30 953 Evaluatie Tijdelijke Commissie Subsidiariteitstoets

M BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken

Den Haag, 8 april 2011

Op 9 juni 2009 is door de Eerste Kamer een nieuwe werkwijze gestart voor de behandeling van voorstellen voor Europese regelgeving en beleidsdocumenten. Hierover is het kabinet geïnformeerd in mijn brief van 5 januari 2010 aan de minister-president (Kamerstukken I, 2009/10, 30 953 H).

De Kamer heeft bij de introductie van deze nieuwe werkwijze tevens besloten deze voor het einde van de zittingsperiode van de huidige Eerste Kamer te evalueren. Deze interne evaluatie heeft recentelijk haar beslag gekregen in de vaststelling door de Kamer van een aantal aanbevelingen ter versterking van de nieuwe werkwijze. Een groot aantal van deze aanbevelingen ziet op interne procedures, zoals die door de vaste Kamercommissies ter zake worden gehanteerd. Daarnaast is er een aantal aanbevelingen waarvoor de medewerking van de regering wordt gevraagd. Daarvoor vraag ik middels deze brief uw aandacht.

Onder de nieuwe werkwijze neemt de Eerste Kamer als geheel minder Europese voorstellen in procedure, maar tegelijkertijd wordt door de vakcommissies een groter aantal voorstellen inhoudelijk behandeld. De Kamercommissies gaan vroegtijdiger met Europese voorstellen aan de slag dan in het verleden het geval was, dankzij de jaarlijkse selectie van prioritaire voorstellen uit het Wetgevings- en Werkprogramma van de Europese Commissie en omdat wekelijks voorstellen (aanvullend op de prioritaire selectie) in procedure worden genomen, die recent door de Europese commissie zijn gepubliceerd.

Zorgpunt blijft voor de Eerste Kamer dat de regering in een substantieel aantal gevallen geruime tijd neemt voor haar reactie op de standbepaling of informatieverzoeken van de Eerste Kamercommissies. Daarbij zou meer dan in het verleden rekening moeten worden gehouden met de in Brussel geldende termijnen. Ook de BNC-fiches verschijnen geregeld pas nadat de toetsingstermijnen voor de Kamer zijn verstreken. De proactieve behandeling door Kamercommissies wordt daarmee weer deels tenietgedaan. Bovendien wordt vanuit het oogpunt van doelmatigheid van parlementaire controle en beïnvloeding door de Eerste Kamer de noodzaak gevoeld om een beter zicht te krijgen op wat de regering doet met de inbreng van de Eerste Kamer tijdens de Raadsonderhandelingen en om specifiek geïnformeerd te worden over de wijzigingen in een Europees voorstel (en de reactie daarop van de regering) tijdens de fase van onderhandelingen.

Met het oog hierop verzoekt de Eerste Kamer de medewerking van de leden van de regering met betrekking tot de navolgende punten:

  • 1. De regering wordt verzocht zich strikter te houden aan de termijnen voor het publiceren van BNC-fiches over specifieke voorstellen;

  • 2. De regering wordt verzocht om de BNC-fiches over voorstellen die door de Senaat als prioritair zijn aangemerkt – hetgeen ieder jaar onmiddellijk door deze Kamer ter kennis van de regering wordt gebracht – naar analogie van de afspraak die de regering met de Tweede Kamer heeft gemaakt – binnen de termijn van drie weken te publiceren (zie ter zake de afspraak van de regering met de Tweede Kamer (22 112, nr. 1114) en de eerdere verzoeken van de Eerste Kamer: 30 953 en 31 384 H; 22 112 DX.);

  • 3. Wanneer een Eerste Kamercommissie in het schriftelijk overleg met de regering uitdrukkelijk heeft gevraagd om in de Raadsonderhandelingen een bepaalde positie in te nemen, verzoekt de Kamer de regering om in die gevallen expliciet aan de Eerste Kamer te rapporteren op welke wijze en op welk moment zij de door de Eerste Kamercommissie gewenste inzet heeft bepleit en met welk resultaat. Dit zou tijdig moeten gebeuren in een aparte brief van de regering aan de Kamer, aangezien de geannoteerde agenda's en de Raadsverslagen een te globaal karakter dragen en een veelheid van andere informatie bevatten, die niet rechtstreeks op de gevraagde punten betrekking hebben.

Graag verneemt de Eerste Kamer op welke wijze de regering aan de bovengenoemde verzoeken gevolg wil geven.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal,

P. R. H. M. van der Linden

Naar boven