30 940
Wijziging van de Flora- en faunawet in verband met de regulering van gebruik van niet-selectieve vangmiddelen en enkele andere zaken

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Met dit wetsvoorstel wordt de Flora- en faunawet gewijzigd. De belangrijkste wijziging strekt tot nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen. Daarnaast wordt voor de overzichtelijkheid de Wet op de Walvisvangst geïntegreerd in de Flora- en faunawet en vinden enkele andere aanpassingen van meer technische aard plaats.

2. Nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft Nederland op 14 april 20051 veroordeeld wegens niet-nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen, onder andere wegens het niet juist en volledig omzetten van artikel 15 van de Habitatrichtlijn. Daarnaast is Nederland door de Commissie van de Europese Gemeenschappen op 10 april 2006 in gebreke gesteld wegens niet-nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen, wegens het niet volledig en onjuist omzetten van artikel 8 en artikel 9 van de Vogelrichtlijn. Artikel 15 van de Habitatrichtlijn en artikel 8 van de Vogelrichtlijn bevatten het verbod van het gebruik van niet-selectieve middelen bij het bemachtigen, vangen en doden van de in die artikelen bedoelde dieren.

De implementatie van de Vogel- en de Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden in de Flora- en faunawet, het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en het Jachtbesluit. In de Flora- en faunawet, het Besluit beheer en schadebestrijding dieren en het Jachtbesluit zijn de middelen opgenomen die gebruikt mogen worden bij het bemachtigen, vangen en doden van de vogelsoorten als genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Flora- en faunawet en dieren behorende tot de soorten genoemd in bijlage IV, onderdeel a, en bijlage V, onderdeel a, van de Habitatrichtlijn. In artikel 72 van de Flora- en faunawet juncto artikel 5 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren zijn de middelen aangewezen die gebruikt mogen worden bij beheer en schadebestrijding. In artikel 50 van de Flora- en faunawet juncto artikel 12 van het Jachtbesluit zijn de middelen opgenomen die geoorloofd zijn bij de jacht. Hierin zijn geen niet-selectieve middelen opgenomen. Er is echter geen algemeen verbod op het gebruik van niet-selectieve middelen bij het vangen, bemachtigen en doden in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Tegen deze achtergrond strekt artikel I, onderdelen C, D, F en G, van het wetsvoorstel tot invoeging van de artikelen 15a en 15b in de Flora- en faunawet en in samenhang daarmee tot wijziging van de artikelen 31, 68 en 75 van de Flora- en faunawet. Hierbij is zo nauwkeurig mogelijk aangesloten bij bepalingen uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Om die reden is er voor gekozen om de verboden op te nemen in twee afzonderlijke artikelen. Onderhavige wijzigingen strekken tot nakoming van Europeesrechtelijke verplichtingen.

Ter implementatie van artikel 15 van de Habitatrichtlijn is er reeds op 26 januari 2006 een wijziging opgenomen in het Besluit beheer en schadebestrijding dieren1. Met deze wijziging werd artikel 11a in genoemd besluit ingevoegd. Deze wijziging was gebaseerd op artikel 18 van de Flora- en faunawet. Dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur de verboden van artikel 8 tot en met 16 van de Flora- en faunawet kunnen worden gewijzigd en nieuwe verboden kunnen worden gesteld inzake de in die artikelen geregelde onderwerpen. Met het invoegen van artikel 11a in het Besluit beheer en schadebesluit dieren is voorlopig gevolg geven aan de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 14 april 2005. Deze wijziging blijft op grond van artikel 18, tweede lid, behoudens eerdere intrekking, van kracht voor een termijn van ten hoogste één jaar, tenzij binnen die termijn een wetsvoorstel dat hetzelfde regelt, bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Met de invoeging van artikel 15b in de Flora- en faunawet wordt definitief gevolg gegeven aan de bovengenoemde Hofuitspraak.

3. Lasten en andere effecten van het wetsvoorstel

De wijzigingen in de Flora- en faunawet leiden niet tot een verandering in de lasten voor burgers, bedrijven of overheid en hebben geen effecten voor het milieu. Materieel zijn dezelfde vangmiddelen toegestaan als voorheen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel B

Door toevoeging van artikel 12a wordt de Wet op de Walvisvangst 1960 in de Flora- en faunawet geïntegreerd. Het opnemen van de verboden uit de Wet op de Walvisvangst 1960 bij de verbodsbepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving in de Flora- en faunawet draagt bij aan de overzichtelijkheid. Alle verboden omtrent vangen en doden van dieren staan hiermee in de Flora- en faunawet.

Onderdeel C

Dit onderdeel wordt toegelicht in paragraaf 2 van deze memorie.

Onderdeel D

Dit artikel wordt gewijzigd, zodat het verbod op het gebruik van niet-selectieve middelen, bedoeld in de artikelen 15a en 15b, ook van toepassing is op de jacht.

Onderdelen F en G

Met de onderhavige wijziging wordt het mogelijk op grond van artikel 68, eerste lid, en op grond van artikel 75, derde lid, een ontheffing te verlenen van de verboden, bedoeld in de artikelen 15a en 15b, tweede lid in samenhang met het eerste lid. De Vogel- en de Habitatrichtlijn scheppen in artikel 9 respectievelijk artikel 16 de mogelijkheid om af te wijken van de verbodsbepalingen opgenomen in de artikelen 5, 6, 7, en 8 van de Vogelrichtlijn dan wel artikelen 12, 13 , 14 en 15, onder a en b, van de Habitatrichtlijn. De artikelen 68 en 75 van de Flora- en faunawet bieden als implementatie van artikel 9 Vogelrichtlijn en artikel 16 Habitatrichtlijn in het Nederlandse recht het kader voor uitzondering op de verboden. De invoeging het nieuwe tweede lid in artikel 68 van de Flora- en faunawet strekt ertoe om buiten twijfel te stellen dat ten aanzien van op grond van de Vogelrichtlijn te beschermen vogels en soorten als bedoeld in bijlage IV of V van de Habitatrichtlijn de belangen moeten worden uitgelegd in overeenstemming met de gronden genoemd in de richtlijnen en dat ten aanzien van deze dieren geen andere belangen dan de in de richtlijnen genoemde een rol mogen spelen bij de ontheffingverlening. De verwijzing in dit lid naar de gronden genoemd in de richtlijnen betekent geen uitbreiding van de belangen op grond waarvan het college van gedeputeerde staten ontheffing kan verlenen. Zo blijft uitsluitend de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd om ontheffing te verlenen ten behoeve van onderzoek en onderwijs, repopulatie en herintroductie.

Voor de jacht is er geen speciale mogelijkheid om een ontheffing te verlenen van de verboden, bedoeld in de artikelen 15a en 15b voorzien. Toch is het in bepaalde gevallen mogelijk te jagen met middelen die krachtens de artikelen 15a en 15b verboden zijn. Dit is het geval wanneer gejaagd wordt ter uitoefening van de bevoegdheden toegekend bij of krachtens artikel 68 van de Flora- en faunawet, te weten wanneer de jacht plaats vindt met het oog op beheer en schadebestrijding. Zoals hierboven beschreven kan krachtens artikel 68 ontheffing worden verleend van de verboden, bedoeld in de artikelen 15a en 15b. Wanneer zo’n ontheffing is verleend, kan ook de jacht uitgeoefend worden voor beheer en schadebestrijding met de middelen die zijn toegestaan in de ontheffing. Artikel 15, tweede lid, van het Jachtbesluit staat immers toe dat in dergelijke gevallen een uitzondering wordt gemaakt op het verbod te jagen met middelen die niet zijn aangewezen bij of krachtens de Flora- en faunawet.

Onderdeel H

Thans geldt dat bestuursleden die voor een periode van 4 jaar benoemd zijn, gelijktijdig aftreden. Bestuursleden die gedurende een bestuursperiode van 4 jaar worden benoemd, dienen de termijn uit te zitten van het bestuurslid dat zij vervangen. Met het oog op het behoud van kennis en ervaring is het wenselijk dat ook vervangers hun volle termijn uit kunnen zitten. Hiertoe wordt de verplichting om gelijktijdig af te treden geschrapt.

Artikel II

Lidstaten zijn volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap gehouden alle algemene en bijzondere maatregelen te nemen om de nakoming van de uit het EG-Verdrag of uit handelingen van de instellingen voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. Overtreding van de in de artikelen 15a en 15b neergelegde verboden zal derhalve gesanctioneerd moeten worden om het beoogde effect te bereiken.

Beide artikelen worden daarom opgenomen in artikel 1a, tweede onderdeel, van de Wet op de economische delicten. Hiermee is overtreding van deze artikelen in dezelfde categorie ingedeeld als overtreding van de vergelijkbare verboden opgenomen in de artikelen 8, 9, 11, 12, 14, eerste, tweede en derdelid, 15, eerst en tweede lid, 17 en 18, eerste lid, van de Flora- en faunawet.

Artikel III

Met dit wetsvoorstel wordt de Wet op de Walvisvangst 1960 ingetrokken. De Wet op de Walvisvangst 1960 wordt geïntegreerd in de Flora- en faunawet (artikel I, onderdeel B).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C. P. Veerman


XNoot
1

HvJ 14 april 2005, Zaak C-441/03.

XNoot
1

Stb. 2006, 42.

Naar boven