30 934
Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 in verband met de implementatie van richtlijn 2005/89/EG inzake maatregelen om de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening en de infrastructuurinvesteringen te waarborgen

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 2 mei 2007

I Algemeen

1. Doel en aanleiding

Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor Economische Zaken. Ik ben de leden van de fracties van het CDA, de PvdA, de PVV, de VVD, de SP en de CU erkentelijk voor de voortvarende aanpak van de behandeling van het wetsvoorstel. Hieronder zal ik op de vragen en beschouwingen in gaan. Ik hoop dat de beantwoording mag bijdragen aan een spoedige afronding van het wetsvoorstel. Bij de beantwoording is in beginsel de volgorde van de vragen uit het verslag gevolgd. In een enkel geval zijn de met elkaar verband houdende vragen van twee verschillende fracties samengevoegd en zijn de vragen in hun onderlinge samenhang beantwoord.

De leden van de PvdA-fractie vroegen waarom in de toelichting op voorhand wordt uitgegaan van de wenselijkheid van meer interconnectiecapaciteit en de vorming van één Europese markt voor elektriciteit. Tevens vroegen de leden of de regering in kan gaan op de bezwaren die er ook leven tegen een vergroting van interconnectiecapaciteit. De leden van de PVV-fractie vroegen in hoeverre de Nederlandse elektriciteitsvoorziening baat heeft bij grensoverschrijdende samenwerking tussen netbeheerders.

De jaarlijkse monitoringsrapportages van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet laten zien dat het streven naar één Europese markt voor elektriciteit, inclusief interconnectiecapaciteit, niet ten koste gaat van het investeren in productiecapaciteit. Het uitbreiden van interconnectiecapaciteit en het toewerken richting een meer geïntegreerde Europese energiemarkt wordt als wenselijk beschouwd, omdat dit meerdere voordelen met zich meebrengt. Zo draagt interconnectie bij aan het verbeteren van de leveringszekerheid doordat onregelmatigheden en verstoringen beter opgevangen kunnen worden en de reservecapaciteit in de verschillende lidstaten gedeeld kan worden. Hiermee wordt de stabiliteit van het net verbeterd en het risico op stroomstoringen verlaagd. Daarnaast draagt interconnectie bij aan een verdere integratie van de Europese markt. Alleen indien voldoende interconnectiecapaciteit beschikbaar is, kan er daadwerkelijk grensoverschrijdende handel en concurrentie plaatsvinden. Voor Nederland gaat een toename van interconnectiecapaciteit gepaard met een toename van de import van relatief goedkope stroom uit het buitenland, die zorgt voor een neerwaartse prijsdruk en toenemende concurrentie op de Nederlandse markt voor elektriciteit.

De aanleg van interconnectiecapaciteit vergt financiële middelen. Het is dan ook van belang dat investeringen in interconnectiecapaciteit alleen worden gedaan indien deze op economisch verantwoorde wijze kunnen plaatsvinden. De aanleg van een interconnector wordt dan ook per geval beoordeeld. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet draagt de verantwoordelijkheid voor investeringen in uitbreiding van het hoogspanningnet en de interconnector. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet evalueert daarom op reguliere basis of de uitbreiding van de interconnectiecapaciteit op rendabele wijze kan plaatsvinden, waarbij NMa vervolgens verantwoordelijk is voor de beoordeling van de investering.

Het gaat bij de beoordeling van een interconnector dus niet om een keuze tussen binnenlandse productiecapaciteit en interconnectiecapaciteit. Voor een goede leveringszekerheid en efficiency van de elektriciteitsvoorziening is namelijk een combinatie nodig van voldoende elektriciteitsproductiecapaciteit in eigen land en voldoende interconnectiecapaciteit die benut kan worden voor import. Het gaat erom dat op elk moment op efficiënte wijze aan de vraag kan worden voldaan. In beginsel is daarbij van ondergeschikt belang op welke locatie de daarvoor benodigde elektriciteit wordt geproduceerd. In de praktijk blijkt dat de vraag gedekt wordt met een combinatie van productie in eigen land en import. Wat betreft binnenlandse productie en interconnectie is het dus geen kwestie van òf het een òf het ander, maar van beide. Interconnectie maakt de invoer van elektriciteit immers ook mogelijk als de eigen productiecapaciteit toereikend is. In zo’n situatie is de mogelijkheid van invoer van elektriciteit een bron van potentieel aanbod en draagt het bij aan versterking van de concurrentie. De Europese Commissie wijst op dit effect van interconnectie in haar pleidooi voor meer interconnectie tussen Europese lidstaten.

Een ander bezwaar dat door de leden van de PvdA-fractie wordt genoemd is het feit dat interconnectiecapaciteit ervoor zorgt dat instabiliteit in het net zich makkelijk kan verplaatsen. Doordat de elektriciteitsnetten van de landen onderling met elkaar verbonden zijn, is het inderdaad mogelijk dat effecten van storingen ver van de bron merkbaar zijn. Het feit dat de netten zijn gekoppeld geeft echter ook de mogelijkheid om dergelijke verstoringen beter op te vangen doordat regio’s en landen tot ver buiten het gebied waar de verstoring plaatsvindt, effectief kunnen meehelpen om de balans te herstellen. Door deze spreiding wordt de stabiliteit in het net als geheel bevorderd. De voordelen voor de leveringszekerheid die interconnectoren met zich meebrengen wegen hierdoor (ruimschoots) op tegen de nadelen.

De leden van de PPV-fractie vroegen wat gedaan wordt aan bevordering van marktwerking.

De leveringszekerheid van elektriciteit wordt primair bepaald door een goed investeringsklimaat en een goede marktwerking. Het blijkt dat het investeringsklimaat in Nederland relatief gunstig is, vanwege een aantal gunstige vestigingsfactoren, zoals relatief veel koelwater, uitstekende aanvoerroutes voor brandstoffen, substantiële gasvoorraden, een kwalitatief hoogwaardig gas- en elektriciteitsnet en relatief veel interconnectiecapaciteit die ook voor export gebruikt kan worden indien marktomstandigheden daar aanleiding voor zouden geven (Kamerstukken II, 2004/2005, 29 023, nr. 4). De huidige aanvragen voor nieuwbouwplannen laten zien dat dit vestigingsklimaat een goede uitgangspositie voor investeringen in nieuwe productiecapaciteit biedt. Om die reden bestaat er momenteel geen noodzaak het vangnet als middel om investeringen voor nieuwe productiecapaciteit uit te lokken, in te zetten. Echter ondanks deze gunstige ontwikkeling van nieuwe productiecapaciteit is het wel van belang dat het vangnet duidelijker verankerd wordt in de wet. Hierdoor kan effectief worden opgetreden als (in de toekomst) investeringen in de noodzakelijke uitbreiding van de productiecapaciteit achterwege blijven waardoor de leveringszekerheid in gevaar dreigt te komen. Deze nieuwbouwplannen roepen echter wel nieuwe vragen op bij enkele fracties. Deze vragen worden net als vragen van verschillende fracties over het vangnet verderop in deze nota behandeld.

Om de leveringszekerheid te waarborgen is naast een gunstig investeringsklimaat ook een goede marktwerking nodig. De Europese Commissie en ook de NMa zijn positief over het functioneren van de werking van de Nederlandse elektriciteitsmarkt. Zoals is toegezegd in de beantwoording van de vragen van het kamerlid Crone (Kamerstukken II, 2006/2007, nr. 623) zal de Kamer binnenkort geïnformeerd worden over het functioneren van de elektriciteitsmarkt en over de wenselijkheid en de aard van maatregelen om de werking van de elektriciteitsmarkt indien nodig te verbeteren. Die bevindingen zullen mede zijn gebaseerd op de aanbevelingen van NMa over het functioneren van de groothandelsmarkt elektriciteit die eind vorig jaar aan de minister van Economische Zaken zijn uitgebracht. De leden van de PVV-fractie wordt voor de beantwoording van de vraag wat de minister doet ter bevordering van de marktwerking naar deze toegezegde brief verwezen.

2. Richtlijnenverplichtingen die niet in regelgeving omgezet behoeven te worden

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom in het wetsvoorstel het concept «operationele netwerkveiligheid» zich enkel uitstrekt tot het landelijk hoogspanningsnet. In het belang van een goed ontwikkelde markt, streeft de richtlijn er naar dat de samenwerking tussen nationale transportnetbeheerders bij kwesties die verband houden met netwerkveiligheid wordt verbeterd. De richtlijn richt zich met name op het verbeteren van de internationale samenwerking tussen transportnetbeheerders specifiek met betrekking tot de netwerkveiligheid en interconnecties. In Nederland vindt de koppeling met buurlanden plaats via het landelijk hoogspanningsnet en niet via netten op lager spanningsniveau. Daarom strekt het concept «operationele netwerkveiligheid» zich enkel uit tot het landelijk hoogspanningsnet.

De leden van de PvdA-fractie vroegen in hoeverre momenteel al wordt voldaan aan de eis om de vooruitzichten voor de elektriciteitsvoorziening voor de komende 15 jaar, en het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de komende 5 jaar, in het verslag, zoals bedoeld in artikel 4a op te nemen.

Op grond van artikel 4a Elektriciteitswet 1998 voert de netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet in opdracht van de minister van Economische Zaken jaarlijks een monitoring van de lange termijn leveringszekerheid uit. Deze monitoring geeft een vooruitblik op het evenwicht tussen vraag en aanbod. De laatste jaarlijkse monitoring beslaat een periode van 7 jaar; namelijk de periode 2005–2013. Als gevolg van de eis uit de richtlijn dient na implementatie van het wetsvoorstel voortaan verder vooruit gekeken te worden en wel met een periode van 15 jaar. Nederland voldoet momenteel dus al in zekere mate aan de eis van de richtlijn, maar zal in haar eerstvolgende rapportage, in 2008 wanneer het wetsvoorstel van kracht is, in plaats van 7 jaar, 15 jaar vooruit dienen te kijken.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de situatie in de andere lidstaten met betrekking tot de tijdige implementatie van de richtlijn en de onbalans die veroorzaakt wordt door Duitse windmolens.

De richtlijn dient door alle Europese lidstaten voor 24 februari 2008 geïmplementeerd te zijn. Hier houdt de Europese Commissie toezicht op. Het belang van tijdige implementatie van de richtlijn wordt onderschreven. Er zijn nog geen signalen ontvangen vanuit een of meerdere lidstaten dan wel van de Europese Commissie dat dit nog niet het geval zou zijn.

De situatie in naburige landen wordt meegenomen bij de jaarlijkse monitoringrapportage van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Elk land kent zijn eigen specifieke ontwikkeling met betrekking tot investeringen in productievermogen en het landelijk netwerk. Op korte termijn worden geen problemen voorzien. Wel zijn er op de middellange en lange termijn investeringen nodig in productievermogen in met name Duitsland om te kunnen blijven voorzien in de vraag.

De richtlijn beoogt een versterking van de samenwerking op het gebied van ondermeer de netwerkveiligheid tussen de verschillende landelijke netbeheerders waarmee het risico van uitval verder zal afnemen. Uit navraag bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet blijkt dat op dit moment de Duitse «feed-in»-verplichting van windenergie een beheersbare situatie voor de Duitse netbeheerders E.ON-Netz en RWE en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet betekent. Tevens worden momenteel de noodzakelijke maatregelen voor toepasbaarheid van bestaande en nieuwe windenergie onderzocht in de European Wind Integration Study (EWIS). Dit onderzoek wordt in opdracht van de gezamenlijke Europese landelijke netbeheerders uitgevoerd. Door tijdige en zorgvuldige gegevensuitwisseling en de versterking van de samenwerking tussen landelijke netbeheerders die een gevolg zal zijn van de verplichtingen uit de richtlijn, zal de kans op onbeheersbare elektriciteitsstromen verder afnemen. Overigens wordt in de antwoorden op de kamervragen van kamerlid Zijlstra van 28 maart (Kamerstukken II, 2006/2007, nr. 1264) uitgebreid ingegaan op de invloed van de Duitse windenergie op het Nederlandse elektriciteitsnet en de samenwerking in regionaal verband.

3. Richtlijnverplichtingen die wel in regelgeving omgezet worden

De leden van de CDA-fractie vroegen naar de termijnen die TenneT nodig heeft om nieuwe centrales aan te sluiten.

Op dit moment is er voor circa 10 000 MW aan nieuwbouwplannen aangekondigd. Voor het aansluiten van al deze potentiële investeerders is een substantiële structurele netverzwaring noodzakelijk. Het realiseren van een dergelijk omvangrijk project duurt circa tien jaar. In het contact tussen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de potentiële producenten is deze termijn van tien jaar ter sprake geweest. Daarbij is ook een tijdelijke oplossing aan de orde geweest die in de praktijk mogelijk is waarmee sneller in de aansluitbehoefte kan worden voorzien. Voor een uitgebreidere toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de beantwoording van de vragen van het kamerlid Zijlstra over ditzelfde onderwerp (Kamerstukken II, 2006/2007, nr. 2060707390). Tevens wordt verwezen naar de inspanningen om de realisatie van netverzwaring te versnellen, o.a. door het inzetten van de Rijksprojectenprocedure, zoals is verwoord in mijn brief aan de Kamer van begin dit jaar (Kamerstukken II, 2006/2007, 29 023, nr. 35).

De leden van de CDA-fractie riepen de regering op een systeem te ontwikkelen om een optimale afstemming van aanbod en capaciteit te realiseren waarbij investeringen in de elektriciteitsproductie worden aangemoedigd.

In het Kwaliteit en Capaciteitsdocument van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet van 2005 is rekening gehouden met een behoefte van maximaal 3 000 MW aan nieuw vermogen. Binnen één jaar is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overspoeld met aanvragen voor aansluitingen tot een totaal van 10 000 MW. Uitbreiding van productiecapaciteit met dit vermogen zal het toekomstige evenwicht van vraag en aanbod op de markt verstoren. De kans is echter groot dat een aantal van deze plannen niet door zal gaan. Een systeem dat aanbod en netcapaciteit op elkaar afstemt zal ook rekening moeten kunnen houden met dergelijke onvoorspelbare commerciële besluiten van marktpartijen wat betreft nieuwbouw en sluiting van vermogen. Samen met de NMa en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zal worden bezien in hoeverre het huidige systeem op dit punt te verbeteren is, conform de toezegging in de beantwoording van de vragen van het kamerlid Zijlstra over ditzelfde onderwerp (Kamerstukken II, 2006/2007, nr. 2060707390).

De leden van de CDA-fractie vroegen waarom TenneT de technische voorwaarden zelf kan vaststellen en daarmee wordt afgeweken van het systeem op basis waarvan de netbeheerders voorstellen doen en de NMa op basis van die voorstellen de technische voorstellen vaststelt.

De leden van de CDA-fractie doelen kennelijk op het voorgestelde voorschrift in onderdeel F tot wijziging van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998, waarbij aan dat artikel een tiende lid wordt toegevoegd. In het nieuwe tiende lid wordt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet opgedragen minimale voorschriften en verplichtingen inzake operationele netwerkveiligheid vast te stellen. Deze vast te stellen voorschriften maken deel uit van de voorwaarden bedoeld in artikel 31, eerste lid. Deze voorwaarden en daarmee ook de door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vast te stellen minimale voorschriften worden ter goedkeuring voorgelegd aan de NMa. Hiermee is dit voorstel geheel in lijn met het in de Elektriciteitswet 1998 neergelegde systeem.

De leden van de CDA-fractie merkten op dat met het voorschrift dat TenneT «passende voorzieningen» moet treffen in verband met de leveringszekerheid, de wettelijke verplichting voor TenneT om de leveringszekerheid te waarborgen wordt afgezwakt. De leden van de VVD-fractie vroegen zich af wat met «passende voorzieningen» bedoeld wordt en wie dit bepaalt. Wat «passende voorzieningen» zijn wordt door TenneT bepaald, meenden de leden van de CDA-fractie. Weliswaar, zo stelden de leden, moeten de door TenneT voorgestelde voorwaarden door de NMa worden goedgekeurd maar ontbreken er criteria aan de hand waarvan de NMa dat doet waardoor de NMa een zeer grote beleidsvrijheid krijgt. Naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie moet worden aangesloten bij het huidige systeem van regulering waarbij de NMa de technische voorwaarden vaststelt op basis van duidelijke in de Elektriciteitswet 1998 op te nemen criteria. De leden van de CDA-fractie oordeelden dat ter beperking van de beleidsvrijheid van de NMa in het wetsvoorstel uitdrukkelijk moet worden opgenomen dat voor het landelijk hoogspanningsnet tenminste het zogeheten N-1 principe van toepassing is.

Met het voorstel om in artikel 16, tweede lid, onderdeel d, van de Elektriciteitswet 1998 de zinsnede «passende voorzieningen» in te voegen wordt rechtstreeks invulling gegeven aan artikel 4, eerste lid, onderdeel d, eerste volzin van richtlijn 2005/89/EG. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet al die voorzieningen moet treffen die noodzakelijk zijn om de leveringszekerheid te waarborgen. De invoeging van deze zinsnede leidt niet tot een verslapping van de verplichting van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet om borg te staan voor het in stand houden van de leveringszekerheid. Integendeel, er is eerder sprake van een aanscherping van de verplichting omdat alleen die voorzieningen acceptabel zijn die ervoor zorgen dat het doel van de leveringszekerheid wordt bewerkstelligd. Hierbij moet voor de balanshandhaving gedacht worden aan bestaande voorzieningen als het inzetten van regel-, reserve- en noodvermogen. Voor de lange termijn leveringszekerheid kan het inzetten van het vangnet noodzakelijk geacht worden.

Met deze voorgestelde wijziging wordt ook geen wijziging aangebracht in de huidige systematiek van de Elektriciteitswet 1998.

De gezamenlijke netbeheerders, waaronder de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet doen op grond van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 aan NMa voorstellen inzake de te hanteren voorwaarden. De NMa stelt op grond van artikel 36, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 de voorwaarden vast waaraan moet worden voldaan door de netbeheerders, waarbij door de NMa met een aantal factoren rekening moet worden gehouden zoals het belang van de bevordering van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de elektriciteitsmarkt. Dus de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bepaalt niet zelfstandig welke voorzieningen worden getroffen ten behoeve van de leveringszekerheid en ook de NMa stelt de voorwaarden niet vast zonder rekening te hoeven houden met enig criterium.

Met betrekking tot de vraag of artikel 36 aanvulling behoeft betreffende het N-1 principe wordt opgemerkt dat door de implementatie van de richtlijn het ontwerp en het beheer van de Europese hoogspanningsnet niet verandert waardoor het N-1 principe gehandhaafd blijft.

De leden van de CDA-fractie uitten bezwaar tegen het feit dat het vangnet gefinancierd wordt uit de netwerktarieven omdat hiermee de kosten worden afgewenteld op de consument. Verder wordt gewezen op het bestaan van nieuwe duurzame alternatieven om elektriciteitsbuffers aan te leggen die mogelijk kostenefficiënter zijn dan het voorgestelde vangnet. Voorts vroegen de leden welke kostenpost is gemoeid met de «vangnetfunctie» van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op dit moment en de krachtens het wetsvoorstel ontstane situatie.

Binnen de opzet van het vangnet dient de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op basis van een openbare veiling lange termijn contracten af te sluiten met marktpartijen om de beschikking te krijgen over de inzetbaarheid van aangeboden centrales. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wordt hiermee geen eigenaar van productiecentrales. Dit is kostenefficiënter dan dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zelf in grootschalig productievermogen investeert. Bovendien is het ongewenst dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet eigenaar wordt van grootschalig productievermogen en zo marktpartij wordt. In een vrije markt is het immers aan marktpartijen om te investeren in nieuw productievermogen.

Investeringen in duurzame alternatieven als ondergrondse pompaccumulatie (OPAC) of vergelijkbare mogelijkheden voor elektriciteitsbuffers zoals PAC (waterkracht op zee) of CAES (samengeperste lucht in zoutkoepels) zijn mogelijk interessante opties om in de toekomst te benutten als vervanger van een reservecentrale, maar economisch vinden deze systemen hun waarde in andere toepassingen, zoals goedkope nachtstroom opslaan om overdag te verkopen.

Overigens wordt erop gewezen, dat de vangnetregeling niet onmiddellijk tot tariefsverhoging leidt. Daar is pas sprake van als zich een situatie gaat voordoen dat het vangnet daadwerkelijk moet worden ingezet. Dan wordt vermogen gecontracteerd en worden er daadwerkelijk kosten gemaakt. De exacte hoogte hiervan is op voorhand niet vast te stellen. Dit hangt namelijk af van verschillende factoren, zoals de benodigde hoeveelheid vangnetvermogen, het soort productievermogen wat wordt gecontracteerd en de toekomstige prijs van elektriciteit.

Dat het instrument van het vangnet op korte termijn zou moeten worden ingezet, valt gezien de aangekondigde investeringen in nieuw productievermogen niet te verwachten. Als de elektriciteitsmarkt naar behoren functioneert zal ook op de langere termijn slechts sporadisch gebruik hoeven te worden gemaakt van dit instrument. Immers dan zorgt de markt er voor dat steeds voldoende productiecapaciteit aanwezig is om aan de vraag te kunnen voldoen.

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is verantwoordelijk voor de dagelijkse balanshandhaving van het landelijk hoogspanningsnet en heeft hiervoor contracten afgesloten met marktpartijen; dit betreft het zogenoemde regel-, reserve- en noodvermogen. Dit vermogen wordt verrekend via de systeemdienstentarieven. Het verrekenen van de te maken kosten voor vangnetvermogen via het systeemdienstentarief sluit hierbij aan, omdat het vangnet ook tot doel heeft om te voorkomen dat regio’s in Nederland gedwongen afgeschakeld worden.

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke overwegingen er aan ten grondslag liggen om het vangnet nu wel een wettelijke basis te geven en in 2004/2005 niet. In lijn met deze vraag, vroegen de leden van de VVD-fractie of hun constatering dat de vangnetbepaling een nationale kop betreft, juist is aangezien het geen verplichting is vanuit de richtlijn.

Momenteel heeft het vangnet in de Elektriciteitswet 1998 reeds een wettelijke basis, namelijk op grond van artikel 16 Elektriciteitswet 1998. Op basis van de monitoringrapportages is in 2004/2005 besloten geen gebruik te maken van deze wettelijke basis om het vangnet in te zetten. De motivatie voor het niet inzetten van het vangnet, is uitgelegd in Kamerstukken II 2004/2005, 29 023, nr. 12.

Zowel bij de NMa als bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bestaat met het oog op inpassing van het vangnet in de huidige reguleringssystematiek de behoefte om het juridische kader te verduidelijken. Vanwege deze behoefte, wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de richtlijn biedt om dit heldere kader te creëren en artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 aan te passen. De richtlijn geeft namelijk op basis van artikel 5, tweede lid, onderdeel a, de mogelijkheid om aanvullende maatregelen te nemen ter bevordering van nieuwe productiecapaciteit en de komst van nieuwe bedrijven op de markt. Het inzetten van een vangnet is zo’n maatregel die extra investeringen in nieuwe productiecapaciteit bevordert.

Deze richtlijn biedt derhalve bij uitstek de gelegenheid om meer duidelijkheid te creëren omtrent het wettelijke kader van het vangnet. Nu de richtlijn in die mogelijkheid voorziet is deze wettelijke verduidelijking niet op te vatten als een nationale kop op de Europese regelgeving.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de taak van de netbeheerder op het gebied van het investeringsklimaat.

Het investeringsklimaat wordt bepaald door factoren op vele gebieden. De beschikbaarheid van een aansluiting op het hoogspanningsnet is een factor die voor investeringen in nieuw vermogen van doorslaggevend belang zal zijn. Op dit vlak kan en moet de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maatregelen treffen om deze factor positief in te vullen. In het verlengde van deze vraag, vroegen de leden van de VVD-fractie naar de procedures en regelgeving rond de aanleg en uitbreiding van het elektriciteitsnet. Voor de antwoorden op deze vragen wordt kortheidshalve verwezen naar de antwoorden op de soortgelijke vragen van de CDA-fractie en naar de beantwoording van de vragen van het VVD-lid Zijlstra (Kamerstukken II, 2006/2007, nr. 2060707390).

De leden van de VVD-fractie vroegen welke bijdrage het vangnet levert aan de verbetering van het investeringsklimaat. Tevens beargumenteerden de leden van de VVD-fractie dat door de instelling van het vangnet de marktwerking wordt verstoord, waardoor prijzen zullen stijgen. De leden van de VVD-fractie vroegen ook wat de te verwachten kosten zijn van de vangnetregeling en hoe deze kosten zich verhouden met het bepaalde in artikel 3, lid 4 van de richtlijn, welke voorschrijft dat lidstaten rekening moeten houden met het effect van maatregelen op de elektriciteitskosten voor eindafnemers.

Het beleid omtrent het vangnet is toegelicht in Kamerstukken II, 2004/2005, 29 023, nr. 12. Het vangnetprincipe houdt in dat als er te weinig geïnvesteerd wordt in productiecapaciteit waardoor productietekorten dreigen te ontstaan, de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de mogelijkheid krijgt om extra reservevermogen te contracteren door middel van lange termijncontracten.

Het gecontracteerde vermogen wordt buiten de markt gehouden. Hierdoor staat het vermogen exclusief ter beschikking van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en kan zij adequaat reageren in geval van dreigende crisis. Analyse van het CPB heeft aangetoond dat dit essentieel is voor het indirect uitlokken van investeringen1. Het vangnet levert hierdoor indirect een bijdrage aan het investeringsklimaat. Bovendien wordt door het gecontracteerde vermogen buiten de markt te houden, marktverstoring voorkomen. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wordt zo geen marktspeler en voorkomen wordt dat partijen gaan leunen op de eventuele inzet van vangnetvermogen.

De inzet van het vangnetvermogen zal een beperkte prijsverhoging tot gevolg hebben, doordat capaciteit buiten de markt wordt gehouden en exclusief ter beschikking staat van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet. Echter dit is noodzakelijk voor het indirect uitlokken van investeringen, waardoor gedwongen afschakeling voorkomen wordt. Indien niet tijdig geïnvesteerd wordt in productievermogen, doet dit prijseffect zich ook voor, zo laat analyse van het SEO zien2. Bovendien wordt ook de kans op gedwongen afschakeling groter, omdat er onvoldoende aanbod is voor de vraag.

Door de inzet van het vangnet wordt de investeringsbeslissing van private partijen als het ware in de tijd naar voren gehaald, waardoor de kans op gedwongen afschakeling wordt voorkomen. Analyse van SEO laat zien dat de kosten van gedwongen afschakeling – het alternatief – aanzienlijk kunnen zijn. Zo leidt volgens dit onderzoek een storing overdag in de randstad tot maatschappelijke kosten in de orde van grootte van 72 miljoen euro per uur. Doordat met een inzet van het vangnet de kans op een gedwongen afschakeling wordt voorkomen, worden ook de kosten van een gedwongen afschakeling en met een afschakeling gepaard gaande maatschappelijke onrust voorkomen. Deze positieve effecten wegen ruimschoots op tegen een zeer geringe meerprijs van de elektriciteitstarieven die het inzetten van het vangnet mogelijk tot gevolg kan hebben.

Indien wordt besloten het vangnetinstrument in te zetten, zal hiermee op kleine schaal begonnen worden door slechts een beperkte hoeveelheid reservevermogen te contracteren. Dit heeft het CPB geadviseerd om zo marktverstoring te voorkomen (zie ook Kamerstukken II, 2004/2005, 29 023, nr. 12) Het contracteren zal dan geleidelijk uitgebreid kunnen worden tot de gewenste omvang. Hiermee wordt voorkomen dat te snel een te grote hoeveelheid vermogen exclusief uit de markt wordt gehaald waardoor ongewenste prijsvolatiliteit kan ontstaan.

De leden van de VVD-fractie vroegen hoe het vangnet gefinancierd wordt en hoe het vangnetvermogen wordt gecontracteerd. Hieraan gerelateerd is de vraag van de leden van de CU-fractie of het contracteren van het vangnet extra kosten met zich meebrengt voor producenten en deze kosten worden doorberekend aan afnemers.

Zoals aangegeven in Kamerstukken II, 2004/2005, 29 023, nr. 4 zal voor het contracteren van reservevermogen gebruik worden gemaakt van een veiling. Hierdoor zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op een marktconforme manier het vermogen uit de markt contracteren. Het vangnetvermogen zal bestaan uit zowel afschakelbare vraag als opregelbaar productievermogen.Uit analyse van ondermeer het CPB is gebleken dat beiden even effectief zijn om als vangnet te dienen.

De producenten krijgen een markconforme vergoeding voor dit productievermogen en maken derhalve geen extra kosten. De kosten die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet hiervoor maakt, zullen via het systeemdienstentarief worden verrekend.

De leden van de VVD-fractie vroegen naar de criteria waaraan het vangnetvermogen moet voldoen.

In Kamerstukken II, 2004–2005, 29 023, nr. 12 wordt ingegaan op het soort vermogen en aan welke criteria het vermogen moet voldoen om als vangnetvermogen te kunnen worden ingezet. Dit is gebaseerd op een uitgebreide analyse van zowel het CPB, The Brattle Group1 en verder uitgewerkt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en NMa in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken. Het gaat hierbij om zowel afschakelbare vraag als opregelbaar vermogen die op basis van langjarige contracten (uitgangspunt is 6 jaar) kunnen worden gecontracteerd. Alvorens het vangnet zal worden ingezet, zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet starten met de contractering van vangnetvermogen door middel van een marktconforme veiling en zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet marktpartijen consulteren over de specifieke productkenmerken en specificaties van de inzet het vangnetvermogen.

De leden van de SP-fractie vroegen of er een risico-analyse is uitgevoerd naar de betekenis van importafhankelijkheid voor de leveringszekerheid.

Elk jaar voert de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een monitoringrapportage uit van de leveringszekerheid. Het doel van de monitoring is om inzicht te geven in de verwachte ontwikkeling van het binnenlands aanbod ten opzichte van de binnenlandse vraag naar elektriciteit. Tevens maakt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in deze jaarlijkse rapportage een analyse van de risico’s van importafhankelijkheid. Elk jaar wordt er dus rekening gehouden met de betekenis van importafhankelijkheid voor de leveringszekerheid.

In het antwoord op vragen van de leden van de PvdA-fractie in paragraaf 1 wordt gewezen op de voor- en nadelen van import- en exportmogelijkheden, waarbij wordt uiteengezet dat de voordelen voor de leveringszekerheid die interconnectoren met zich meebrengen ruimschoots opwegen tegen de nadelen.

De leden van de SP-fractie vroegen of onderzocht is hoe de leveringszekerheid zich ontwikkelt indien Europese lidstaten de elektriciteitsvoorziening zouden baseren op het principe van regionale zelfvoorziening, waarbij interconnecties uitsluitend gebruikt worden voor onderlinge bijstand in geval van calamiteit, dan wel synergie-effecten te realiseren op het gebied van duurzame energie.

Bij de beoordeling van de leveringszekerheid wordt uitgegaan van de huidige situatie waarbij sprake is van interconnectiecapaciteit. Zoals eerder aangegeven wordt in de monitoringsrapportage aandacht besteed aan de risico’s van importafhankelijkheid.

Ook indien er sprake zou zijn van regionale zelfvoorziening en interconnecties uitsluitend gebruikt zouden worden voor onderlinge bijstand dan wel synergie-effecten, blijft het noodzakelijk dat landelijke netbeheerders samenwerken. Juist als er sprake is van calamiteiten is goede samenwerking tussen landelijke netbeheerders noodzakelijk, zo laat de grote Europese stroomstoring van 4 november 2006 zien. Tijdens deze stroomstoring is dankzij een hechte samenwerking tussen de betrokken landelijke netbeheerders en een goed functionerend veiligheidssysteem een algemene Europese «black out» voorkomen. Zoals vermeld bij de beantwoording van vragen van de leden van de PvdA-fractie, voeren landelijke netbeheerders al regelmatig overleg. Door dit wetsvoorstel krijgt de overlegplicht tussen landelijke netbeheerders meer gewicht waardoor het belang ervan wordt versterkt.

De leden van de fractie van de VVD verwezen naar de nieuwbouwplannen en vroegen zich af of de noodzaak van een vangnetregeling nog bestaat. Tevens vroegen de leden zich af of de balans tussen voor- en nadelen van een vangnetregeling niet negatief uitvalt gezien de ontwikkelingen met betrekking tot nieuwe productiecapaciteit.

Er is op dit moment geen reden tot zorg over de ontwikkeling van de productiecapaciteit, vanwege vele nieuwbouwplannen. Met het voorliggende wetsvoorstel wordt helder in de wet verankerd dat er een vangnetregeling is en dat zo nodig kan worden geactiveerd. Ondanks, naar het zich laat aanzien gunstige ontwikkeling van nieuwe productiecapaciteit is het van belang dat het instrument van het vangnet ter beschikking staat opdat effectief kan worden opgetreden als (in de toekomst) investeringen in de noodzakelijke uitbreiding van de productiecapaciteit achterwege blijven.

De leden van de VVD-fractie vroegen op welke termijn de vangnetregeling ingevoerd wordt en aan welke criteria voldaan moet worden om het vangnet in te zetten en waar in de wet die geregeld zijn. Daarnaast vroegen de leden van de VVD-fractie of het parlement bij de invoering van het vangnet betrokken is en wie feitelijk het besluit tot invoering van de vangnetregeling dient te nemen. Dezelfde vragen werden gesteld door de leden van de CU-fractie.

De in dit wetsvoorstel opgenomen bepaling met betrekking tot het vangnet strekt er alleen toe het vangnet een duidelijker wettelijk kader te geven. Op basis van de jaarlijkse monitoringsrapportage kan worden geanalyseerd of er in de toekomst een productietekort zal ontstaan en de inzet van het vangnet noodzakelijk is. De wet bevat geen criteria voor het instellen van het vangnet. Dat is ook niet wenselijk. Het instrument is vorm gegeven voor nu nog onbekende omstandigheden. Dit vraagt flexibiliteit. Door het instellen van criteria, zoals een specifieke hoeveelheid te contracteren vermogen, wordt het instrument minder flexibel inzetbaar en bestaat het risico dat marktpartijen gaan anticiperen op de inzet van het instrument. Dit neemt niet weg dat voor de inzet van het vangnet zorgvuldige afwegingen gemaakt moeten worden. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet adviseert een zichttermijn van 4 jaar te hanteren als redelijke termijn om problemen met betrekking tot de leveringszekerheid tijdig te kunnen aanpakken.

Zoals is weergegeven in Kamerstukken II, 2004–2005, 29 023, nr. 12 en is afgesproken tussen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, de NMa en de minister van Economische Zaken, zal een eventueel besluit tot de inzet van het vangnet door de minister van Economische Zaken worden genomen en worden vooraf gegaan door een advies van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de NMa. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd. Daarnaast zullen marktpartijen geconsulteerd worden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet over specifieke productkenmerken en specificaties van de inzet van het vangnetvermogen alvorens de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zal starten met het marktconform contracteren van het vangnetvermogen.

De leden van de PVV-fractie vroegen of de regering weet hoe het met de veiligheid en leveringszekerheid van het net gesteld is in de ons omringende landen. Voorts vroegen de leden hoe het staat met de wet- en regelgeving in de omringende landen en of onze infrastructuur wel is voorbereid op de voorgenomen wijzigingen.

De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet monitoort jaarlijks de leveringszekerheid in Nederland en rapporteert hierover aan de minister van Economische Zaken. Bij deze rapportage wordt ook de situatie in de buurlanden betrokken op basis van de daar opgestelde capaciteitsplannen. Tevens worden in het Pentalateraal Energy Forum door de gezamenlijke netbeheerders studies uitgevoerd naar de veiligheid en de leveringszekerheid in Noordwest Europa als geheel.

De voorliggende richtlijn dient door alle Europese lidstaten voor 24 februari 2008 geïmplementeerd te worden en de Europese Commissie houdt hier toezicht op. Tot nu toe zijn van de Europese Commissie geen signalen ontvangen dat lidstaten hier niet aan kunnen voldoen.

Dit wetsvoorstel gaat met name in op het beheer van de infrastructuur door de landelijke netbeheerder en niet specifiek op de fysieke infrastructuur. Aangezien de landelijke netbeheerder nu het net op een adequate wijze beheert in nauwe samenwerking met de naburige netbeheerders en doordat in dit wetsvoorstel met name de huidige taken van het beheer beter wettelijk vastgelegd worden, hebben de voorgenomen wijzigingen geen ingrijpende gevolgen voor onze infrastructuur.

4. Administratieve lasten en overige nalevingskosten

De leden van de VVD-fractie vroegen wat de lasten zijn voor de netbeheerder die voortvloeien uit de verplichtingen van dit wetsvoorstel en of deze kosten doorberekend worden naar de afnemers en zodoende administratieve lasten opleveren. Daarnaast vroegen de leden van de VVD-fractie waar de kosten uiteindelijk terecht komen.

Dit wetsvoorstel is zoals elk wetsvoorstel getoetst op de administratieve lasten en overige nalevingkosten door het Adviescollege toetsing administratieve lasten. Dit college constateerde dat er geen administratieve lasten en nalevingskosten zijn voor burgers en bedrijven omdat de verplichtingen uit dit wetsvoorstel rusten op de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

De leden van de SP-fractie gaven aan een behandeling van de financiële effecten van het wetsvoorstel te missen, zoals de gevolgen voor de administratieve lasten. Ook mist volgens de leden van de SP-fractie een toelichting op de kosten voor het netwerk, productiereservecapaciteit en de afschakelcapaciteit die naar de opvatting van de leden zullen wijzigen als door dit wetsvoorstel meer grensoverschrijdende verbindingen tot stand komen. Vervolgens vroegen de leden hoe in die situatie de kosten en de baten verdeeld zijn en of dit ertoe kan leiden dat de spreiding van productiecapaciteit qua maatschappelijke kosten suboptimaal wordt, omdat investeerders in productiecapaciteit de lusten hebben en de Nederlandse consument de lasten.

De leden van de SP-fractie gaan ervan uit dat door dit wetsvoorstel het aantal grensoverschrijdende verbindingen toeneemt en daardoor marktpartijen hun locatiebeleid aanpassen en de kosten van het netwerk, productiereservecapaciteit en de afschakelcapaciteit zullen toenemen. Deze veronderstelling is echter niet correct. Met dit wetsvoorstel wordt geen beslissing genomen om meer interconnectiecapaciteit aan te leggen, maar wordt uitsluitend de benodigde samenwerking tussen landelijke netbeheerders voor een goed beheer van interconnectoren wettelijk vastgelegd. De kosten van het netwerk, productiereservecapaciteit en de afschakelcapaciteit veranderen door dit wetsvoorstel dan ook niet.

Bij de beantwoording van vragen van leden van de CDA-fractie in paragraaf 3 is, conform de eerdere toezegging in antwoord op vragen van kamerlid Zijlstra (Kamerstukken II, 2006/2007, nr. 2060707390), toegezegd te bezien in hoeverre het systeem dat aanbod en netcapaciteit op elkaar aansluit te verbeteren valt. Hierbij zal ook rekening gehouden worden met de wenselijkheid van netverzwaringen en uitbreiding van de interconnectiecapaciteit.

De leden van de SP-fractie vroegen ook of bij de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen alle directe en indirecte kosten die hiermee samenhangen tot uitdrukking moeten komen in het tarief voor een verbinding, dan wel of het is toegestaan om deze kosten te versleutelen in een algemeen netwerktarief.

De kosten die gepaard gaan met investeringen in landgrensoverschrijdende hoogspanningsverbindingen kunnen gefinancierd worden uit de «opbrengsten van het veilen van interconnectiecapaciteit» conform artikel 31, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998. De inzet van de veilinggelden heeft tot doel het opheffen van beperkingen in de transportcapaciteit op het landgrensoverschrijdende net.  

II Artikelen

Artikel I

Onderdeel A

De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de begrippen leveringszekerheid en transportzekerheid en daarmee verband houdende begrippen als «leveringskwaliteit», «operationele netwerkveiligheid», «systeemdiensten», «productiereservecapaciteit» en «reservecapaciteit die groot genoeg is om de operationele netwerkveiligheid te waarborgen» zich tot elkaar verhouden en of het mogelijk is dit te verduidelijken.

Sinds de liberalisering van de elektriciteitsmarkt richten de bepalingen van de Elektriciteitswet 1998 zich primair op het zeker stellen van het transport van elektriciteit vanaf productie-eenheden naar afnemers. De zekerheid dat voldoende productiecapaciteit ter beschikking staat om aan de vraag te voldoen wordt niet wettelijk geborgd, maar wordt bewerkstelligd door marktwerking. De begrippen transportzekerheid en leveringszekerheid zijn synoniemen van elkaar. Met deze begrippen wordt gedoeld op de mate waarin afnemers onder voorzienbare omstandigheden kunnen rekenen op energie. Hiervoor is het belangrijk dat enerzijds de kwaliteit van het netwerk op orde en anderzijds dat er voldoende productiecapaciteit voorhanden is. Het begrip leveringszekerheid bestaat reeds in de Elektriciteitswet 1998, maar wordt hierin niet gedefinieerd. Door de implementatie van dit wetsvoorstel wordt het begrip leveringszekerheid in de definities opgenomen, omdat de richtlijn van dit begrip een definitie geeft. Die definitie komt overeen met het begrip leveringszekerheid zoals het thans reeds in de Elektriciteitswet 1998 wordt gebruikt (artikel 16, tweede lid, onderdeel d). Om de leveringszekerheid te borgen legt de Elektriciteitwet een groot aantal verplichtingen op aan de beheerders van de netten. Bij de invulling van die verplichtingen die dienen om vorm te geven aan de leveringszekerheid worden de overige genoemde begrippen gehanteerd.

De leden van de PvdA-fractie vroegen zich af waarom in artikel 1 het begrip «leveringszekerheid» wordt gebruikt en in het voorgestelde artikel 21 het begrip «leveringskwaliteit» en of niet hetzelfde begrip dient te worden gebruikt in deze twee artikelen.

Het begrip leveringszekerheid geeft inhoud aan de definitie in artikel 1, onderdeel b, van richtlijn 2005/89/EG. De gegeven begripsomschrijving komt overeen met het begrip leveringszekerheid zoals de Elektriciteitswet 1998 dit reeds kent in artikel 16, tweede lid, onderdeel d. Omdat het hier gaat om identieke begrippen is voor de definitie uit de richtlijn aangesloten bij het begrip leveringszekerheid. Leveringszekerheid houdt in dat er voldoende productiecapaciteit aanwezig moet zijn en dat de kwaliteit van transportnetten op orde moet zijn om de opgewekte elektriciteit te kunnen transporteren naar de afnemers. Om die leveringszekerheid te waarborgen wordt aan de beheerders van de netten verplichtingen opgelegd met betrekking tot die netten. Een deel van die verplichtingen heeft betrekking op de kwaliteit van de netten en het transport over die netten. De eisen betreffende de kwaliteit worden aangeduid met eisen aangaande de leveringskwaliteit. Deze eisen krijgen gestalte in de voorwaarden als bedoeld in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998.

De leden van de SP-fractie vroegen zich af wat in verband met het voorschrift voor de netbeheerder te zorgen voor voldoende landgrensoverschrijdende netten zodat de in- en uitvoer van elektriciteit op een adequaat niveau kan plaatsvinden, wordt bedoeld met «adequaat niveau». Daarbij vroegen de leden of dat uitsluitend wordt bepaald door de vraag van marktpartijen.

Aangezien aanleggen van interconnectiecapaciteit financiële middelen vergt, is het van belang dat investeringen in interconnectiecapaciteit worden gedaan op economisch verantwoorde wijze. De aanleg van elke interconnector wordt dan ook per geval beoordeeld. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet draagt in Nederland de verantwoordelijkheid voor investeringen in uitbreiding van het hoogspanningnet en de interconnector. Hij evalueert daarom op reguliere basis of de uitbreiding van de interconnectiecapaciteit op economisch verantwoorde wijze kan plaatsvinden, waarbij vervolgens NMa verantwoordelijk is voor de beoordeling van de investering. Indien nieuwe investeringen in interconnectiecapaciteit niet op economisch verantwoorde wijze kan plaatsvinden is een «adequaat niveau» bereikt.

De leden van de SP-fractie vroegen wat het effect is van een toename van het aantal grensoverschrijdende verbindingen op de benodigde productiereservecapaciteit en afschakelcapaciteit, bij respectievelijk gelijkblijvend en groeiend marktaandeel voor het grensoverschrijdend elektriciteitstransport. Tevens vroegen de leden van de SP-fractie voor wiens rekening de kosten komen indien deze capaciteit dient toe te nemen.

Indien de interconnectiecapaciteit toeneemt, leidt dit niet noodzakelijkerwijs tot een toename aan benodigde productiereservecapaciteit. Door het fysiek koppelen van markten kan de totale benodigde productiereservecapaciteit van gekoppelde markten afnemen. Met de huidige hoeveelheid beschikbare interconnectiecapaciteit bestaat nu reeds voor landelijke netbeheerders de mogelijkheid de inzet van vermogen voor balanshandhaving te optimaliseren. Het effect van een toename van interconnectiecapaciteit op de netstabiliteit is in onderzoek bij de verschillende landelijke netbeheerders in Europees / UCTE-verband.

De leden van de SP-fractie vroegen of kan worden aangegeven welke extremen als randvoorwaarden gehanteerd worden voor het ontwerp en beheer van het Nederlandse hoogspanningsnet. Daarnaast vroegen de leden of de weersomstandigheden die geleid hebben tot de stroomstoring in Haaksbergen van november 2005 binnen of buiten deze randvoorwaarden vallen. Ook vroegen de leden van de SP-fractie of de Nederlandse ontwerpcondities gebaseerd zijn op een expliciete risicobenadering en of de ontwerpkansen in onze buurlanden gebaseerd zijn op dezelfde benadering en een gelijke faalkans.

Aan het ontwerp van het hoogspanningsnet ligt een uitgebreid pakket ontwerpspecificaties ten grondslag. Het gaat om combinaties van windsnelheid, temperatuur, ijsvorming, maar ook elektrische grootheden zoals stroomsterkte en spanning. Voor Nederland heeft de sector in het verleden deze specificaties laten vastleggen en openbaar gemaakt in de zogenoemde NEN-normen (NEN-EN 50 341–1:2001). De Kamer is per brief gedateerd 31 maart 2006 geïnformeerd over de oorzaken van de stroomstoring in Haaksbergen (Kamerstukken II, 2005/2006, 29 023, nr. 23). Voor verdere beantwoording wordt kortheidshalve verwezen naar deze brief en het antwoord van 28 augustus 2006 op kamervragen over recente stroomstoringen (Kamerstukken II, 2005/2006, nr. 1968).

De ontwerpspecificaties zijn niet in alle buurlanden dezelfde. Aan het hanteren van verschillende ontwerpspecificaties kunnen verschillende omstandigheden ten grondslag liggen, zoals klimaat, bodemgesteldheid en te transporteren vermogens. Mede door onze ontwerpspecificaties hebben we in Nederland een relatief hoog betrouwbaarheidsniveau.

Onderdeel B

De leden van de SP-fractie vroegen of de verplichting van de minister van Economische Zaken om in het verslag als bedoeld in artikel 4a van de Elektriciteitswet 1998 aandacht te besteden aan de investeringen in de landgrensoverschrijdende netten ook geldt voor andere investeringen en zo neen waarom dit onderscheid wordt gemaakt.

Op grond van artikel 4a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 publiceert de minister van Economische Zaken jaarlijks een verslag van zijn bevindingen die het verzamelen, analyseren en bewerken van de inlichtingen en gegevens over onderwerpen genoemd in het eerste lid heeft opgeleverd. Een van de onderwerpen die staan genoemd in het eerste lid betreffen de geplande of in aanbouw zijnde extra productie- en netwerkcapaciteit. Hierbij gaat het om ook om investeringsvoornemens waartoe gerekend zouden kunnen worden de investeringen in landgrensoverschrijdende netten. Als gevolg van de richtlijn wordt door de voorgestelde wijziging nu meer expliciet voorgeschreven dat in het verslag in elk geval aandacht dient te worden besteed aan investeringsvoornemens met betrekking tot landgrensoverschrijdende netten. Deze Europese eis vloeit voort uit het streven van de Europese Unie om een interne Europese elektriciteitsmarkt tot stand te brengen. Hierin speelt het beschikbaar zijn van voldoende interconnectiecapaciteit een belangrijke rol.

De leden van SP-fractie vroegen of een toelichting gegeven kan worden op de aard van de projecten waarnaar verwezen wordt in het in onderdeel B voorgestelde nieuwe vijfde lid, onderdeel d, van artikel 4a van de Elektriciteitswet 1998.

Het voorgestelde nieuwe vijfde lid, onderdeel d, van artikel 4a van de Elektriciteitswet 1998 schrijft voor dat bij de investeringsvoornemens in landgrensoverschrijdende netten rekening moet worden gehouden met regionale, nationale en Europese doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. Het bevorderen van de onderlinge koppeling van elektriciteitsnetten binnen de Europese gemeenschap, de interoperabiliteit en de ontwikkeling van trans-Europese elektriciteitsnetwerken alsmede de toegang tot die netwerken dragen bij aan een duurzame ontwikkeling van de energievoorziening in Europa. Het tot stand komen van voldoende investeringen in landgrensoverschrijdende netten dragen er aan bij dat een goed werkende Europese elektriciteitsmarkt tot stand komt, dat een rationele productie en distributie en een rationeel vervoer en gebruik van energiebronnen wordt bevorderd en dat daarmee ook de ontwikkeling van en de verbinding met duurzame energiebronnen wordt aangemoedigd. Er wordt hiermee een bijdrage geleverd aan een duurzame ontwikkeling en de bescherming van het milieu doordat er geen beperkingen zullen zijn ter zake van het gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen. Zoals reeds gesteld wordt ook de continuïteit van de energievoorziening hierdoor beter gewaarborgd. Een specifiek prioritair project dat in bijlage I bij Beschikking nr. 1364/2006/EG wordt genoemd is de aanleg van de onderzeese kabel tussen Engeland en Nederland.

De leden van de SP-fractie vroegen hoe verzekerd is dat marktdeelnemers tijdig en correct de noodzakelijke informatie verstrekken aan netbeheerders die deze nodig hebben om hun taak te kunnen uitvoeren.

Artikel 4a van de Elektriciteitswet 1998 schrijft voor dat de minister van Economische Zaken jaarlijks verslag doet van zijn bevindingen die het verzamelen, analyseren en bewerken van de inlichtingen en gegevens over onderwerpen, genoemd in het eerste lid heeft opgeleverd. Die onderwerpen en de gegevens daarover zijn van belang voor het verkrijgen van inzicht in de stand van zaken en het toekomstperspectief met betrekking tot leverings- en voorzieningszekerheid.

De minister kan alle benodigde informatie die hij nodig heeft om uitvoering te kunnen geven aan deze taak op grond van artikel 78 van de Elektriciteitswet 1998 vorderen bij producent, leverancier, handelaar, netbeheerder, een elektriciteits- of gasbeurs of een afnemer. Ook de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft deze bevoegdheid voor zover de netbeheerder de opdracht krijgt van de minister werkzaamheden te verrichten ter uitvoering van de taak van de minister van Economische Zaken bedoeld in artikel 4a van de Elektriciteitswet 1998. Alle marktdeelnemers en netbeheerders hebben toegang tot de informatie die is opgenomen in het jaarlijks verslag van de minister. Daarmee worden alle partijen op de elektriciteitsmarkt op een gelijk informatieniveau gebracht.

Voorts bevatten de codes bedoeld in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 de nodige voorschriften omtrent de wijze waarop de netbeheerders en afnemers alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen. Deze gedragsregels voorzien ook in voorschriften ter zake van het verstrekken van gegevens die netbeheerders nodig hebben om hun taak te kunnen vervullen.

Onderdeel C

De leden van de PvdA-fractie vroegen welke toegevoegde waarde het in wetgeving vastleggen van een overlegplicht voor de netbeheerders van landelijke hoogspanningsnetten heeft. Is het juist dat deze landelijke netbeheerders nu ook al regelmatig overleg voeren? In hoeverre worden nu al wel of niet gegevens uitgewisseld over de landsoverschrijdende netten.

De landelijke netbeheerders voeren momenteel regelmatig overleg. Hierbij gaat het met name om informatie-uitwisseling ten behoeve van de dagelijkse balanshandhaving van het net en het beheer van de interconnectoren. Daarnaast wisselen netbeheerders meer algemene informatie uit over de transportnetten zoals bijvoorbeeld over de geplande investeringen. Het wettelijke vastleggen van een overlegplicht heeft dus niet tot doel om dit overleg voor het eerst tot stand te brengen, maar draagt bij aan het gewicht en status van het overleg, waardoor het belang ervan wordt versterkt. Het wettelijk vastleggen kan bijdragen aan een meer structurele vormen van overleg en geeft meer controlemogelijkheden hierop voor toezichthouders.

De leden van de PvdA-fractie vroegen hoe de interstatelijke coördinatie van investeringen in het transportnet op dit moment plaatsvindt. In hoeverre brengt de onderhavige richtlijn hier verbetering in, in het bijzonder daar waar knelpunten in de infrastructuur juist investeringen door het buurland vergen? Zoals eerder aangegeven voeren landelijke netbeheerders regelmatig overleg, onder andere over investeringen. Met name wanneer het gaat om landoverschrijdende investeringen in de transportnetten, ofwel investeringen in interconnectoren, is goed overleg onontbeerlijk. Aan de aanleg van een interconnector gaan dan ook haalbaarheidsstudies vooraf die de betrokken landelijke netbeheerders gezamenlijk uitvoeren. Informatie over de nationale transportnetten wordt in deze gezamenlijke studies meegenomen. Er vindt momenteel dus al interstatelijke coördinatie plaats tussen landelijke netbeheerders bij de evaluatie van investeringen in interconnectoren. Het wetsvoorstel brengt in dit opzicht geen veranderingen met zich mee, maar legt een wettelijke basis onder de bestaande situatie.

Dit betekent echter niet dat er geen verbetermogelijkheden zijn op dit gebied. Het feit dat de aanwezigheid van interconnectiecapaciteit, ervoor zorgt dat knelpunten in nationale netten in bepaalde gevallen invloed kunnen hebben op buurlanden, maakt het van groot belang dat er op regionaal niveau goed inzicht is in de kwaliteit van de netwerken. Dit is ook één van de conclusies die vijf ministers van de vijf Noordwest-Europese landen trokken tijdens hun overleg in het Pentalaterale Energy Forum van 15 februari 2007. Zij hebben het Forum de opdracht gegeven een plan te ontwikkelen dat de huidige en toekomstige stand van het Noordwest-Europese hoogspanningnet in kaart brengt en inzichtelijk maakt waar de grootste knelpunten zitten in dit regionale net. Dit inzicht op regionaal niveau leidt tot een duidelijke focus waarna op basis van kosten-baten analyses kan worden bezien hoe de knelpunten op economisch en maatschappelijk rendabele wijze kunnen worden opgelost.

De leden van de CDA-fractie merkten op dat het wetsvoorstel met betrekking tot het nieuw ingevoegde artikel 31, tiende lid, enige onjuistheden bevat.

Ik ben de leden van de CDA-fractie erkentelijk voor hun oplettendheid. De door de leden van de CDA-fractie geconstateerde onjuistheden worden bij nota van wijziging hersteld. De verkeerde nummering van het tiende lid van artikel 31 is het gevolg van de wijziging de Elektriciteitswet 1998 door de zogenoemde wet onafhankelijk netbeheer. Met die wet is bij op het opstellen van het wetsvoorstel geen rekening gehouden omdat de voortgang van de wet op dat moment onzeker was.

De minister van Economische Zaken,

M. J. A. van der Hoeven


XNoot
1

CPB, Op zoek naar een onzichtbaar vangnet, Den Haag, juni 2005.

XNoot
2

SEO, «Gansch staat het hele radarwerk stil». De kosten van stroomstoringen, Amsterdam, juni 2003.

XNoot
1

The Brattle Group, Long term capacity contracts in The Netherlands, Londen, juni 2004.

Naar boven