nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 maart 2007
Hierbij bied ik u aan mijn reactie op de brief van de leden van de vaste
commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (07-OCW-B-09), inzake het
bovengenoemde voorstel. In de brief vragen de leden om de Kamer op de hoogte
te stellen van de gewenste inwerkingtreding van het voorstel en het moment
waarop de behandeling door beide Kamers dient te zijn afgerond.
Het wetsvoorstel bevat twee (hoofd)zaken: aanpassing van de Wet studiefinanciering
2000 (WSF 2000) in verband met de aanpassing van de berekeningssystematiek
veronderstelde ouderlijke bijdrage en verlenging van de Experimentenwet vooropleidingseisen,
selectie en collegegeldheffing (experimentenwet). Hieronder ga ik op beide
onderwerpen apart in.
Berekeningsystematiek veronderstelde ouderlijke bijdrage
Per 1 januari 2006 is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
(Awir) in werking getreden. De Informatie Beheer Groep (IB-Groep) heeft de
complexe wijzigingen in de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000), die voortvloeien
uit de Aanpassingswet bij de Awir, niet goed kunnen uitvoeren in 2006. Dit
heeft geleid tot meeruitgaven van circa € 18 miljoen. Met deze wet
wordt de WSF 2000 technisch zo gewijzigd dat correcte uitvoering in 2007 en
volgende jaren wel mogelijk is (zie voor meer gedetailleerde informatie op
dit punt onder meer paragraaf 1.2.6.1. van de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel, Kamerstukken II 2006/07, 30 941, nr. 3, blz. 5
e.v.) . Het ligt in de bedoeling deze wijzigingen met terugwerkende kracht
per 1 januari 2006 in te laten gaan. Hiermee wordt een wettelijke basis
gelegd onder de meeruitgaven in 2006.
Het spoedtraject van het wetsvoorstel is gericht op inwerkingtreding met
ingang van 1 mei 2007. De wet is dan nog juist in werking getreden voor
het moment dat de Algemene Rekenkamer (AR) haar rapportage rechtmatigheidsonderzoek
over 2006 heeft afgerond. De AR oordeelt over de (on)rechtmatigheid naar de
situatie op dat moment. Indien het wetsvoorstel op dat moment nog niet in
werking is getreden – en terugwerkende kracht nog niet heeft kunnen
plaatsvinden – kan de AR de meeruitgaven van € 18 miljoen
in 2006 als onrechtmatig beoordelen, wat vervolgens consequenties kan hebben
voor het oordeel over de uitgaven van OCW in zijn totaliteit. Voorts is een
spoedige inwerkingtreding geboden omdat het wetsvoorstel voorziet in de juridische
basis voor een technische aanpassing van de uitvoeringssystematiek.
Verlenging experimentenwet
Op dit moment lopen bij verschillende instellingen experimenten met vooropleidingseisen,
selectie en collegegeldheffing, allen gebaseerd op de experimentenwet. Deze
wet is op 1 september 2005 in werking is getreden en zal met ingang van
2 september 2007 vervallen. Het wordt echter wenselijk geacht het experimenteerregime
te continueren totdat is besloten om vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing
al dan niet definitief in de wet te regelen. Deze beslissing is pas voorzien
ná de eindrapportage van de Commissie Ruim Baan voor Talent (voorzitter
Korthals) die de thans lopende experimenten evalueert, begin 2008. Het is
daarom wenselijk de experimentenwet te verlengen. Bedoelde verlenging is in
het voorliggende wetsvoorstel opgenomen.
Spoedige inwerkingtreding daarvan is zeer wenselijk vanwege de aanmelding
van een fixusopleiding bij de IB-Groep en de afgifte van bewijzen van toelating
door de IB-Groep. Als de wet 1 mei aanstaande in werking zou kunnen treden,
hebben instellingen nog de gelegenheid om de selectieprocedure tijdig voor
de zomervakantie te organiseren. Als de verlenging van de experimentenwet
later dan 1 mei aanstaande in het Staatsblad staat, betekent dat voor
instellingen en studenten grote onzekerheid; het zal aanstaande studenten
er mogelijk toe zetten zich niet voor een opleiding in te schrijven die onder
de experimentenwet valt of zittende studenten er toe zetten hun opleiding
te beëindigen en zich voor een reguliere opleiding in te schrijven. Instellingen
kunnen geen voorbereidingen treffen, met als gevolg dat het aantal inschrijvingen
beperkter is.
Als het wetvoorstel op 1 september van dit jaar nog niet inwerking
is getreden, moeten de lopende experimenten met ingang van die datum worden
beëindigd. Dit heeft een negatief effect op de reeds opgebouwde meerwaarde
van de experimenten.
Inwerkingtreding 1 mei 2007
Om tijdige publicatie en inwerkingtreding van het voorstel mogelijk te
maken, zou de behandeling in beide Kamers der Staten-Generaal half april afgerond
moeten zijn.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R. H. A. Plasterk