad onderkent dat het toedelen van de bevoegdheid tot ingrijpen aan de provinciebesturen in dit geval minder voor de hand ligt, omdat de verantwoordelijkheden in dit geval steeds aan de betrokken minister zijn toegekend.3

Op grond van artikel 115, tweede lid, van de Gemeentewet dient een van de Gemeentewet afwijkende regeling evenwel uitdrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting bij die regeling.

De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en haar in overeenstemming te brengen met de eisen die artikel 115 van de Gemeentewet daaraan stelt.

4. Gezien de verantwoordelijkheid van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voor de basisregistraties adressen en gebouwen ligt het, in afwijking van artikel 124 van de Gemeentewet, niet voor de hand dat het provinciebestuur een bevoegdheid heeft om in te grijpen. Dit temeer daar de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een vergelijkbare bevoegdheid heeft ten aanzien van de beheerder van de landelijke voorziening. De bevoegdheden om in te grijpen zijn daarmee ten aanzien van het functioneren van de basisregistraties adressen en gebouwen geconcentreerd bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld.

5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

5. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen met uitzondering van de kanttekeningen bij de artikelen 2, 3, 41, vierde lid, en 43, tweede lid.

– De kanttekening bij artikel 2 en elders behelsde het vervangen van «burgemeester en wethouders» door: het college van burgemeester en wethouders. In de regelgeving van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is het gebruikelijk om «burgemeester en wethouders» te gebruiken.

– De kanttekening bij artikel 3 behelsde het formuleren van dat artikel overeenkomstig artikel 3 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De in artikel 3 van dit wetsvoorstel gekozen formulering benadrukt dat het de bedoeling is de in de basisregistraties adressen en gebouwen opgenomen gegevens aan een ieder ter beschikking te stellen. Artikel 3 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stelt nadrukkelijk dat het de bedoeling is om de in die administratie opgenomen gegevens, met name in het kader van de bescherming van persoonlijke levenssfeer, slechts aan een beperkt aantal nader omschreven afnemers ter beschikking te stellen. Aansluiting bij artikel 3 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ligt daarom niet voor de hand.

– De kanttekening bij artikel 41, vierde lid, behelsde het formuleren van dat lid overeenkomstig artikel 120a, vierde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Het verschil zit in de formulering «bij ministeriële regeling» in het voorgestelde lid en «bij regeling van Onze Minister» in artikel 120a. De eerste formulering geniet de voorkeur en wordt dus ook in dit wetsvoorstel toegepast.

– De kanttekening bij artikel 43, tweede lid, behelsde het formuleren van dat lid overeenkomstig artikel 120a, negende lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. De in het voorgestelde tweede lid gekozen formulering maakt duidelijker dat de in de onderdelen a en b genoemde regels verplicht worden vastgesteld en de in onderdeel c genoemde regels kunnen worden vastgesteld. Aansluiten bij de formulering van artikel 120a zou dit minder duidelijk maken.

6. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de artikelen 31, 32 en 44 aan te passen, een nieuw artikel 33 in te voegen en de artikelen 45 en 46 van het wetsvoorstel zoals dat aan de Raad is voorgelegd te schrappen.

a. In artikel 31 is een nieuw tweede lid ingevoegd dat burgemeester en wethouders verplicht om van het plaatsen van de aantekening «in onderzoek» bij een gegeven binnen een werkdag mededeling te doen aan de Dienst. Die verplichting voor burgemeester en wethouders stelt de Dienst in staat om bij het desbetreffende gegeven in de landelijke voorziening te vermelden dat dat gegeven in onderzoek is.

b. Het tweede lid van artikel 32 is opgenomen in het nieuwe artikel 33 als onderdeel b. In artikel 33 (nieuw), onderdeel a, is bepaald dat het auteursrecht ten aanzien van de postcode is voorbehouden. Dit bleek op grond van artikel 15b van de Auteurswet 1912 noodzakelijk om de rechten van Koninklijke TNT Post BV ten aanzien van de postcode te kunnen handhaven.

c. Artikel 44 van het wetsvoorstel is aangescherpt. Toegevoegd is dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de noodzakelijke voorzieningen kan treffen namens burgemeester en wethouders en ten laste van de gemeente. Hiermee wordt expliciet gemaakt dat in dergelijke gevallen de kosten voor rekening van de betrokken gemeente komen.

d. De artikelen 45 en 46 van het wetsvoorstel zoals dat aan de Raad is voorgelegd, bevatten wijzigingen van de Kadasterwet en de Organisatiewet Kadaster. Omdat ten behoeve van een zorgvuldige invoering van de basisregistraties adressen en gebouwen reeds is voorzien in invoeringswetgeving is er voor gekozen om de wijzigingen van de genoemde wetten en alle andere voor de invoering noodzakelijke bepalingen in één wetsvoorstel op te nemen.

7. Tenslotte zijn in het voorstel van wet en de memorie van toelichting enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. Winsemius

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende nr. W08.06.0393/V met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In artikel 2 en elders in het wetsvoorstel «burgemeester en wethouders» vervangen door: het college van burgemeester en wethouders (overeenkomstig artikel 2 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens).

– Artikel 3 formuleren overeenkomstig artikel 3 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

– In artikel 4, derde lid, «en de afnemer van die gegevens die kan verwerken op één van de gronden» vervangen door: en de afnemer bevoegd is die gegevens te verwerken op één van de gronden.

– In artikel 8, eerste lid, «artikel 6» vervangen door: artikel 7.

– In artikel 8, tweede lid, «zijn bevoegdheden» vervangen door: de bevoegdheden.

– In artikel 10, eerste lid, onder b, «artikel 16a, eerste lid» vervangen door: artikel 18.

– In artikel 10, tweede lid, gelet op aanwijzing 80, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving,«het vorige lid» vervangen door: het eerste lid.

– In artikel 19, eerste lid, onder d, en elders in het wetsvoorstel «het historische karakter» vervangen door een duidelijker uitdrukking, aangezien «historisch karakter» in het spraakgebruik een andere betekenis heeft.

– In artikel 19, tweede lid, onder a, «een indicatie» vervangen door «de aanduiding», aangezien indicatie teveel onzekerheid suggereert, terwijl volgens het wetsvoorstel altijd een «proces-verbaal van constatering» noodzakelijk is.

– In artikel 27 «het in de adressenregistratie respectievelijk de gebouwenregistratie opgenomen authentieke gegeven» vervangen door: het in de adressenregistratie of de gebouwenregistratie van de gemeente opgenomen authentieke gegeven.

– In artikel 31, eerste lid, «opname» vervangen door: opneming (overeenkomstig de terminologie in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens).

– Artikel 41, vierde lid, redigeren overeenkomstig artikel 120a, vierde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

– Artikel 43, tweede lid, redigeren overeenkomstig artikel 120a, negende lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

– In artikel 45, onder B, in het voorgestelde zevende lid «gegevens die afkomstig is» vervangen door: gegevens die afkomstig zijn.


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Algemeen, punt 10 (Overleg en advisering).

XNoot
2

Algemeen, punt 9.2 (Bestuurlijke lasten).

XNoot
3

Richtlijn nr. 2003/98 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PbEG L 345).

XNoot
4

Op grond van de genoemde richtlijn mogen vergoedingen worden gevraagd ter dekking van de gemaakte kosten «vermeerderd met een redelijk rendement op de investering».

XNoot
1

Vlg. rechtsoverweging 19: «(...) Dit belet evenmin dat voor commercieel en niet-commercieel hergebruik een verschillende tarifering wordt gehanteerd».

XNoot
2

Vlg. de memorie van toelichting. Algemeen, paragraaf 7.3.

XNoot
3

Kamerstukken II 2005/06, 30 544, nr. 2.

XNoot
4

Artikel 7n, vierde lid, (melding) en artikel 7t, eerste lid, juncto artikel 7n, vierde lid 9 (verzoek).

XNoot
5

Kamerstukken II 2005/06, 30 656, nr. 2, artikel 35.

XNoot
1

Artikel 31a, met betrekking tot de taken van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers.

XNoot
2

Artikel 35, ten aanzien van de kamers van koophandel.

XNoot
3

In lijn daarmee moeten de beheerders ook inlichtingen verschaffen aan de minister.

Naar boven