30 967
Wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

Dit wetsvoorstel dient ter implementatie in de Nederlandse wetgeving van Richtlijn 2004/113/EG van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PbEU L 373) (verder: de richtlijn)1. Implementatie vindt plaats in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), waarin ook enkele eerdere Europese gelijkebehandelingsrichtlijnen geïmplementeerd zijn. De gelijkebehandelingsrichtlijnen voor de grond geslacht op het terrein van de arbeid zijn geïmplementeerd in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (Wgb m/v).

De richtlijn is een aanvulling op die eerdere Europese gelijkebehandelingsrichtlijnen, gebaseerd op artikel 13 van het EG-verdrag: de Anti-rassendiscriminatierichtlijn (van 29 juni 2000, nr. 2000/43/EG), de Kaderrichtlijn gelijke behandeling bij de arbeid (van 27 november 2000, nr. 2000/78/EG) en de Herziene tweede gelijke behandelingsrichtlijn m/v (van 23 september 2002, nr. 2002/73/EG; verder ook: Herziene tweede richtlijn). De onderhavige richtlijn breidt de werking van het Europese verbod van discriminatie op grond van geslacht uit tot het terrein van goederen en diensten. In de richtlijn is qua vorm en inhoud aansluiting gezocht bij het discriminatieverbod voor de grond ras op het terrein van goederen en diensten zoals dat is opgenomen in de Anti-rassendiscriminatierichtlijn.

Tot op heden bestreken de gelijkebehandelingsrichtlijnen voor de grond geslacht alleen het terrein van de arbeid en het vrije beroep. In tegenstelling tot die eerdere gelijkebehandelingsrichtlijnen over de grond geslacht zal de onderhavige richtlijn niet worden geïmplementeerd in de Wgb m/v, maar in de Awgb. De Wgb m/v bestrijkt immers slechts het terrein van de arbeid en de onderhavige richtlijn ziet juist op het Awgb-terrein van de goederen en diensten.

In de Nederlandse wetgeving bestaat al een verbod van onderscheid op grond van geslacht voor het terrein van goederen en diensten, opgenomen in de Awgb (artikel 7). De totstandkoming van de richtlijn noopt dan ook niet tot grote aanpassingen aan de Nederlandse wetgeving. De Awgb is bij de implementatie van de Anti-rassendiscriminatierichtlijn en de Kaderrichtlijn bovendien aangepast aan de terminologie van de artikel 13-richtlijnen. Die aanpassing gold voor alle Awgb-gronden en niet alleen voor de gronden waarop de artikel 13 richtlijnen betrekking hebben. Ook voor de grond geslacht is de Awgb dus al aangepast aan de richtlijnen. Aangezien de huidige richtlijn voor de grond geslacht wat betreft terminologie nauw aansluit bij de eerdere artikel 13-richtlijnen, zijn veel van de implementatiewerkzaamheden al bij de vorige implementatieronde verricht.

De wijze waarop richtlijn 2004/113/EG wordt geïmplementeerd in dit wetsvoorstel, sluit aan bij de wijze van implementatie van eerdere gelijkebehandelingsrichtlijnen1. Mede naar aanleiding van de door de Raad van State gesignaleerde discrepantie tussen de richtlijnterminologie en de terminologie in de Nederlandse gelijkebehandelingswetgeving, heeft het kabinet besloten hierop ten gronde in te gaan in het kader van de tweede evaluatie van de Algemene wet gelijke behandeling. In verband met de voortgang die noodzakelijk is om aan de implementatietermijn te kunnen voldoen leent het beperkte kader van het onderhavige wetsvoorstel zich niet voor een totale heroverweging.

De enige noodzakelijke aanpassingen in de wetgeving betreffen het verbod van seksuele intimidatie (artikel 1a Awgb) en de bescherming tegen victimisatie van degene die een dergelijke seksuele intimidatie afwijst of lijdzaam ondergaat (artikel 8a Awgb). Laatstgenoemde wijziging wordt ook in de Wgb m/v doorgevoerd (artikel 1a). Deze aanpassingen worden in de toelichting op de inhoud van de richtlijn en in de artikelsgewijze toelichting van dit wetsvoorstel nader besproken.

2. Inhoud van de richtlijn

Hieronder volgt artikelsgewijs een bespreking van de inhoud van de onderhavige richtlijn. In de beperkte gevallen dat implementatie bij wet noodzakelijk is, is dat expliciet toegelicht. Indien keuzes over de wijze van implementatie bij de implementatie van eerdere richtlijnen zijn gemaakt, wordt volstaan met een verwijzing naar de eerdere stukken. Indien op andere wijze dan via aanpassing van de wet inspanningen door de Nederlandse overheid worden verlangd, is dat expliciet aangegeven.

Artikel 1

Dit artikel beschrijft het doel van de richtlijn: het creëren van een kader voor de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. Deze bepaling hoeft niet in nationale wetgeving te worden omgezet.

Artikel 2

De definities van directe discriminatie, indirecte discriminatie, intimidatie en seksuele intimidatie zijn gelijk aan de definities van die begrippen in de richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2002/73/EG, met dien verstande dat seksuele intimidatie alleen in laatstgenoemde richtlijn is gedefinieerd. Bij de implementatie van de onderhavige richtlijn wordt aangesloten bij de wijze waarop deze eerdere richtlijnen zijn geïmplementeerd. Dat betekent dan ook bij de implementatie van deze richtlijn de begrippen directe discriminatie en indirecte discriminatie niet letterlijk worden overgenomen in de Awgb. In de Awgb worden in plaats daarvan de begrippen direct en indirect onderscheid gehanteerd. Zoals in paragraaf 1 opgemerkt, zal de discrepantie tussen de richtlijnterminologie en de Awgb-terminologie in het komende kabinetsstandpunt over de tweede evaluatie van de Awgb opnieuw worden beschouwd.

Over de definitie van indirecte discriminatie kan nog het volgende worden opgemerkt. Bij de implementatie van richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG in de Awgb is ervoor gekozen de bestaande definitie van indirect onderscheid niet aan te passen aan de richtlijnterminologie aangezien de definitie van indirect onderscheid materieel overeenkomt met die in de richtlijnen (Kamerstukken II 2001/2002, 28 187, nr. 1, blz. 7). In het kabinetsstandpunt naar aanleiding van de evaluatie van de Awgb uit 1999 is het kabinet op die keuze teruggekomen en heeft wijziging van de definitie aangekondigd. In de memorie van toelichting bij de Evaluatiewet Awgb (Kamerstukken II 2003/2004, 29 311, nr. 3, blz. 1–2) is vervolgens aangekondigd dat deze wijziging zal worden opgenomen in de nog in te dienen Integratiewet Awgb. De wijziging zal de definitie beter doen aansluiten bij de richtlijnterminologie. Indirect onderscheid wordt dan omschreven als: onderscheid tussen personen op grond van een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze die in het bijzonder personen treft (...) van een bepaald (...) geslacht. Er is gekozen voor wijziging van deze definitie in de Integratiewet Awgb, waardoor voor het hele gelijkebehandelingsveld, dat nu nog over verschillende wettelijke regelingen is verdeeld, één definitie wordt gehanteerd.

Intimidatie en seksuele intimidatie

De definitie van intimidatie sluit aan bij de definitie van dat begrip in de eerdere richtlijnen en was als zodanig ook al overgenomen in artikel 1a van de Awgb. Artikel 2, onderdeel c, van de richtlijn behoeft dan ook geen aanpassing van de wetgeving meer.

De definitie van seksuele intimidatie is gelijk aan de definitie van seksuele intimidatie in Richtlijn 2002/73/EG. Deze definitie wordt dan ook op dezelfde wijze overgenomen in artikel 1a van de Awgb als eerder in artikel 1a van de Wgbm/v (Kamerstukken II 2004/2005, 30 237, nr. 2).

In beide definities is er bij eerdere implementatiewetgeving voor gekozen om het element «ongewenst», dat in de richtlijn wel voorkomt, niet op te nemen in de Nederlandse wetgeving. Deze keuze, die niet tot inhoudelijke verschillen met de richtlijn leidt, wordt in het onderhavige wetsvoorstel bevestigd. In het artikelsgewijze deel van de toelichting wordt deze keuze nader toegelicht.

Artikel 3

De werkingssfeer van de richtlijn strekt zich uit tot het aanbieden van goederen en diensten die publiekelijk beschikbaar zijn, zowel in de particuliere sector als in de overheidssector. De richtlijn is expliciet niet van toepassing op het terrein van de arbeid en het vrije beroep (artikel 3, vierde lid) en ook niet op media- en reclame-inhoud en het onderwijs (artikel 3, derde lid). De Nederlandse Awgb kent in artikel 7 een bepaling die het terrein van de door deze richtlijn bestreken werkingssfeer volledig omvat. De werkingssfeer van de Awgb is zelfs ruimer en omvat wel het onderwijs. Artikel 3 van de richtlijn leidt dus niet tot aanpassingen van de Awgb.

Artikel 4

Het eerste lid van artikel 4 bevat het verbod van directe en indirecte discriminatie. In de Awgb bevat artikel 7, eerste lid, dat verbod. Artikel 1, tweede lid, Awgb expliciteert dat onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling of moederschap ook direct onderscheid op grond van geslacht oplevert, waarmee ook de zinsnede aan het slot van artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de richtlijn expliciet in de Awgb is opgenomen.

Het tweede lid van artikel 4 van de richtlijn bepaalt dat deze gunstiger bepalingen inzake de bescherming van vrouwen in verband met zwangerschap en moederschap onverlet laat. Een dergelijke gunstiger bepaling is in de Awgb opgenomen in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, dat uitzonderingen op het verbod van onderscheid toestaat in gevallen waarin het de bescherming van de vrouw betreft, met name in verband met zwangerschap en moederschap.

Het derde lid van artikel 4 verbiedt intimidatie en seksuele intimidatie. Het verbod op intimidatie is door middel van de EG-implementatiewet Awgb opgenomen in artikel 1a Awgb en het onderhavige wetsvoorstel introduceert ook het verbod op seksuele intimidatie in artikel 1a Awgb. De tweede volzin van het derde lid betreft de bescherming tegen victimisatie van iemand die (seksuele) intimidatie afwijst of lijdzaam ondergaat. Deze bepaling is opgenomen in een nieuw tweede lid van artikel 8a Awgb.

Het vierde lid van artikel 4 bepaalt dat de opdracht tot discriminatie ook als discriminatie wordt beschouwd. Bij de EG-implementatiewet Awgb is de opdracht tot onderscheid toegevoegd aan artikel 1. Omdat de aangepaste definitie ook van toepassing is op het verbod van onderscheid op grond van geslacht op het terrein van goederen en diensten is de Awgb al in overeenstemming met dit onderdeel van de richtlijn.

Het vijfde lid van artikel 4 voorziet in de mogelijkheid van uitzonderingen op het verbod van onderscheid, mits die door een legitiem doel worden gerechtvaardigd en mits de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. De bestaande uitzonderingen op het verbod van onderscheid op grond van geslacht op het terrein van goederen en diensten in de Awgb voldoen aan de vereisten in dit onderdeel van de richtlijn. Het gesloten systeem van de Awgb leidt ertoe dat de uitzonderingen op het verbod van direct onderscheid expliciet zijn benoemd in artikel 2, tweede lid, Awgb, en verder uitgewerkt in het Besluit gelijke behandeling. In die uitzonderingsbepalingen wordt een limitatieve invulling gegeven aan de criteria van artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn. Die uitzonderingsbepalingen voldoen dan ook allemaal aan het vereiste van een legitiem doel en een passend en noodzakelijk middel. Op het verbod van indirect onderscheid geeft artikel 2, eerste lid, Awgb een open uitzonderingsmogelijkheid voor indirect onderscheid indien dat objectief gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Die formulering is door middel van de EG-implementatiewet Awgb aangepast aan de formulering van de Europese richtlijnen. De formulering sluit ook aan bij de formulering van de bepaling in artikel 4, vijfde lid van de onderhavige richtlijn en die behoeft dus geen nadere implementatie.

Artikel 5

Artikel 5, eerste lid, van de richtlijn bepaalt dat in alle contracten, het gebruik van sekse als een factor bij de berekening van premies en uitkeringen in het kader van verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten niet resulteert in verschillen in de premies en uitkeringen van individuele personen. In de Nederlandse wetgeving vallen de bedoelde verzekeringsdiensten en aanverwante financiële diensten binnen de reikwijdte van artikel 7, eerste lid, van de Awgb dat onderscheid verbied bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen en diensten. Het bestaande verbod, dat breder is dan het verbod in de richtlijnbepaling is dat ook nu al van toepassing in Nederland. De richtlijnbepaling is in de Nederlandse wetgeving niet geëxpliciteerd en daartoe bestaat ook geen noodzaak, nu er geen enkele onduidelijkheid bestaat over de betekenis van artikel 7, eerste lid, Awgb voor verzekeringen en financiële dienstverlening.

Het tweede lid van artikel 5 van de richtlijn bevat de mogelijkheid voor lidstaten om wel verschillen in premies en uitkeringen toe te staan in de gevallen waarin sekse een bepalende factor is bij de beoordeling van het risico op basis van relevante en nauwkeurige actuariële en statistische gegevens. Als lidstaten van deze uitzonderingsmogelijkheid gebruik willen maken, moeten zij dat aan de Europese Commissie melden en de gegevens die relevant zijn voor het gebruik van sekse als een bepalende factor verzamelen en bekendmaken. Vijf jaar na de uiterste implementatiedatum van de richtlijn moet het besluit tot het toestaan van de uitzondering opnieuw getoetst worden. Die toetsing vindt dus plaats in 2012 en daarbij moeten de lidstaten rekening houden met het evaluatieverslag dat de Europese Commissie in 2010 op grond van artikel 16 van de richtlijn opstelt over het gebruik van deze uitzondering. De richtlijn houdt de mogelijkheid open dat de uitzondering ook na 2012 blijft voortbestaan. Nederland kent op dit moment een dergelijke uitzondering voor een risico dat afhankelijk is van het leven van een persoon tegen een van het geslacht van die persoon afhankelijke premie, voor zover het verschil in levensverwachting tussen mannen en vrouwen het verschil in premie redelijkerwijs meebrengt. Deze uitzondering is opgenomen in artikel 1, onderdeel h, van het Besluit gelijke behandeling. De regering is voornemens deze uitzondering te handhaven en de Europese Commissie daarvan in kennis te stellen conform artikel 5, tweede lid, van de richtlijn. Voor de verzekeringsbranche is een dergelijke uitzondering noodzakelijk. Op basis van objectieve statistische gegevens, vastgelegd in zogenaamde sterftetafels, is de levensverwachting van vrouwen hoger dan die van mannen. De sekse van de verzekerde is daarmee een determinerende factor bij de vaststelling van het risico voor verzekeringen waarbij het risico afhankelijk is van de levensverwachting van de verzekerde.

Het derde lid van artikel 5 voegt aan het verbod nog de explicitering toe dat kosten die verband houden met zwangerschap en moederschap, in geen geval tot verschillen in premies en uitkeringen voor individuele personen mogen leiden. Deze bepaling stelt geen nieuwe norm en behoeft geen implementatie. In artikel 1, tweede lid, Awgb is bovendien ook nadrukkelijk bepaald dat onder direct onderscheid op grond van geslacht mede wordt verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap.

Artikel 6

Dit artikel geeft lidstaten de mogelijkheid om, teneinde de volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de praktijk te waarborgen, specifieke maatregelen te handhaven of aan te nemen om de nadelen verband houdend met geslacht te voorkomen of te compenseren. De inhoud van deze bepaling is al opgenomen in artikel 2, derde lid, van de Awgb. De formulering van die bepaling over voorkeursbehandeling is door de EG-implementatiewet Awgb aangepast aan de formulering van de Europese richtlijnen. Weliswaar is in artikel 2, derde lid, Awgb, in afwijking van artikel 6 van de richtlijn, het evenredigheidsvereiste opgenomen, maar deze terminologische afwijking creëert geen inhoudelijk verschil. Immers, een onderscheid dat wordt gemaakt in het kader van voorkeursbehandeling is niet gerechtvaardigd, als het evenredigheidsbeginsel niet in acht is genomen.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat de lidstaten bepalingen mogen vaststellen of handhaven die voor de bescherming van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen gunstiger zijn dan die van de richtlijn en dat de uitvoering van de richtlijn onder geen beding een reden mag vormen voor verlaging van het al bestaande beschermingsniveau tegen discriminatie op de door de richtlijn bestreken terreinen. Deze bepaling behoeft geen implementatie.

Artikel 8

Dit artikel geeft voorschriften over de verdediging van de door de richtlijn toegekende rechten. Het betreft bepalingen over de toegang tot gerechtelijke en/of administratieve procedures, over een reële en effectieve compensatie van schade en over het recht op collectieve actie voor rechtspersonen die een belang hebben bij naleving van de richtlijn. Dit artikel behoeft geen implementatie omdat het Nederlandse stelsel van rechtsbescherming al in de gestelde eisen voorziet.

Artikel 9

Dit artikel betreft de bewijslastverdeling. Het komt overeen met de bepalingen over de bewijslastverdeling in de eerdere gelijkebehandelingsrichtlijnen. De bepaling schrijft een verschuiving van de bewijslast naar de verweerder voor, indien degene die meent dat te zijnen nadeel onderscheid is gemaakt, feiten aanvoert die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden. Deze bepaling behoeft geen implementatie omdat de verschuiving van de bewijslast al is opgenomen in artikel 10 van de Awgb.

Artikel 10

Dit artikel biedt bescherming tegen benadeling als reactie op een klacht of een procedure gericht op het naleven van het beginsel van gelijke behandeling. De inhoud van deze bepaling wordt al bestreken door artikel 8a van de Awgb en behoeft dus geen implementatie. Wel wordt artikel 8a Awgb aangevuld met een tweede lid, dat de specifieke bescherming tegen victimisatie bij (seksuele) intimidatie, opgenomen in artikel 4 van de richtlijn, omvat.

Artikel 11

Dit artikel draagt de lidstaten op de dialoog te stimuleren met belanghebbenden die een rechtmatig belang hebben bij te dragen tot de bestrijding van discriminatie op grond van geslacht bij de toegang tot goederen en diensten. Deze dialoog met relevante organisaties vindt plaats door middel van diverse overlegstructuren waarin de betreffende organisaties vertegenwoordigd zijn. Het Ministerie van SZW heeft een netwerk gelijke behandeling in het leven geroepen, waarin organisaties zoals de Commissie gelijke behandeling, de Landelijke vereniging van Anti Discriminatie Bureaus en meldpunten, het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie en expertisecentra zoals E-quality participeren. Ook nemen hieraan sociale partners en ministeries deel. Daarnaast zijn, met behulp van subsidie van de Europese Unie brede antidiscriminatie-initiatieven opgezet, die ook de grond geslacht en het terrein van de goederen en diensten bestrijken, zoals de landelijke campagne «Discriminatie? Bel gelijk!» en de campagne «Discriminatie? Niet met mij!», een project gericht op het weerbaar maken van groepen die voor discriminatie kwetsbaar zijn. Bij de ontwikkeling en uitvoering van deze initiatieven hebben de hierboven genoemde organisaties een belangrijke rol gespeeld. Ook in de toekomst zal de Nederlandse overheid op een dergelijke wijze de dialoog met de belanghebbenden in stand houden.

Artikel 12

Op grond van artikel 12 moeten de lidstaten een of meer organen aanwijzen voor de bevordering, analyse, monitoring en ondersteuning van de gelijke behandeling op grond van geslacht. Deze bepaling behoeft geen implementatie aangezien de Nederlandse wetgeving hierin al voorziet door de instelling van de Commissie gelijke behandeling (Cgb) en de overige bepalingen van hoofdstuk 2 van de Awgb. De Cgb vormt samen met de anti-discriminatiebureaus en relevante non-gouvernementele organisaties een stelsel van organen zoals bedoeld in artikel 12.

Artikelen 13 tot en met 19

De slotartikelen van de richtlijn bevatten geen bepalingen die in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd hoeven te worden. De bepalingen sluiten aan bij bepalingen in de Anti-rassendiscriminatierichtlijn en de Kaderrichtlijn gelijke behandeling bij de arbeid. De implementatienotitie bij die richtlijnen bevat een toelichting op de wijze waarop de naleving van de richtlijn wordt verzekerd en een toelichting op het Nederlandse sanctiestelsel (Kamerstukken II 2001/2002, 28 187, nr. 1, blz. 18). Met betrekking tot de bepaling over verspreiding van informatie (artikel 15 richtlijn) kan nog worden opgemerkt dat de door dit wetsvoorstel doorgevoerde wijzigingen zullen worden verwerkt in het bestaande voorlichtingsmateriaal over de Awgb.

3. Effecten van de regeling

3.1. Administratieve lasten

Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Het voorstel bevat geen informatieverplichtingen.

3.2 Gevolgen voor de Commissie gelijke behandeling en de rechterlijke macht

De wijzigingen in dit wetsvoorstel zullen naar verwachting niet leiden tot een substantiële uitbreiding van de werkzaamheden van de Cgb of de rechterlijke macht. De Cgb neemt immers ook onder de huidige wetgeving klachten over seksuele intimidatie op het terrein van (levering van en toegang tot) goederen en diensten in behandeling (zie oordeel 2005-90). Het onderhavige wetsvoorstel expliciteert het reeds bestaande algemene verbod op intimidatie op grond van geslacht, volgens de criteria die de richtlijn daaraan stelt. Daarmee wordt de materiële werkingssfeer van de Awgb niet substantieel vergroot en ligt een stijging van het aantal klachten vanwege de nieuwe regeling niet voor de hand. Het is echter niet uitgesloten dat publiciteit met betrekking tot dit onderwerp de klachten zal doen toenemen.

4. Transponeringstabel

Transponeringstabel Richtlijn 2004/113/EG, PbEU L 373

Artikel, -lid of -onderdeel richtlijnImplementatie inBijzonderheden
Artikel 1 (omschrijving doel richtlijn)Behoeft geen implementatie 
   
Artikel 2 (definities) – directe discriminatie – indirecte discriminatie – intimidatie – seksuele intimidatie– Staat al in NL wetgeving – Staat al in NL wetgeving – Staat al in NL wetgeving – Implementatie in artikel 1a Awgb– Zie artikel 1 Awgb – Zie artikel 1 Awgb – Zie artikel 1 Awgb – Conform formulering artikel 1a (nieuw) Wgb m/v
   
Artikel 3 (werkingssfeer) – lid 1: aanbieden goederen en diensten – lid 2: vrije keuze contractant – lid 3: uitzondering media, reclame en onderwijs – lid 4: arbeid en beroep, voorzover gedekt door andere richtlijnen, buiten werkingssfeer– Staat al in NL wetgeving – Behoeft geen implementatie – Behoeft geen implementatie – Behoeft geen implementatie– Zie artikel 7, lid 1, Awgb – Behoudens overige verboden tot onderscheid die in de Awgb zijn opgenomen – Awgb biedt al wel bescherming op het terrein van onderwijs – De bepaling geeft aan wat buiten de werkingssfeer van de richtlijn valt
   
Artikel 4 (beginsel van gelijke behandeling)– lid 1: verbod directe en indirecte discriminatie – lid 2: onverlet laten gunstigere bepalingen bescherming zwangerschap en moederschap – lid 3: verbod van intimidatie en seksuele intimidatie – afwijzen en lijdzaam ondergaan (seksuele) intimidatie – lid 4: opdracht tot discriminatie – lid 5: uitzondering gerechtvaardigd onderscheid– Staat al in NL wetgeving – Staat al in NL wetgeving – Aanpassing artikel 1a Awgb– Aanpassing 8a Awgb – Staat al in NL wetgeving – Behoeft geen implementatie– Zie artikel 7, lid 1, Awgb – Zie artikel 2, lid 2, onderdeel b, Awgb – Conform artikel 1a (nieuw) Wgb m/v – Zie artikel 1, lid 1, onderdeel a, Awgb – Uitzonderingen in Awgb voldoen aan vereiste van artikel 5 richtlijn
   
Artikel 5 (actuariële factoren) – lid 1: verbod verschillen in premies en uitkeringen verzekeringen – lid 2: uitzondering als sekse bepalende factor is – lid 3: geen uitzondering voor kosten zwangerschap/moederschap– Staat al in NL wetgeving – Behoeft geen implementatie in wetgeving. Wel kennisgeving aan Commissie. De uitzondering wordt vijf jaar na 21-12-2007 geëvalueerd. – Behoeft geen implementatie– Zie artikel 7, lid 1, Awgb. Het besluit de uitzondering in stand te houden zal na 5 jaar getoetst worden. – Nederland kent een dergelijke uitzondering al. Zie artikel 2, lid 2, onderdeel a, Awgb jo artikel 1, onderdeel h, Besluit gelijke behandeling. – Zie artikel 1, tweede lid, Awgb
   
Artikel 6 (positieve actie)– Staat al in NL wetgeving– Zie artikel 2, lid 3 Awgb
   
Artikel 7 (minimumeisen)– Behoeft geen implementatie 
   
Artikel 8 (verdediging van rechten) – lid 1: toegang tot rechter – lid 2: compensatie – lid 3: collectieve actie – lid 4: termijn– Behoeft geen implementatie – Behoeft geen implementatie – Behoeft geen implementatie – Behoeft geen implementatie– Hierin wordt voorzien door het Nederlandse stelsel van toegang tot de rechter en de bestuursrechtelijke rechtsbescherming. – Hierin wordt al voorzien door het Nederlandse stelsel van rechtsbescherming – Hierin wordt voorzien door artikel 3:305a (en verder) van het Burgerlijk Wetboek en artikel 12, onderdelen d en e, Awgb
   
Artikel 9 (Bewijslast)– Staat al in NL wetgeving– Zie artikel 10 Awgb
   
Artikel 10 (Bescherming tegen represailles)– Staat al in NL wetgeving– Zie artikel 8a Awgb
   
Artikel 11 (Dialoog met belanghebbenden)– Behoeft geen implementatie in wetgeving– Er vindt regelmatig overleg plaats met belangenorganisaties
   
Artikel 12 (Organen voor de bevordering van gelijke behandeling)– Staat al in NL wetgeving– Hierin is voorzien door de instelling van de Commissie gelijke behandeling en de overige bepaling van hoofdstuk 2 Awgb. Ook anti-discriminatiebureau’s en relevante NGO’s spelen een rol.
   
Artikel 13 (Naleving van de richtlijn) – onderdeel a: afschaffen strijdige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen – onderdeel b: strijdige bepalingen in contracten– Behoeft geen implementatie – staat al in NL wetgeving– met gelijke behandeling strijdige wettelijke en bestuursrechtelijke bepaling zijn al eerder afgeschaft. – artikel 9 Awgb: bedingen in strijd met de Awgb zijn nietig.
   
Artikel 14 (sancties)– Behoeft geen implementatie– Met de huidige wettelijke sanctiemogelijkheden wordt aan de richtlijnen voldaan.
   
Artikel 15 (verspreiding van informatie)– Behoeft geen implementatie in wetgeving– De wijzigingen zullen opgenomen worden in het voorlichtingsmateriaal over de Awgb.
   
Artikel 16 (verslagen)– Behoeft geen implementatie in wetgeving 
   
Artikel 17 (omzetting)– Behoeft geen implementatie in wetgeving 
   
Artikel 18 (Inwerkingtreding)– Behoeft geen implementatie in wetgeving 
   
Artikel 19 (Adressaten)– Behoeft geen implementatie in wetgeving 

Artikelsgewijs deel

Artikel I, onderdeel A

Op grond van artikel 4, derde lid, van de richtlijn wordt een verbod van seksuele intimidatie opgenomen in artikel 1a van de Awgb, dat al een verbod van intimidatie bevat. Voor de definitie van seksuele intimidatie is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de formulering van het begrip in de richtlijn. De definitie komt overeen met de wijze waarop het verbod van seksuele intimidatie is opgenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van Richtlijn 2002/73/EG betreffende gelijke behandeling van mannen en vrouwen voor het terrein van de arbeid (Kamerstukken II 2004/2005, 30 237 nr. 2). De definitie van seksuele intimidatie in de onderhavige richtlijn is hetzelfde als in Richtlijn 2002/73/EG. Implementatie geschiedt dan ook op dezelfde wijze. In de definitie van seksuele intimidatie worden, anders dan bij intimidatie, geen cumulatieve eisen gesteld.

Het woord «ongewenst», dat wel in de richtlijndefinitie is opgenomen, wordt niet opgenomen in de Nederlandse definitie van het begrip seksuele intimidatie. Het wetsvoorstel volgt op dat punt de eerder door de wetgever gemaakte keuze bij de implementatie van de richtlijnen 2000/43/EG, 2000/78/EG en 2002/73/EG toen het element «ongewenst» ook niet is opgenomen in de definities van intimidatie en seksuele intimidatie. Bij de behandeling van de betreffende implementatiewetten is aangegeven dat het element «ongewenst» afbreuk kan doen aan de rechtsbescherming van geïntimeerden. De subjectieve lading die het begrip heeft is bezwaarlijk, omdat het opnemen van een dergelijk subjectief begrip tot verwarring kan leiden. In rechte moet niet gestreden worden over de innerlijke belevingswereld van betrokkenen, aangezien dat zou kunnen leiden tot onwenselijke discussies over de vraag of een klager de indruk gaf in te stemmen met bepaald gedrag (Zie ook Kamerstukken II 2002/03, 28 770, A, blz. 15 en Kamerstukken II 2005/06, 30 237, nr. 6, blz. 8). Uit de bewoording van de richtlijndefinitie van seksuele intimidatie kan bovendien worden afgeleid dat het niet kan gaan om gewenst gedrag.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 4, derde lid, van de richtlijn bepaalt ook dat het feit dat een persoon die (seksuele) intimidatie afwijst of lijdzaam ondergaat, niet ten grondslag mag liggen aan een beslissing die een persoon treft. Daarbij kan gedacht worden aan contractonderhandelingen die worden afgebroken omdat iemand zich tegen (seksuele) intimidatie heeft verzet. Het betreft hier bescherming tegen victimisatie die in de systematiek van de Awgb het beste past bij artikel 8a van de Awgb. Er is dan ook voor gekozen een tweede lid aan dat artikel toe te voegen. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is de formulering van het voorgestelde tweede lid aangepast aan de letterlijke bewoordingen van de richtlijn.

Artikel II

Om discrepanties tussen artikel 8a, tweede lid (nieuw) en artikel 1a, vierde lid, van de Wgb m/v te voorkomen, wordt ook laatstgenoemd artikel aangepast. Het betreffende artikellid uit de Wgb m/v vormt immers de implementatie van een richtlijnbepaling met exact dezelfde tekst als artikel 4, derde lid, van de onderhavige richtlijn. Een verschillende wijze van implementatie zou ten onrechte de suggestie kunnen wekken dat inhoudelijke verschillen tussen de beide bepalingen beoogd zijn.

Artikel III

Het wetsvoorstel treedt in werking op de dag na plaatsing in het Staatsblad. Het wetsvoorstel bevat geen onderdelen die ertoe noodzaken de praktijk een ruime voorbereidingstijd te gunnen op inwerkingtreding. Het betreft implementatiewetgeving die uiterlijk op 21 december 2007 in werking zal moeten treden om te voldoen aan de verplichting in artikel 17 van de richtlijn.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Nicolaï

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van Richtlijn 2004/113/EG. Uiterste datum waarop implementatie moet zijn geschied is 21 december 2007. Op de pagina’s 9 en volgende van deze toelichting is de transponeringstabel opgenomen.

XNoot
1

Zie ook Kamerstukken II 2001/2002, 28 187, nr. 1; Kamerstukken II 2002/2003, 28 770 en Kamerstukken II 2004/2005, 30 237.

Naar boven