30 959
Rijksbrede aanpassing van regels omtrent de reductie en vereenvoudiging van vergunningen teneinde de regeldruk te verminderen (Verzamelwet vereenvoudiging vergunningen)

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 juni 2007

Tijdens het plenaire debat op 14 juni jl. van uw Kamer met de Staatssecretaris van Economische Zaken over het voorstel voor een Verzamelwet vereenvoudiging vergunningen is gesproken over de in dat voorstel opgenomen wijziging van artikel 9, tiende lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr). Een aantal leden van uw Kamer heeft in dat verband gevraagd nogmaals schriftelijk in te gaan op de onderhavige wijziging. Met deze brief geef ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, uitvoering aan zijn toezegging een nadere toelichting te geven.

1. Inleiding

Vooropgesteld zij, dat ik het belang van een personeelsinstructie voor medewerkers van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus onderschrijf. Gelet op de aard van de werkzaamheden is het noodzakelijk dat deze medewerkers zich goed bewust zijn van hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Een personeelsinstructie kan daaraan bijdragen. De eis dat particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus een personeelsinstructie moeten vaststellen, staat dan ook niet ter discussie.

Wel is de vraag in hoeverre de overheid zich moet bemoeien met de inhoud van die instructie in de zin dat de instructie en elke wijziging ervan ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan de Minister van Justitie. Bepalend voor de omvang van deze vorm van overheidsbemoeienis en, in het bijzonder, het voorstel om de vereiste ministeriële goedkeuring af te schaffen, is de aanwezigheid van een aantal waarborgen. In het hiernavolgende worden deze waarborgen toegelicht.

2. Wettelijke waarborgen

Een eerste belangrijke waarborg is gelegen in de verplichte opleiding van onderscheidenlijk particuliere beveiligers en rechercheurs. Op grond van de Wpbr mogen particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus alleen personen met onderscheidenlijk beveiligings- en recherchewerkzaamheden belasten indien zij voldoen aan de daarvoor vastgestelde opleidingseisen. In de opleiding, die wordt afgesloten met een examen, wordt uitvoerig ingegaan op de bevoegdheden en wettelijke verboden en verplichtingen van particuliere beveiligers en rechercheurs. De personeelsinstructie behelst in feite een beknopte herhaling van een aantal aspecten van het beroep die in het kader van de opleiding worden behandeld.

Bovendien kan er vanuit worden gegaan dat de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus zelf de nodige maatregelen treffen om de kwaliteit van de uitvoering van de beveiligings- en recherchewerkzaamheden te waarborgen. Deze bedrijven zijn krachtens de Wpbr verplicht om voldoende en regelmatig controle uit te oefenen op de verrichtingen van het personeel en ervoor te zorgen dat het personeel handelt overeenkomstig de wettelijke voorschriften. Als blijkt dat de bedrijven de wettelijke verplichtingen niet naleven, of anderszins handelen in strijd met hetgeen van een goede beveiligingsorganisatie of recherchebureau in het maatschappelijk verkeer mag worden verwacht, kan de vergunning worden ingetrokken.

3. Standaardinstructie

In de afweging de vereiste ministeriële goedkeuring van de personeelsinstructie te laten vervallen, is voorts het gebruik van de standaardinstructie van het ministerie van Justitie een bepalende factor.

De doelen die de wetgever destijds voor ogen had met de invoering van de vereiste ministeriële goedkeuring, bedoeld in artikel 9, tiende lid, van de Wpbr, waren standaardisering en controle van de personeelsinstructies van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Door de invoering en het daadwerkelijke gebruik van het standaardmodel vindt de van overheidswege gewenste standaardisering plaats van de inhoud van de instructies richting het personeel van deze bedrijven.

Nagenoeg alle beveiligingsorganisaties en recherchebureaus hanteren de standaardinstructie. Dat is begrijpelijk omdat zij daarbij ook baat hebben. De standaardinstructie wordt door de branche immers opgevat als handreiking van de overheid ter vermindering van de administratieve lasten: de bedrijven hoeven zelf geen instructie meer op te stellen.

Gelet op de werkbesparing en de bestendige praktijk met betrekking tot het gebruik van de standaardinstructie, draagt afschaffing van de ministeriële goedkeuring van de personeelsinstructie mijns inziens niet het risico in zich, dat de verplichting om een personeelsinstructie vast te stellen in mindere mate zal worden nageleefd door de branche. Tegen die achtergrond acht ik het wettelijk verplicht stellen van de standaardinstructie, zoals door de Raad van State in zijn advies voorgesteld, dan ook niet aangewezen. Temeer nu van een bepaalde mate van overheidscontrole sprake blijft zijn. Beveiligingsorganisaties en recherchebureaus zijn immers op grond van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus verplicht de (standaard)instructie ter kennis te brengen van de korpschef van de regio waar het bedrijf is gevestigd dan wel de Commandant van de Koninklijke marechaussee als het gaat om een bedrijf gevestigd op een luchthaven. Deze verplichte kennisgeving blijft onverlet.

4. Vertrouwen

Ten slotte is het zelfregulerend vermogen van de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus een beslissend element dat heeft geleid tot het voorstel tot afschaffing van de ministeriële goedkeuring van de personeelsinstructie. Dit vermogen spreekt, zoals eerder toegelicht, uit initiatieven van de branche om de kwaliteit van haar werkzaamheden te bewaken, zoals de invoering van het keurmerk voor particuliere beveiligingsorganisaties en de privacygedragscode. De branche is er immers veel aan gelegen dat het aanzien van de particuliere veiligheidszorg niet wordt geschaad.

Gelet op het bovenstaande meen ik dat afdoende is gewaarborgd dat particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus een personeelsinstructie opstellen waarvan de inhoud zodanig is dat controle ervan op het niveau van de Minister van Justitie overbodig is. Er bestaat mijns inziens dan ook geen reden om de vereiste ministeriële goedkeuring van de personeelsinstructie te handhaven.

Het laten vervallen van deze eis past ook bij de doelstelling van het kabinet om de regeldruk aan te pakken om te voorkomen dat bedrijven onnodig worden belemmerd door overbodige regels.

De minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven