nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is uitvoering
te geven aan Richtlijn nr. 2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie van
13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
(PbEU L 373) en dat daartoe de Algemene wet gelijke behandeling dient te worden
gewijzigd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en
verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Algemene wet gelijke behandeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1a wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd: en een verbod
van seksuele intimidatie.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
3. Onder seksuele intimidatie als bedoeld in het eerste lid wordt
verstaan: enige vorm van verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag met een seksuele
connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van de persoon
wordt aangetast, in het bijzonder wanneer een bedreigende, vijandige, beledigende,
vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt na «intimidatie» ingevoegd:
en van seksuele intimidatie.
B
Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Het feit dat een persoon het in artikel 1a, tweede en derde lid,
bedoelde gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat, mag niet ten grondslag liggen
aan een beslissing die die persoon treft.
ARTIKEL II
Artikel 1a, vierde lid, van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
komt als volgt te luiden:
4. Het feit dat een persoon het in het tweede en derde lid bedoelde
gedrag afwijst of lijdzaam ondergaat, mag niet ten grondslag liggen aan een
beslissing die die persoon treft.
ARTIKEL III
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat,
aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Justitie,
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,