30 959
Rijksbrede aanpassing van regels omtrent de reductie en vereenvoudiging van vergunningen teneinde de regeldruk te verminderen (Verzamelwet vereenvoudiging vergunningen)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 mei 2007

I. Algemeen

1. Inleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie van Economische Zaken van 19 april 2007 over bovengenoemd wetsvoorstel (TK, 2006/2007, 30 959, nr. 5). Onderstaand ga ik, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Buitenlandse Zaken, van Justitie, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van Verkeer en Waterstaat en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in op de in het verslag gestelde vragen. De antwoorden zijn, bij samenhang tussen de verschillende vragen, gebundeld. Voorts wordt onderscheiden tussen algemene vragen over de voortgang van het Project Vereenvoudiging Vergunningen en vragen over het wetsvoorstel zelf.

Ik hoop dat de beantwoording bijdraagt aan een voortvarende afhandeling van het wetsvoorstel.

2. Voortgang van het project vereenvoudiging vergunningen

2.1 Stand van zaken motie Van Aartsen

De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af hoe het staat met de uitvoering van de motie Van Aartsen, waarin een halvering voorzien werd van de vergunningslast op uiterlijk 31 december 2006. De leden van de VVD-fractie vroegen welke maatregelen de regering neemt om de door de Kamer gevraagde vermindering van 50% te realiseren.

In reactie op de vraag over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Van Aartsen1 heeft het kabinet destijds aangegeven dat de kwantitatieve reductie van het aantal vergunningen volgt uit de doorlichting van de vergunningen. Het kabinet is van oordeel dat de snelle doorlichting een goed resultaat heeft opgeleverd. Hierover is gerapporteerd in de Meibrief Vereenvoudiging Vergunningen2. De aanpak leidt tot een vermindering van het aantal vergunningen met 42% en van het aantal stelsels met 22%. De inzet van het kabinet vanaf het verschijnen van de Meibrief tot op heden is geweest vooral energie te steken in de realisatie van de reeds gevonden voorstellen tot afschaffing, vereenvoudiging en verbetering van vergunningen. Elders in deze nota wordt ingegaan op de voortgang van de implementatie van de voornemens die in de Meibrief zijn opgenomen.

Het kabinet start in deze kabinetsperiode met een Programma regeldruk bedrijven. Inzet van dit programma is tot een integrale probleemgerichte aanpak van regeldruk te komen met merkbare effecten voor het bedrijfsleven. De aanpak van regeldruk in verband met vergunningen is daar onderdeel van. Over dit programma wordt u op een later tijdstip geïnformeerd in het kader van het beleidsprogramma van het kabinet.

2.2 Nationale kop

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering in een geactualiseerd overzicht van alle vergunningen kan aangeven in hoeverre ze door de Europese Unie vereist zijn en in hoeverre er sprake is van een nationale kop bovenop Europese regelgeving.

Ongeveer de helft van de vergunningenstelsels vloeit voort uit Europese regelgeving. In de bijlage van de Meibrief is per departement aangegeven hoeveel stelsels onder verantwoordelijkheid van dat departement vallen en hoeveel daarvan voortvloeien uit Europese regelgeving. Ten aanzien van de vraag of er sprake is van nationale koppen kan ik u melden dat een aantal van de in het kader van het project nationale koppen gemelde regelingen betrekking hebben op een vergunningenstelsel. Voor nadere informatie over dit onderwerp verwijs ik naar de rapportage over nationale koppen die voor het zomerreces aan uw Kamer wordt gezonden.

2.3 Voortgang vermindering van vergunningen

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoeveel procent reductie van vergunningen is bereikt op 31 december 2006 en hoeveel reductie er zal worden bereikt in de loop van 2007 en 2008. De leden van de PvdA-fractie vroegen of de 40% van de vergunningen en 21% van de vergunningstelsels inmiddels zijn afgeschaft, zoals in de doorlichting stond. Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie wat de eventuele planning is mochten de cijfers die in de doorlichting stonden niet worden gehaald. De leden van de VVD vroegen om een overzicht van het aantal vergunningen in oktober 2005 (toen de motie Van Aartsen, gericht op 50% minder vergunningen, werd ingediend), hoe de stand nu is en wat dit wetsontwerp bijdraagt aan verdere vermindering. Ook vroegen de leden van de fractie van de VVD of de eerder toegezegde 42% vermindering zal worden gehaald.

Met betrekking tot de voortgang van de reductie van vergunningen wil ik opmerken dat de Verzamelwet een – beperkt – onderdeel bevat van de implementatie van de voornemens uit de Meibrief. De Verzamelwet moet gezien worden als een van de vele stappen die gezet worden om de regeldruk voor burgers en bedrijven te verminderen. In de Verzamelwet worden eenvoudige en niet-controversiële wijzigingen opgenomen. De twaalf wijzigingsvoorstellen in de Verzamelwet worden op korte termijn geïmplementeerd. Na inwerkingtreding van de wet hoeven door het bedrijfsleven jaarlijks circa 67 000 minder vergunningen te worden aangevraagd. Sommige wijzigingen in de Verzamelwet hebben duidelijk merkbare effecten voor burgers en bedrijven. Bijvoorbeeld de wijziging van de Telecommunicatiewet die ertoe leidt dat watersporters in de toekomst geen vergunning meer hoeven te vragen voor het gebruik van een marifoon en geen leges voor toezichtskosten hoeven te betalen. Voor een aantal andere wijzigingen geldt dat de effecten voor burgers en bedrijven kleiner zijn. Toch is het goed dat ook deze wijzigingen worden doorgevoerd.

Met betrekking tot de stand van zaken ten aanzien van de reductie van vergunningen wil ik het volgende opmerken. Zoals in de Meibrief is aangegeven bedraagt het aantal vergunningstelsels in totaal 1 118 met totaal 2,74 miljoen vergunningen1; 22% van de stelsels (248) en 40% van de vergunningen (1,17 miljoen) kan geschrapt worden. In 2006 is circa 10% van de totale reductie van vergunningen bereikt. Voor 2007 staat ongeveer 65% gepland, voor 2008 ongeveer 18% en voor 2009 en verder ongeveer 7%. De vermindering van het aantal vergunningen zal goeddeels dit jaar gerealiseerd zijn. Voor het afschaffen van 22% van de stelsels is het plaatje iets anders. Tot aan 2007 is reeds 19% gerealiseerd. In 2007 wordt circa 43% gerealiseerd, in 2008 circa 10% en in 2009 of later 28%. Dat nog een aantal stelsels in 2009 of later worden afgeschaft komt onder andere door de wijziging van de Locaalspoor- en Tramwegwet (34 stelsels worden 3), waarvoor het nieuwe wetgevingstraject in 2008 aanvangt, en trajecten die samenhangen met een wetsevaluatie.

Uit het bovenstaande blijkt dat de voornemens uit de Meibrief om tot een reductie van 42% van het aantal vergunningen en 22% van het aantal stelsels te komen, gerealiseerd zal worden. Het beeld dat het project traag verloopt en weinig oplevert is naar de mening van het kabinet niet juist.

In onderstaande tabel zijn de grootste verminderingen in aantallen vergunningen aangegeven.

VergunningDepartementVerminderingRealisatiejaar
Milieubeheervergunning (8.40 AMvB)VROM60 0002008
Reguliere BouwvergunningVROM50 0002008
Verklaring geen bezwaarJustitie68 0002009
GebruiksvergunningVROM10 4002008
Goederenvervoer over de weg (meerdere stelsels)V&W110 0002007
TelecomEZ66 0002008
SportvisakteLNV575 0002007
Aansluitnummer Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)SZW57 3552006
Bunkervergunning schepenFin8 0002007
Individuele goedkeuring voertuigenV&W34 0002007
Toestemming aanlanding vis van de Algemene Inspectiedienst (AID)LNV30 0002007
Benelux merkenEZ20 0002006
Drank- en HorecawetVWS7 000 (leidinggevende) plus 1500 (sportkantines)2008
Totaal 1,1 miljoen 

2.4 Totaaloverzicht projecten ter vereenvoudiging van vergunningen

De leden van de fractie van de PvdA vroegen of de regering een zo recent mogelijk totaaloverzicht kan geven (in de vorm van een tabel) van alle projecten die lopen met betrekking tot de vereenvoudiging van vergunningen, met de daarbij behorende hoeveelheden reductie.

In onderstaande tabel zijn projecten opgenomen die het kader van het project vereenvoudiging vergunningen zijn uitgevoerd of in uitvoering zijn. Enkele van deze projecten leiden direct tot reducties in het aantal vergunningen. Andere projecten zijn gericht op resultaten die niet zozeer zijn uit te drukken in een reductie van het aantal vergunningen. De gegevens van de tabel zijn grotendeels gebaseerd op hetgeen is opgenomen in de oktoberbrief vereenvoudiging vergunningen1.

 Reductie aantal vergunningenOverige resultaten
Herbeoordeling van de bestaande vergunningen op basis van rijksregelingenReductie aantal vergunningen: 1,17 miljoen Reductie aantal stelsels: 248 
Herbeoordeling van de bestaande decentrale vergunningenNog geen betrouwbare cijfers beschikbaarGemeenten lichten in toenemende mate hun stelsels door en werken aan verbetering van de dienstverlening
Sectorprojecten voor bepaalde sectoren en situaties (voorrangprojecten) Formulering van circa 50 verbetervoorstellen.
Uitwerken concernbenadering Gasuniepilot leidt tot stroomlijning en versnelling vergunningverlening in Provincie Groningen. Schatting is dat de kosten voor vergunningenprocedures bij de Gasunie met ca. 50% afnemen.
Vergroten professionaliteit; shared service organisaties VNG en het rijk stimuleren gezamenlijk de samenwerking tussen gemeenten op gebied van vergunningverlening en toezicht. Hiervoor wordt een handreiking opgesteld.
Lex Silencio 22 voornemens voor Lex silencio.
Financiële prikkels tegen termijnoverschrijding Wet dwangsom bij niet tijdig beslissen is in behandeling bij de Eerste Kamer. Verwacht is dat deze wet na een overgangsperiode in 2009 voor alle bestuursorganen geldt.
Rechtmatiger kostentoedeling Kostendragersrichtlijn ten behoeve van berekening leges in voorbereiding.
Vermindering last Habitatvergunningen Gegevensautoriteit Natuur is gestart. Hierdoor kunnen bedrijven ten behoeve van vergunningenprocedures beschikbare natuurgegevens eenvoudiger verkrijgen. Levert structurele besparing voor bedrijven van € 30 miljoen per jaar op.
Fundamentele verkenningenNog niet bekendVerkenningen bouw en transport in startblokken.
Verzamelwet vereenvoudiging vergunningenReductie circa 67 000 vergunningen per jaar 

2.5 Lex silencio

De leden van de fractie van de VVD vroegen waarom op het terrein van het Ministerie van LNV nu nog geen voorstellen zijn gedaan voor de toepassing van de lex silencio. Verder vroegen de leden van de VVD om welke wetten het gaat en wanneer de Kamer voorstellen op dit punt zal ontvangen.

Naar aanleiding van deze vragen van de leden van de VVD-fractie merk ik op dat per abuis de tekst van de memorie van toelichting niet is geactualiseerd. De vier LNV-voorstellen konden bij ministeriële regeling worden gerealiseerd. De bedoelde ministeriële regelingen zijn door de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit eind 2006 vastgesteld en zij zijn inmiddels ook in werking getreden. Het betrof derhalve een afzonderlijk traject dat niet na onderhavig wetsvoorstel maar vooruitlopend daarop is gerealiseerd.

Het gaat hier in twee gevallen om stelsels die zijn neergelegd in de Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten. Het betreft de vergunning die vereist is voor de invoer in Nederland van een handelsmonster dierlijke producten en om de toestemming die nodig is voor het in Nederland brengen van producten van dierlijke oorsprong die bestemd zijn voor een derde land (doorvoer). Het derde geval betreft de in de Regeling diervoeders opgenomen eis tot registratie voor zelfmengende veehouders ten aanzien van diervoeders met dierlijke eiwitten. In het vierde geval gaat het om de procedure bij een kleine wijziging van de registratie van een diergeneesmiddel (Regeling diergeneesmiddelen).

De leden van de VVD-fractie vroegen voorts in algemene zin bij welke wetten de lex silencio wordt ingevoerd.

Hiervoor is reeds beschreven dat sinds het uitkomen van de Meibrief vier voorstellen van LNV eind 2006 gerealiseerd zijn. De planning voor de invoering van de andere, in de Meibrief genoemde voornemens tot invoering van de lex silencio is als volgt. De voorstellen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (tien voorstellen) worden merendeels gerealiseerd middels het wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO), die naar verwachting in 2008 in werking zal treden. Een ander voorstel van VROM, betreffende de Huisvestingswet, treedt naar verwachting ook in 2008 in werking. De voornemens van de VNG om de lex silencio te introduceren worden betrokken bij de aanpassing van de modelverordeningen. Voorzien is dat deze aanpassingen in 2007 gereed zijn.

2.6 Reductievoorstellen medeoverheden

De leden van de fractie van de PvdA vroegen waarom de gemeenten niet meer dan 8% van de vergunningenstelsels wilden schrappen en 12,5% ervan wilden vereenvoudigen en hoe het is te verklaren dat vorig jaar slechts 88 van de 458 gemeenten hebben aangegeven iets te doen aan de lokale regel- en vergunningendruk. Verder vroegen de leden van de PvdA-fractie of er bij de gemeenten geen gevoel van urgentie bestaat met betrekking tot het vereenvoudigen van vergunningen. Ten slotte vroegen de leden van de PvdA-fractie de regering een zo recent mogelijk totaaloverzicht, in de vorm van een tabel, te geven voor de lagere overheden.

Vorig voorjaar konden wij rapporteren, dat 88 gemeenten ver gevorderd waren met de doorlichting van hun autonome vergunningstelsels. Op dat moment was de stand van zaken dat gemeenten die hun stelsels hadden doorgelicht 8% van het aantal doorgelichte vergunningenstelsels zou schrappen, 12,7% van de stelsels zouden vereenvoudigen en voor 4,4% van de stelsels verbeteringen in de procedures zouden aanbrengen. Dit beeld over de resultaten bij gemeenten dat bestond bij het opstellen van de Meibrief is aanleiding geweest de inspanningen gericht op gemeenten te versterken door gemeenten te motiveren en te ondersteunen. Belangrijk onderdeel hiervan is de gezamenlijke inspanning van VNG en de Ministeries van Economische Zaken, van Financiën, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie in de Interbestuurlijke Taskforce Regeldruk Gemeenten ten aanzien van het Uitvoeringsprogramma regeldruk gemeenten. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

Nu wij een jaar verder zijn, is duidelijk dat 250 gemeenten bezig zijn met de doorlichting van de autonome vergunningstelsels of die al afgerond hebben. In bijgaande tabel is hiervan een overzicht gegeven. Op dit moment is er geen actuele informatie beschikbaar over het aantal vergunningen dat de gemeenten schrappen of vereenvoudigen. Nadere monitoring van de voortgang wordt opgepakt in het kader van het programma regeldruk bedrijven. Van een behoorlijk aantal gemeenten is bekend dat men de regeldruk daadkrachtig aanpakt. Een goed voorbeeld is de gemeente Eindhoven die van 120 vergunningenstelsels teruggaat naar 40. Daarnaast is de VNG bezig haar modelverordeningen door te lichten.

Tabel overzicht doorlichting gemeenten

Aantal gemeenten dat vergunningen DoorlichtAantal gemeenten dat in 2007 klaar is met de doorlichtingAantal gemeenten dat in 2008 gereed is
25060 à 14040 à 80

De informatie over het aantal gemeenten dat de vergunningen aanpakt, komt uit meerdere bronnen. Ten eerste is in het kader van het Project Vereenvoudiging Vergunningen aan gemeenten gevraagd de resultaten van hun aanpak in een database aan te geven. De respons hierop is redelijk, maar is niet volledig. De gegevens uit deze database zijn vergeleken met gegevens die zijn verzameld in het kader van het project strijdige regels. Hieruit blijkt dat tussen de 60 en 140 gemeenten dit jaar de doorlichting afronden en dat nog eens 40 à 80 gemeenten volgend jaar gereed zijn.

De conclusie is dat de aanpak bij gemeenten later op gang is gekomen dan bij het Rijk. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat bij een groot aantal gemeenten geen menskracht en middelen waren vrijgemaakt om direct na het verzoek vanuit het Rijk om de vergunningenstelsels door te lichten, aan de slag te gaan. Daarnaast geldt voor met name kleinere gemeenten dat deze niet zelf aan de slag (kunnen) gaan, maar ervoor kiezen de modelverordeningen van de VNG over te nemen, zodra die in vereenvoudigde vorm ter beschikking komen.

Sinds begin 2006 is het gevoel van urgentie bij gemeenten gegroeid, zowel in de breedte als qua intensiteit. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat veel gemeenten in de collegeakkoorden die vorig voorjaar tot stand zijn gekomen, ambities hebben opgenomen inzake de vermindering van de regeldruk. Verwacht mag worden dat het aantal gemeenten dat actief is met doorlichting nog aanzienlijk toe zal nemen, mede als gevolg van de instrumenten die de komende periode worden ingezet. Zie hiervoor de antwoorden op de vragen hierna.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen welke middelen de Rijksoverheid heeft om de lagere overheden verder aan te sporen tot reductie van vergunningslasten.

De komende periode zal de regering ter bevordering van de reductie van vergunningen door medeoverheden de volgende instrumenten inzetten:

Procesondersteuning en convenanten. Het Ministerie van Economische Zaken heeft met gemeenten samenwerkingsafspraken (convenanten) gemaakt voor de aanpak van strijdige regels, invoeren van accountmanagement, vereenvoudiging van vergunningen, invoering van de omgevingsvergunning en het digitale bedrijvenloket. Inmiddels doen meer dan 50 gemeenten mee aan de convenanten, waaronder de G-31, Almere en Delft. Ook zijn er regionale convenanten gesloten met de regio’s Oost-Groningen & de Veenkoloniën en het Noordzeekanaalgebied. Om gemeenten bij het realiseren van de afspraken van de convenanten te helpen, biedt het Ministerie van Economische Zaken procesondersteuning aan via SenterNovem.

Financiële Faciliteit. Momenteel wordt door de Ministeries van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken gekeken naar de mogelijkheden voor financiële ondersteuning van gemeenten wanneer zij externe hulp inschakelen bij de vereenvoudiging van de lokale regels en autonome vergunningstelsels.

Taskforce Wallage. Het kabinet heeft een Interbestuurlijke Taskforce Regeldruk Gemeenten ingesteld, onder voorzitterschap van burgemeester Wallage. Met de Taskforce wil het kabinet, samen met de VNG, de aanpak van regeldruk in gemeenten een extra impuls geven. Met deze Taskforce bundelen de Ministeries van Economische Zaken, van Financiën, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie en de VNG hun krachten. De Taskforce zal drie rollen vervullen:

– Communiceren (kennis en ideeën, praktijkvoorbeelden);

– Aanjagen (van het onderwerp, richting gemeenten, o.a. via werkgroepen en bijeenkomsten);

– Agenderen (van knelpunten voortkomend uit rijksregelgeving richting Den Haag).

• Uitvoeringsprogramma VNG. De Ministeries van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën financieren een VNG-uitvoeringsprogramma dat uit twee onderdelen bestaat:

– Herziening modelverordeningen. Alle VNG modelverordeningen en modellen (ongeveer 150) worden getoetst op administratieve lasten en gebruiksvriendelijkheid en op de dienstenrichtlijn. Waar mogelijk wordt vereenvoudigd of geschrapt. Halverwege 2006 is al begonnen met de deregulering van de model Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Het streven is dit in 2007 af te ronden en alle modelverordeningen en modellen gedereguleerd te hebben.

– Ondersteuningsprogramma. Dit programma ondersteunt gemeenten bij de vereenvoudiging van hun regelgeving en de implementatie van de gedereguleerde modelverordeningen. Hiervoor worden onder meer kennismarkten georganiseerd, een juridische helpdesk opgezet en communicatiemiddelen ontwikkeld. Ook huisvest de website van de VNG een digitale gereedschapskist www.minderregelsmeerservice.nl en een database met gemeentelijke praktijkvoorbeelden, die de rijksprojecten en de VNG hebben ontwikkeld.

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de in het regeerakkoord aangekondigde bestuursakkoorden ten aanzien van administratieve lastenreductie ook aandacht zal worden gegeven aan vergunningslasten en wanneer de totstandkoming van deze bestuursakkoorden zijn te verwachten.

De inzet is om in de bestuursakkoorden ook aandacht te besteden aan regeldruk van bedrijven. Vereenvoudiging van vergunningenstelsels is daar dan onderdeel van. Het streven is eind mei 2007 de akkoorden te sluiten.

3. Vragen over het wetsvoorstel

3.1 Algemeen

De leden van de PvdA vroegen hoe de reductie aan administratieve lasten door dit wetsvoorstel (circa 2,6 miljoen euro) zich verhoudt tot het bedrag van 400 miljoen euro dat genoemd is in de motie Van Aartsen. Verder vroegen zij zich af of het wetvoorstel voor een deel bestaat uit het kappen van dor hout en cosmetische maatregelen.

De vermindering van administratieve lasten is geen (primaire) doelstelling van het project. De primaire doelstelling van het project vereenvoudiging vergunningen is het aantal vergunningen te verminderen en voor de resterende vergunningen tot een vereenvoudiging te komen. Dit leidt direct tot verbetering van de ruimte voor ondernemers. Toch wordt door het project ook een behoorlijke vermindering van administratieve lasten voorzien. Hiervoor is in het kader van het project vereenvoudiging vergunningen geen taakstelling deze vermindering wordt ook niet apart gemonitord. Ten slotte wordt met het wetsvoorstel beoogd om relatief eenvoudige en niet controversiële voorstellen ter vereenvoudiging van vergunningen snel door te voeren.

De leden van de SGP-fractie vroegen waarom ervoor is gekozen om alle voorstellen via het «eigen» departement te behandelen en wat het gemeenschappelijke, verbindende karakter van al deze wijzigingen is. De SGP-fractie vroeg om een toelichting van deze keuzes.

De achtergrond van de keuze voor het opnemen van een aantal wijzigingen in wetten van verschillende departementen in de verzamelwet vereenvoudiging vergunningen is gelegen in het feit dat de wijzigingen, met uitzondering van de LNV-wijzigingen, voortkomen uit de doorlichting van de vergunningenstelsels in het kader van het project vereenvoudiging vergunningen. Bij de voorbereiding van de Verzamelwet zijn de betrokken departementen intensief betrokken. Het is inderdaad zo dat deze wijzigingen stuk voor stuk in een eigen wetstraject behandeld hadden kunnen worden. Er zijn naar het oordeel van kabinet echter goede redenen om te kiezen voor een gevoegde behandeling van deze wijzigingen in de Verzamelwet. Voordeel van deze werkwijze is dat een aantal voornemens uit de Meibrief in één keer wordt doorgevoerd. Het is wel zo doelmatig dat voor deze wijzigingen slechts één keer de wetgevingsprocedure te doorlopen.

3.2 Zondagswet

De leden van de fractie van de VVD vroegen waarom de Zondagswet niet kan vervallen, waarom de regering deze wet wil handhaven en wat de gevolgen van intrekking zouden zijn. Ook vroegen deze leden hoeveel ontheffingen worden aangevraagd en hoeveel er worden verleend.

De Zondagswet is gericht op de bescherming van de zondagsrust ter viering van de eredienst, alsmede ter verzekering van de rust op de nationale, christelijke feestdagen. Bij de wijziging van de Zondagswet in 1985 gaf het kabinet aan dat de Zondagswet niet alleen de viering van godsdienstige plechtigheden op die dag beschermt, maar tevens de zondagsrust als zodanig: «De zondag is een algemeen in de maatschappij aanvaarde rustdag geworden»1. Ook dit kabinet is onverminderd deze opvatting toegedaan. De belangen die de Zondagswet beoogt te beschermen, zijn nog immer actueel. Het gevolg van het intrekken van deze wet zou zijn dat de zondagsrust alsmede de rust op onze nationale, christelijke feestdagen niet wettelijk is verzekerd. De belangen die de Zondagswet beoogt te beschermen zijn van dien aard dat zij wettelijke verankering behoeven. Daar komt bij dat de Zondagswet de nodige flexibiliteit kent. Zo kan de gemeenteraad bij verordening de burgemeester meer of minder ruimte geven om ontheffingen te verlenen. Ook kunnen gedeputeerde staten gemeenten aanwijzen waar geen ontheffing kan worden verleend omdat naar het oordeel van gedeputeerde staten het verlenen van ontheffing zou indruisen tegen godsdienstige overtuigingen die het volksleven aldaar overwegend beheersen. Intrekking van deze wet is dan ook niet aan de orde. Anders dan de leden van de fractie van de VVD heb ik niet de indruk dat deze wet bij ondernemers, inwoners en gemeenten onbekend is. Er zijn geen aanwijzingen dat de Zondagswet op grote schaal niet zou worden nageleefd1. Niet bekend is hoeveel ontheffingen worden aangevraagd en hoeveel er worden verleend.

3.3 Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

De leden van de PvdA-fractie vroegen de regering in te gaan op de opmerkingen van de Raad van State met betrekking tot het schrappen van de vereiste goedkeuring van de Minister van Justitie ten aanzien van de personeelsinstructie van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Ook de leden van de SP-fractie vroegen de regering uit te leggen waarom de ministeriële goedkeuring wordt afgeschaft. De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen zich in dat verband af of deze afschaffing de controle van beveiligingsorganisaties bemoeilijkt. Zij vroegen zich daarnaast af of het niet wenselijk is dat de standaardinstructie van het Ministerie van Justitie als regel geldt.

Gelet op het publieke belang dat wordt gediend en de belangen en rechten van burgers, is het noodzakelijk dat deze organisaties grondige kennis van en inzicht in eigen bevoegdheden, plichten en bevoegdheden hebben en dat goede afstemming plaatsvindt met het werk van de politie. Zoals is uiteengezet in het nader rapport voorziet de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus ter waarborging van een goed functioneren van deze organisaties in een uitgebreid stelsel van kwaliteitseisen en controle. Anders dan voornoemde fracties veronderstellen, is de vereiste ministeriële goedkeuring van de personeelsinstructies van beveiligingsorganisaties in dat samenstel van waarborgen van marginale betekenis.

Zoals aangegeven in de memorie van toelichting is het ministeriële goedkeuringsvereiste destijds ingegeven door de behoefte aan standaardisering van de personeelsinstructie. Met de invoering van de standaardinstructie die door het Ministerie van Justitie is opgesteld in het kader van de vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven, is inmiddels voorzien in die behoefte aan uniformiteit.

Om de kennelijke onduidelijkheid over het karakter van de standaardinstructie weg te nemen, volgt een beschrijving van de inhoud van dat document. In de standaardinstructie wordt gewezen op een aantal wettelijke verboden en verplichtingen. Het betreft het verbod om wapens en handboeien te gebruiken en het verbod om personen te fouilleren. Wat de verplichtingen betreft, gaat het om de plicht tot geheimhouding, de uniformplicht en de plicht tot het dragen van een legitimatiebewijs. De instructie behelst, daarnaast, een beknopte aanduiding van de bevoegdheden (fouilleren, aanhouding bij ontdekking op heterdaad en inbeslagneming van goederen na aanhouding). Daarbij wordt ook aangegeven hoe bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden samengewerkt met de politie.

De standaardinstructie, die één bladzijde beslaat, is elektronisch beschikbaar. Bedrijven die een vergunning voor de instandhouding van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aanvragen, kunnen volstaan met het plaatsen van een handtekening op het document. Aangezien door het gebruik van een standaardinstructie een inhoudelijke beoordeling achterwege kan blijven, is de goedkeuring door de Minister van Justitie verworden tot een louter administratieve handeling. Bij het leeuwendeel van de aanvragen wordt thans gebruik gemaakt van de standaardinstructie. Nu blijkt dat beveiligingsorganisaties doorgaans er voor kiezen de standaardinstructie te hanteren, kan een wettelijke verplichting daartoe achterwege blijven.

De behoefte om te controleren of particuliere beveiligers en rechercheurs geen instructies krijgen die in strijd zijn met wet- en regelgeving, vormde ook een belangrijk motief voor invoering van het goedkeuringsvereiste. Deze controle is noodzakelijk ingeval onvoldoende vertrouwen aanwezig is in de professionaliteit van de branche. Van onvoldoende vertrouwen is geen sprake. De branche ontwikkelt veel activiteiten om de kwaliteit van haar werkzaamheden te bewaken, zoals de invoering van een keurmerk voor particuliere beveiligingsorganisaties in 2006 en een gedragscode voor particuliere recherchebureaus. Uit deze initiatieven spreekt de inzet van de branche om te bewerkstellingen dat de dienstverlening beantwoordt aan hoge, uniforme eisen met betrekking tot kwaliteit, professionaliteit en integriteit.

Ten slotte zij erop gewezen dat het verwerven van kennis van relevante wet- en regelgeving onderdeel is van de opleiding die op basis van de wet voor particuliere beveiligers en rechercheurs verplicht is. Tijdens deze opleiding wordt ook geleerd om de wet- en regelgeving op adequate wijze toe te passen. Daarmee kan worden verwacht dat particuliere beveiligers en rechercheurs beseffen wat is toegestaan en dat zij in staat zijn om daarmee strijdige instructies te onderkennen.

De leden van de PvdA-fractie vroegen voorts waarom het voorstel van de Raad van State om slechts afwijkingen van de standaardinstructie aan goedkeuring te onderwerpen, niet wordt overgenomen, terwijl daarmee, volgens hen, het grootste gedeelte van de administratieve lasten zou komen te vervallen. Deze leden vernemen graag welk bedrag zou overblijven van de kosten van € 14 000,– die het goedkeuringsvereiste meebrengt. De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen eveneens waarom het voorstel van de Raad van State niet wordt overgenomen.

Het voorstel om de standaardinstructie verplicht te stellen en alleen daarvan afwijkende instructies ter goedkeuring voor te leggen is niet overgenomen omdat dat haaks staat op de opvatting dat bemoeienis van de overheid met de inhoud van de personeelsinstructie niet meer nodig is. Met de keuze de standaardinstructie te hanteren kunnen de lasten voor het bedrijfsleven worden teruggebracht tot € 3 500,– per jaar.

De leden van de ChristenUnie vroegen of er reden is om de vergunning van een beveiligingsorganisatie of recherchebureau in te trekken als de instructie niet wordt nageleefd.

Deze vraag kan niet eenduidig worden beantwoord. Afhankelijk van de aard en de ernst van de gedraging in het concrete geval zal moeten worden beoordeeld of de vergunning moet worden ingetrokken, een bestuurlijke boete moet worden opgelegd dan wel kan worden volstaan met een waarschuwing. Niet naleving van de instructie is op zich geen grond voor intrekking van een vergunning.

3.4 Wet personenvervoer 2000

De leden van de PvdA-fractie vroegen of de administratieve lasten voor ondernemingen die geen vervoer buiten Nederland verrichten en een nieuwe, communautaire vergunning zullen moeten aanvragen, niet zal toenemen. De leden van de ChristenUnie vroegen zich ook af of dit zonder extra lasten voor de betrokkenen plaats gaat vinden. De leden van de VVD-fractie vroegen zich af wat de vervanging van de Nederlandse vergunning door een Europese vergunning betekent voor de administratieve lasten en financiële en uitvoeringslasten. Ook vroegen zij of de regering kan aangeven of de 10% (51) ondernemingen die geen vervoer buiten Nederland verrichten en een nieuwe, communautaire vergunning zullen moeten aanvragen, meer administratieve lasten zullen hebben dan voor de wijziging en zo ja, hoeveel. Ten slotte willen de leden van de VVD-fractie een vergelijking van deze lasten voor een nationale en een Europese vergunning.

De administratieve lasten voor deze bedrijven zullen niet wijzigen. De informatieverplichtingen van zowel de collectief personenvervoer vergunning (CPV-vergunning) als de Communautaire Vergunning (CV) komen voort uit de toetsen op de eisen van vakbekwaamheid, betrouwbaarheid en kredietwaardigheid, die bij de toelating tot het beroep van busvervoerder, en (minimaal) elke vijf jaar daarna aan de orde zijn. Deze toetsen – en dus de kosten voortvloeiende uit de bijbehorende informatieverplichtingen – zijn voor de CV en de CPV-vergunning hetzelfde. De administratieve lasten voor bedrijven die overgaan van een CPV-vergunning op een CV blijven daarom gelijk.

Voor de kleine groep van bedrijven die slechts binnen Nederland vervoer verrichten, betekent de wijziging dat zij voor de vergunning elke vijf jaar een (kostendekkende) vergoeding moeten betalen, in plaats van eenmalig (bij toetreding tot het beroep). De CV is maximaal vijf jaar geldig, de CPV-vergunning geldt voor onbepaalde tijd. De CV moet derhalve elke vijf jaar opnieuw worden aangevraagd en afgegeven, terwijl de verplichte, vijfjaarlijkse toetsing van de CPV-vergunning niet leidt tot afgifte van een nieuwe vergunning. Dit betekent dat de Inspectie VenW voor periodieke toetsing van de CV elke vijf jaar een kostendekkende vergoeding kan (en in principe: moet) vragen, terwijl dat voor de toetsing van de CPV-vergunning niet het geval is.

De uitvoeringslasten zullen structureel licht verminderen, doordat de Inspectie VenW administratieve handelingen die samenhangen met de productie en registratie van bepaalde documenten voor 90% van de bedrijven niet langer «dubbel» behoeft te verrichten. De uitvoeringslasten die samenhangen met de CV in de nieuwe situatie – na het verdwijnen van de CPV-vergunning – zullen worden herberekend in de loop van 2008.

De leden van de fractie van de PvdA vroegen zich af hoe de vijfjaarlijkse toets voor bedrijven gaat verlopen.

Deze toets gaat op dezelfde manier verlopen als het geval zou zijn geweest indien de vergunning voor collectief personenvervoer (CPV-vergunning) niet zou zijn afgeschaft, met dien verstande dat de vervoerder bij een gunstige uitkomst van de toets een Communautaire Vergunning (CV) met gewaarmerkte afschriften krijgt toegestuurd, in plaats van een brief met vergunningbewijzen.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen hoe de vervanging van de vergunning voor collectief personenvervoer door de communautaire vergunning plaatsvindt.

Indien de vijfjaarlijkse toets gunstig uitvalt, krijgt de vervoerder een Communautaire Vergunning (CV) met gewaarmerkte afschriften toegestuurd, in plaats van een brief met CPV-vergunningbewijzen.

De leden van de fractie van de VVD vroegen hoeveel bedrijven van twee naar één vergunning zullen gaan en hoeveel bedrijven van één nationale vergunning naar de Europese.

Ongeveer 90 procent van de bedrijven zal van twee naar één (communautaire) vergunning gaan, ongeveer 10 procent van CPV-vergunning naar CV.

3.5 De Telecommunicatiewet

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af wat de reductie met 66 000 vergunningen financieel oplevert en hoe de balans uitvalt tussen de reductie in administratieve lasten en de (financiële en administratieve) verzwaring door de instelling van de bekwaamheidstoets en de meldingsplicht in combinatie met de voorlichting. Zij vroegen wat de kosten van de instelling van deze verplichtingen zijn en hoeveel extra nalevingslasten dit gaat opleveren ten opzichte van de huidige situatie. Ten slotte vroegen zij of het verlies aan leges nog elders wordt gecompenseerd.

De leden van de SP-fractie vroegen of er voor bedrijven en burgers geen lasten zijn verbonden aan het examen dat in verband met de bekwaamheidseisen moet worden afgelegd.

De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering kan aangeven wat de administratieve, financiële en uitvoeringslasten zijn ten gevolge van deze mogelijke nieuwe verplichtingen en hoe deze lasten zullen worden verdeeld onder kleine, middelgrote en grote frequentiegebruikers.

De leden van de fractie van de PVV vroegen zich af wat er nu daadwerkelijk bespaard wordt bij het afschaffen van de vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte. De eis van bekwaamheid blijft immers overeind en daarvoor dient een examen afgelegd te worden. Ten slotte vroegen zij wat de voorlichting gaat kosten die hiervoor noodzakelijk is.

De reductie aan administratieve lasten voor bedrijven is in het kader van de toetsen op de bedrijfseffecten en op de administratieve lasten berekend op € 2,6 miljoen (paragraaf 4.5 van de memorie van toelichting).

Daarnaast is sprake van een jaarlijkse reductie op de verschuldigde leges van € 3 852 000,– voor de betrokken bedrijven en burgers. Het verlies van deze inkomsten, die hoofdzakelijk worden besteed aan toezichts- en toelatingskosten door Agentschap Telecom, wordt binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken gedekt.

Van een lastenverzwaring door de instelling van een bekwaamheidstoets is geen sprake. In de bestaande situatie dienen de betrokken vergunninghouders reeds op grond van internationale verplichtingen te voldoen aan bepaalde bekwaamheidseisen en kunnen eisen worden gesteld aan het gebruik van de betreffende apparatuur. Het zijn deze eisen die ook in een vergunningsvrij stelsel met een meldingsplicht blijven gelden.

De bekwaamheidseisen worden getoetst met een examen. De kosten voor een examen zijn niet opgenomen in de berekening van de administratieve lasten omdat hier geen sprake is van (nieuwe) administratieve lasten. Dit laatste geldt ook voor de kosten voor het daarvoor benodigde studiemateriaal en de daaraan te besteden tijd. Voor 2007 bedragen de kosten van een examen maritiem € 74,– en voor een examen radiozendamateur € 54,–.

De wijze waarop toezicht wordt gehouden op de hiervoor vermelde verplichtingen verandert evenmin zodat geen sprake is van een toename van de nalevingslasten hierop.

Voorlichting en communicatie over de omschakeling van een vergunningensysteem naar een systeem van algemene regels met meldingsplicht zal worden opgenomen in de bestaande informatiestroom naar de huidige vergunninghouders en toekomstige aanvragers. Daarnaast zijn de vakbladen zeer geïnteresseerd in de ontwikkelingen en graag bereid tot plaatsing van berichten daaromtrent. Per saldo brengt dit naar verwachting geen extra kosten met zich mee.

Bij deze gelegenheid wordt artikel V van het wetsvoorstel betreffende de Telecommunicatiewet door middel van de bijgaande nota van wijziging aangepast.

Onderdeel A betreft de in het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 3.4 van de Telecommunicatiewet. De grondslag voor nadere regels, opgenomen in het tweede lid, wordt met de nota van wijziging als volgt verruimd.

In onderdeel c van het tweede lid van artikel 3.4 is «bekwaamheidseisen» vervangen door «eisen». Naast eisen aan de bekwaamheid van gebruikers van frequentieruimte dienen ook eisen gesteld te kunnen worden aan de hoedanigheid van de gebruiker, bijvoorbeeld ten aanzien van de leeftijd van een natuurlijke persoon of voorwaarden ten aanzien van rechtspersonen.

In onderdeel d is «meldingsplicht» vervangen door «meldings- en registratieplicht». Het is van belang een uitdrukkelijke delegatiegrondslag te scheppen voor nadere regels over de registratie van degenen die zich hebben gemeld. Ingevolge de verplichtingen van de Internationale Telecommunicatie Unie dient een gebruiker van de onderhavige frequentieruimte te beschikken over een document waaruit blijkt dat hij bevoegd gebruiker is. Een eenzijdige melding volstaat derhalve niet. Vastgesteld moet worden dat de betrokkene aan de voorwaarden voor vergunningvrij gebruik voldoet, waarna registratie plaats vindt en betrokkene daarover wordt bericht. Bij de registratie worden ook de zogenaamde roepletters of een andere combinatie van letters of cijfers toegekend. De gebruiker krijgt deze code toegekend met het oog op identificatie voor veiligheids- en toezichtsdoeleinden, zowel binnen als buiten Nederland.

Onderdeel B voorziet in een andere aanpassing van de Telecommunicatiewet aan de invoering van het meldingsplichtige regime.

Voor het aanleggen of aangelegd aanwezig hebben van een radiozendapparaat dient op grond van artikel 10.9, eerste lid, van de Telecommunicatiewet de houder te beschikken over een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Deze bepaling vormt voor het toezicht op de naleving van het vergunningsvereiste een belangrijke aanvulling op de verplichting van artikel 3.3 die is gericht op het feitelijk gebruik van frequentieruimte. Ingevolge deze bepaling kan worden opgetreden tegen houders van apparatuur die niet beschikken over de vereiste vergunning, ook als zij niet in de ether actief zijn. Het tweede lid van dit artikel bevat enkele uitzonderingen op deze verplichting, onder meer voor het geval het frequentiegebruik vergunningvrij is.

De verruiming van het vergunningvrije gebruik met een regime dat vergunningvrij maar tegelijk meldings- en registratieplichtig is, vergt een aanpassing van deze uitzonderingsbepaling. Anders zou niet langer opgetreden kunnen worden tegen bijvoorbeeld de eigenaar van een schip die radiozendapparatuur aangelegd aanwezig heeft maar het gebruik daarvan niet heeft gemeld en wiens schip met de radiozendapparatuur in de haven wordt aangetroffen.

Onderdeel C betreft de bestaande verplichting van artikel 18.4 van de wet dat vergunninghouders in voorkomende gevallen de ITU-verplichtingen moeten naleven. De wijziging bewerkstelligt dat deze bepaling nu ook betrekking heeft op vergunningvrij maar meldingsplichtig frequentiegebruik. De passage «welk gebruik schadelijke storingen kan veroorzaken in de radiodiensten van andere landen» is geschrapt omdat elk frequentiegebruik potentieel dergelijke storingen kan opleveren. Het bereik van de bepaling wordt hierdoor dan ook niet gewijzigd.

3.6 De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

De leden van de SP-fractie vroegen hoe de staatssecretaris gaat controleren dat zorgverzekeraars die AWBZ-zorg verlenen, of bestuurlijk of financieel in AWBZ-instellingen deelnemen, daarmee geen risico lopen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen zich ook af hoe dit zal worden getoetst.

De bedoelde randvoorwaarde dat zorgverzekeraars geen risico mogen lopen door betrokkenheid bij de verlening van AWBZ-zorg, vloeit voort uit de Wet op het financieel toezicht. Op grond van de Wft mag een zorgverzekeraar geen risico lopen op het zelf verlenen van AWBZ-zorg of op het financieel of bestuurlijk deelnemen in AWBZ-instellingen. De Nederlandsche Bank houdt ingevolge de Wft vanuit haar toezichthoudende rol op het verzekeringsbedrijf toezicht op de zorgverzekeraars. Daarnaast vloeien ook uit de Wtzi beperkingen voort.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe de staatssecretaris het gevaar inschat dat verzekerden in hun keuzevrijheid belemmerd zullen worden, doordat zorgverzekeraars zullen eisen dat hun verzekerden alleen de door hen geleverde AWBZ-zorg mogen gebruiken.

Dit risico acht ik niet aanwezig. Allereerst omdat ook na het schrappen van artikel 38 AWBZ de mogelijkheid voor zorgverzekeraars om zelf AWBZ-zorg te gaan leveren beperkt is. De Wft stelt daar immers al stringente eisen aan, terwijl ook uit de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) beperkingen voortvloeien. Daarnaast ook omdat de AWBZ uitgaat van keuzevrijheid tussen de door het zorgkantoor namens alle zorgverzekeraars gecontracteerde zorgaanbieders (artikel 10 AWBZ). Zelfs indien een zorgverzekeraar daadwerkelijk een eigen AWBZ-instelling zou oprichten of daar financieel of bestuurlijk in zou gaan deelnemen (wat, gezien de eisen voortvloeiend uit de Wft, allemaal risicoloos zou moeten gebeuren), zou hij derhalve zijn verzekerden niet kunnen verplichten de vormen van AWBZ-zorg die die instelling verleent, louter bij die instelling te betrekken.

De leden van de fractie van de SGP vragen of kan worden weergegeven op welke punten verzekeraars nu meer mogelijkheden krijgen om zelf zorg te gaan leveren dan in de bestaande situatie en of de regering dit een gewenste ontwikkeling vindt.

Ten opzichte van de bestaande situatie krijgen zorgverzekeraars nauwelijks meer mogelijkheden om zelf AWBZ-zorg te gaan leveren. Uit de Wft vloeit immers voort dat een zorgverzekeraar geen risico mag lopen op het aanbieden of financieel of bestuurlijk deelnemen in AWBZ-instellingen. Dat beperkt de werkelijke mogelijkheden tot oprichten van of deelnemen in een AWBZ-instelling aanzienlijk. Daarnaast vloeien ook uit de Wtzi beperkingen voort.

De leden van de SGP-fractie vroegen hoe wordt gewaarborgd dat het uitgangspunt dat de AWBZ niet-risicodragend wordt aangeboden, blijft gehandhaafd.

De financieringssystematiek, een niet risicodragende uitvoering van de AWBZ, wordt met dit wetsvoorstel niet gewijzigd.

De leden van fractie van de SGP vroegen of de regering van mening is dat het hier gaat om een niet-inhoudelijke wijziging van de wet.

Ja, de Wft en de Wtzi stellen zodanige regels dat een aanvullend verbodssysteem AWBZ niet nodig is.

3.7 Intrekking LNV-wetten

De leden van de SGP-fractie stelden de vraag of het niet voor de hand zou liggen om in de considerans op te nemen dat er tevens enkele uitgewerkte wetten worden ingetrokken. De leden van de SGP vinden de gegeven motivering erg mager en vanuit wetstechnisch oogpunt twijfelachtig en vroegen om een nadere toelichting en onderbouwing.

Het wetsvoorstel heeft het karakter van een verzamelwet. Hoewel het primair gericht is op het verlagen van de lasten verbonden aan vergunningstelsels in den brede, kunnen daaraan ook aspecten gekoppeld worden die verbonden zijn aan de verlaging van de administratieve lasten als zodanig, de verlaging van de regeldruk of het schrappen van overbodige regels. Het wetsvoorstel vormde derhalve een uitstekend vehikel voor de voorgestelde intrekking van een aantal uitgewerkte LNV-wetten waarvoor op dat moment geen ander geschikte of snelle mogelijkheid van intrekking aanwezig was.

In de considerans van de wet wordt bij nota van wijziging ingevoegd dat in de Verzamelwet enkele uitgewerkte wetten worden ingetrokken.

Tal van voorstellen ter verlichting van de vergunningdruk op het gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn reeds langs andere weg gerealiseerd. Hiervoor moge worden verwezen naar de rapportage dienaangaande.

De staatssecretaris van Economische Zaken,

F. Heemskerk


XNoot
1

Kamerstukken II 2005/2006, 30 300, nr. 15.

XNoot
2

Kamerstukken II 2005/06, 29 515, nr. 140.

XNoot
1

Exclusief APK, kentekenbewijzen en rijbewijzen waarvan er 11,15 miljoen zijn.

XNoot
1

Kamerstukken II 2006/07, 29 515, nr. 161.

XNoot
1

Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, p. 13.

XNoot
1

Aanhangsel van de Handelingen II 2005/06, 1798, p. 3829–3830.

Naar boven