30 938
Aanpassing van een aantal wetten met het oog op de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening alsmede regeling van overgangsrecht (Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening)

nr. 10
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 6 september 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8.13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel K wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel 1 komt te luiden:

1. In het tweede lid vervalt onderdeel c; onderdeel d wordt geletterd c; de laatste volzin komt te luiden: De beslissing omtrent de aanvraag voor een aanlegvergunning die met toepassing van artikel 3.7, derde lid, is voorgeschreven, wordt niet aangehouden.

b. Onder vernummering van onderdeel 4 tot onderdeel 5 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

4. In het vijfde en zesde lid wordt na «bestemmingsplan» telkens ingevoegd: of beheersverordening.

2. Onderdeel V komt te luiden:

V

Artikel 3.37 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling en nadere regels omtrent inhoud en uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen en inpassingsplannen.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de voorbereiding, vormgeving, inrichting, uitvoerbaarheid en beschikbaarstelling van een projectbesluit alsmede omtrent de inhoud van de bij een projectbesluit behorende ruimtelijke onderbouwing.

3. In onderdeel Da wordt in artikel 5.3 «het vierde lid van dat artikel» vervangen door: het vijfde lid van dat artikel.

4. Onderdeel Ja, aanhef, komt te luiden: In artikel 8.1 vervalt onderdeel a; de onderdelen b en c worden geletterd a en b. Onder vervanging van de punt achter onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:.

5. In onderdeel Ka, onder b, wordt «onder f.» vervangen door: onder f,.

B

Artikel 8.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden: De Wet van 24 mei 2007 tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie wordt als volgt gewijzigd:.

2. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel 2 wordt onderdeel c geletterd e en worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

c. In het vijfde lid (nieuw) wordt na «op onteigeningsbasis zijn» ingevoegd: of worden.

d. In het negende lid (nieuw) wordt «Bij algemene maatregel van bestuur kunnen» vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de beschikbaarstelling van het exploitatieplan en.

b. Onder vernummering van de onderdelen 3 tot en met 6 tot 4 tot en met 7 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

3. Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt achter «het exploitatiegebied» toegevoegd: en voorts langs elektronische weg wordt verzonden.

b. In het tweede lid wordt na «kan worden ingesteld» toegevoegd: en verzenden deze mededeling voorts langs elektronische weg.

3. Onderdeel B vervalt.

C

Artikel 8.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel H wordt als volgt gewijzigd:

a. Onder vernummering van de onderdelen 1 tot en met 3 tot 2 tot en met 4 wordt een onderdeel voorgevoegd, luidende:

1. In het eerste lid wordt na «bestemmingsplan» ingevoegd: of beheersverordening.

b. In het in onderdeel 2 (nieuw) voorgestelde tweede lid wordt na «bestemmingsplan» ingevoegd: of beheersverordening.

2. In onderdeel J1, onder a, wordt ««onderdeel c, d of e»» vervangen door: «onderdeel c, d, e, f of g».

3. Na onderdeel M wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

N

In hoofdstuk VI, afdeling 2, wordt na artikel 100b een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 100ba

Gedeputeerde staten kunnen, indien dat ter behartiging van provinciale belangen geboden is, burgemeester en wethouders verzoeken binnen een bepaalde termijn gebruik te maken van hun bevoegdheden tot handhaving ter zake van de overtreding van een bij of krachtens deze wet geregeld voorschrift.

D

In Hoofdstuk IX komt artikel 9.1.17 te luiden:

Artikel 9.1.17

Het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing ten aanzien van een overeenkomst krachtens artikel 42 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, die

a. voor dat tijdstip is gesloten, of

b. strekt ter uitvoering van een bestemmingsplan, waarvan het ontwerp vóór dat tijdstip in ontwerp ter inzage is gelegd.

E

In hoofdstuk IX wordt na afdeling 9.5 een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 9.6 OVERGANGSRECHT UITVOERINGSREGELINGEN

Artikel 9.6.1

1. Na inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit externe veiligheid inrichtingen mede op de artikelen 3.37 en 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening.

2. Artikel 4.3, tweede lid, is niet van toepassing ingeval het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is en het ontwerp van het bestemmingsplan voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ter inzage is gelegd.

Artikel 9.6.2

Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit subsidiëring stichting bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening op artikel 8.8 van de Wet ruimtelijke ordening.

Toelichting

A, onder 1, sub a

Aan het eerste lid is een volzin toegevoegd. Daarin wordt expliciet bepaald dat de aanhoudingsplicht in het eerste lid geen betrekking heeft op gevallen waarin de vergunningplicht voor aanlegactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, voortvloeit uit een voorbereidingsbesluit. Het wetsvoorstel sluit wat dat betreft aan bij de sinds de uitspraak van 5 maart 1991 van de ARRS (AB 1991, 641) gangbare jurisprudentie ter zake van artikel 46 WRO. De reden dat er geen aanhoudingsplicht geldt, is dat het voorbereidingsbesluit reeds gericht is op de bescherming van het toekomstige ruimtelijke regime. De aanvraag kan derhalve worden beoordeeld aan de hand van (de regels in) het voorbereidingsbesluit.

A, onder 1, sub b, en C, onder 1, sub a en b

Bij nota van wijziging op het wetsvoorstel voor de Invoeringswet is de mogelijkheid geïntroduceerd om in voorkomend geval na de aanwijzing tot beschermd stads- of dorpsgezicht ook een beheersverordening vast te stellen. In het verlengde hiervan wordt, zolang na de aanwijzing die verordening nog niet is vastgesteld, een aanhoudingsregime voor aanleg- en bouwvergunningen in het leven geroepen. In het zevende lid van artikel 3.18 van de Wro en het derde lid van artikel 51 van de Woningwet wordt vervolgens voorzien in een anticipatiemogelijkheid op het toekomstige bestemmingsplan. Voor de beheersverordening geldt dit niet; deze kent immers geen aan de vaststelling voorafgaande terinzageligging, waaruit kan blijken dat een anticipatie op die regeling gerechtvaardigd is. De vaststelling is voor de beheersverordening het eerste (en laatste) formele moment.

A, onder 2

Artikel 8.13, onderdeel V, brengt een wijziging aan in artikel 3.37, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De aanvullingen van artikel 3.37, eerste en tweede lid, van de Wro eerst bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (Artikel I, onderdeel D), vervolgens bij het onderhavige wetsvoorstel voor de Invoeringwet (Artikel 8.13, onderdeel V) en nadien bij de eerste nota van wijziging hierop blijken onderling niet zorgvuldig genoeg op elkaar te zijn afgestemd. Hierdoor zijn onnauwkeurigheden in de tekst ontstaan. Om deze reden en ter wille van de duidelijkheid wordt nu de tekst van het eerste lid, eerste volzin, en het tweede lid, van artikel 3.37 Wro in onderdeel V nu geheel uitgeschreven.

A, onder 3

In artikel 8.13, onderdeel Da, is in het voorgestelde artikel 5.3 van de Wro abusievelijk naar het vierde lid van artikel 4.1 van de Wro verwezen in plaats van naar het vijfde lid. In dit onderdeel 2 wordt dat hersteld.

A, onder 4, en B, onder 3

Deze wijzigingen betreffen artikel 8.1 van de Wro. Hierin was onderdeel a abusievelijk blijven staan, toen het besluit waartegen blijkens dit onderdeel beroep kon worden ingesteld, verviel. Bij de wet tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie is aan artikel 8.1 nog een onderdeel c toegevoegd. Bij het onderhavige wetsvoorstel is in artikel 8.13, onderdeel Ja, weliswaar in artikel 8.1 van de Wro onderdeel a geschrapt, maar daarbij is in de aanhef onvoldoende rekening gehouden met de eerdere toevoeging van onderdeel c. In onderdeel A, onder 3, wordt deze omissie hersteld. De tekst van de aanhef van artikel 8.13, onderdeel Ja, wordt hierbij opnieuw geheel uitgeschreven. De wijziging die bij de voorgestelde Invoeringswet Wro in de Wet tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie werd aangebracht om de onderdelen b en c te verletteren (artikel 8.14, onderdeel B) kan hierdoor alsnog vervallen.

A, onder 5, voorziet in herstel van een typefout.

B, onder 1

Het voorstel van wet tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie is op 24 mei 2007 tot wet verheven. De aanhef van artikel 8.14 is hieraan aangepast.

B, onder 2

In de uiteindelijke tekst van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake grondexploitatie (Kamerstukken I 2005/06, 30 218 A) was abusievelijk geen rekening gehouden met de bij nota van verbetering (30 218, nr. C) aangebrachte aanvulling van artikel 6.13, vierde lid, met de zinsnede «of worden». Dit is in het in onderdeel B, onder 2, sub a, voorgestelde nieuwe onderdeel c alsnog gedaan.

Ook bij een grondexploitatieplan kan een regeling omtrent de beschikbaarstelling in elektronische vorm nodig zijn. Door het in onderdeel B, onder 2, sub a, voorgestelde nieuwe onderdeel d tot aanpassing van artikel 6.13, negende lid, van de Wro is het mogelijk hieromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te voorzien.

In onderdeel B, onder 2, sub b, wordt alsnog voorzien in de mogelijkheid om de voorbereiding van het grondexpoitatieplan digitaal te begeleiden door elektronische verzending van de kennisgeving en van de mededeling van terinzagelegging en van de beroepstermijn.

C, onder 2

Abusievelijk was verzuimd in artikel 56a van de Woningwet de weigeringsgronden voor de bouwvergunning eerste fase aan te vullen met de twee nieuwe toetsingsgronden, die ingevolge artikel 8.17, onderdeel D, van het wetsvoorstel aan artikel 44, eerste lid, onder f en g, van die wet worden toegevoegd. Dit verzuim wordt hierbij hersteld.

C, onder 3

De invoeging in de Woningwet van het hier voorgestelde artikel 100ba was al opgenomen in artikel 8.18 van het wetsvoorstel Invoeringswet, zoals dat 24 januari 2007 is ingediend en toegelicht in daarbij behorende memorie van toelichting (Kamerstukken II 2006/07, 30 938, nr. 3, p. 62, onderdeel D). Bij de nota van wijziging is artikel 8.18 vervallen omdat het daarin te wijzigen wetsvoorstel inmiddels tot wet was verheven en in werking was getreden. Het nieuw in te voegen artikel 100ba is toen onder artikel 8.17 gebracht. Hierbij is evenwel de aanhef van de wijziging weggevallen waardoor de wijziging als zodanig niet kon worden aangebracht. In het nieuwe onderdeel N wordt deze omissie hersteld.

D

Het nieuwe regime voor de grondexploitatie in afdeling 6.4 van de Wro is van toepassing bij ruimtelijke besluiten, die onder de Wro genomen worden. Gelet op het overgangsrecht voor bestemmingsplannen ingevolge artikel 9.1.4 kan het echter bepaald nog enige tijd duren voordat een bestemmingsplan overeenkomstig het nieuwe ruimtelijke ordeningsstelsel wordt vastgesteld. Hieraan voorafgaande moet het wel mogelijk blijven exploitatieovereenkomsten te baseren op een exploitatieverordening op grondslag van artikel 42 van de WRO.

Het overgangsrecht met betrekking tot exploitatieovereenkomsten in het wetsvoorstel heeft echter uitsluitend betrekking op voor de inwerkingtreding van de Wro gesloten overeenkomsten (artikel 9.1.17, aanhef en onder a). Daarom wordt nu voorgesteld het wetsvoorstel Invoeringswet Wro aan te vullen met overgangsrecht voor overeenkomsten, die weliswaar na inwerkingtreding van de Wro gesloten worden maar die strekken ter uitvoering van een op grondslag van de WRO tot stand gekomen bestemmingsplan. (artikel 9.1.17, aanhef en onder b).

E

Artikel 9.6.1

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) bevat milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid (kort gezegd: grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico). Aan deze eisen en die verantwoordingsplicht moet worden voldaan bij de vaststelling van de in het Bevi aangeduide besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het Bevi vindt zijn grondslag in een aantal bepalingen uit hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer alsmede in de artikelen 19a, twaalfde lid, en 36 van de WRO.

Gezien de aard van de in het Bevi geregelde onderwerpen ligt het voor de hand om het Bevi, voor zover dat besluit betrekking heeft op ruimtelijke onderwerpen, gelijk te stellen met een amvb als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de Wro. In het overgangsrecht voor de WRO (afdeling 9.1 van de Invoeringswet Wro) is nog geen gelijkstellingsbepaling opgenomen voor amvb’s die (ten dele) op de WRO zijn gebaseerd. De Invoeringswet Wro is derhalve op dit punt aangevuld.

Ingevolge het tweede lid van artikel 4.3 van de Wro moet de gemeenteraad in beginsel binnen een jaar na de inwerkingtreding van een maatregel als bedoeld in het eerste lid van dat artikel een bestemmingsplan of beheersverordering vaststellen met inachtneming van die maatregel. Het Bevi is al enkele jaren in werking. Om mogelijk misverstand te voorkomen is het van belang bij de gelijkstelling van het Bevi met een amvb als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de Wro te regelen dat artikel 4.3, tweede lid, niet van toepassing is op een bestemmingsplan waarvan het ontwerp voor het tijdstip van inwerkingtreding van het nieuwe ruimtelijke ordeningsstelsel ter inzage is gelegd. Bij de actualisering van dat plan hetzij op grond van artikel 9.1.4, derde of vierde lid, van de Invoeringswet Wro dan wel artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening dient uiteraard wel aan de eisen van het Bevi te worden voldaan.

Artikel 9.6.2

Het Besluit subsidiëring stichting bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening berust op artikel 57c van de WRO. Deze grondslag vervalt bij de inwerkingtreding van het nieuwe ruimtelijke ordeningsstelsel. In het onderhavige artikel wordt derhalve voorzien in een nieuwe grondslag, en wel artikel 8.8 van de Wro.

De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven