30 929
Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2005/56/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen (PbEU L 310)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 29 maart 2007

De vaste commissie voor Justitie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave blz.

1. Algemeen 1

Inleiding 1

Uitvoering van de richtlijn 3

Werknemersmedezeggenschap 4

Fiscale begeleiding 5

2. Artikelen 5

Artikel 2:333a 5

Artikel 2:333b 5

Artikel 2:333d 5

Artikel 2:333e 6

Artikel 2:333f 6

Artikel 2:333g 6

Artikel 2:333h 6

Artikel 2:333i 7

Artikel 2:333k 8

Artikel 2:334k 8

Artikel 2:333l 8

1. Algemeen

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden zijn van oordeel dat met de implementatie van de Richtlijn inzake grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen een bijdrage wordt geleverd aan de internationale samenwerking tussen ondernemingen en de concurrentie van rechtsvormen, belangrijke doelstellingen van de Lissabon-agenda.

In de memorie van toelichting wordt ook uitgebreid ingegaan op de verhouding tot het arrest SEVIC systems. Met de Adviescommissie Vennootschapsrecht zijn de leden van de CDA-fractie van oordeel dat dit arrest de Richtlijn niet terzijde stelt. De gemeenschapswetgever heeft de mogelijkheid om eisen te stellen aan de vraag hoe een grensoverschrijdende fusie tot stand moet komen. Er zijn bepaalde belangen, zoals die van werknemers en minderheidsaandeelhouders, die dat rechtvaardigen. Wanneer er sprake is van een grensoverschrijdende fusie van kapitaalvennootschappen geldt straks het onderhavige wetsvoorstel, dat dient ter implementatie van de Richtlijn. Deelt de regering het oordeel van de Adviescommissie Vennootschapsrecht dat in alle andere gevallen van grensoverschrijdende fusie of splitsing van bijvoorbeeld coöperaties op grond van het arrest de wederzijdse erkenning als uitgangspunt moet worden gehanteerd, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Deelt de regering het standpunt dat ook zonder (volledige) toepassing van het onderhavige wetsvoorstel, met een beroep op artikel 43 en 48 van het EG-Verdrag, ook een grensoverschrijdende fusie of splitsing mogelijk is? Kan de regering daarbij ook de uitspraak van de Amsterdamse Kantonrechter van 29 januari 2007 betrekken, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Volgens de Adviescommissie kunnen er evenwel dwingende redenen zijn om niet mee te werken aan een grensoverschrijdende fusie of splitsing. De leden van de CDA-fractie vragen de regering of zij daaronder ook de belangen van derden schaart, zoals die van minderheidsaandeelhouders of werknemers. Kan daar ook een algemeen belang of nationaal belang onder worden geschaard? Kan de regering daarvan voorbeelden geven?

De regering gaat in de memorie van toelichting ook in op het toepassingsbereik en kiest er daarbij voor om het onderhavige wetsvoorstel niet uit te breiden tot andere rechtspersonen, zoals coöperaties, stichtingen en verenigingen. De leden van de CDA-fractie zien met de regering dat er grote verschillen zijn in nationale voorschriften ten aanzien van deze rechtspersonen en de onderlinge vergelijkbaarheid daardoor niet eenvoudig is. Anderzijds zien deze leden wel veel grensoverschrijdende activiteiten van vooral coöperaties en dienstverlenende personenvennootschappen. Komt Nederland niet in een nadelige concurrentiepositie door voor deze vennootschappen geen voorziening te creëren, terwijl bijvoorbeeld andere landen als Duitsland reeds is voorzien in een ruim instrumentarium voor fusie, splitsing en omzetting van personenvennootschappen? Op grond van het reeds genoemde arrest SEVIC System kunnen ook grensoverschrijdende gevallen hiervan gebruik maken, zo constateren de leden van de CDA-fractie.

Heeft de regering overwogen om in het onderhavige wetsvoorstel ook een aantal knelpunten inzake de nationale juridische fusie en splitsing op te lossen, zoals de publicatieplicht en de ingangsdatum van de fusie. De leden van de CDA-fractie verwijzen naar Duitsland, waar de implementatie van de Richtlijn wel is aangegrepen om ook deze knelpunten op te lossen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de inhoud van het wetsvoorstel tot Wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2005/56/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de gedachte dat implementatie de werking van de Interne Markt zal verbeteren en dat het zal bijdragen aan het behalen van de Lissabon-doelstellingen. Desondanks is het belangrijk dat de randvoorwaarden voor werknemers gewaarborgd blijven. Dit lijkt in het onderhavige wetsvoorstel geregeld, maar toch zijn hier nog enkele vragen bij te stellen.

Wanneer een Nederlands bedrijf is gefuseerd tot een Britse rechtspersoon en de Nederlandse medezeggenschap onverkort blijft gelden, wat gebeurt er dan met die medezeggenschapsrechten wanneer dit nieuwe bedrijf opnieuw fuseert, of overgenomen wordt door een buiten Europa gevestigd bedrijf? Hoe lang zijn de medezeggenschapsrechten dan gewaarborgd? Daarnaast vragen deze leden of de positie van werknemers in alle landen gelijk is in het geval hun onderneming een grensoverschrijdende fusie aan gaat. Zij stellen dezelfde vraag met betrekking tot de positie van minderheidsaandeelhouders.

De leden van de SP-fractie merken op, dat bij de richtlijn betreffende grensoverschrijdende fusies onduidelijkheid blijft bestaan over welke verplichtingen aan lidstaten worden opgelegd als het gaat om andere rechtsvormen. Deze leden steunen een heroverweging van het toepassingsbereik, waarbij er geen uitbreiding komt tot andere rechtsvormen omdat, zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld, dat een ingewikkelde regeling kan opleveren die niet aan het doel beantwoord.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel strekkende tot implementatie van de richtlijn nr. 2005/56/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen. Deze leden onderschrijven het belang van vergemakkelijking van de grensoverschrijdende samenwerking tussen ondernemingen middels het instrument van de grensoverschrijdende juridische fusie (binnen de lidstaten van de EU). Tevens is de juridische fusie een gunstig instrument ten aanzien van de werknemers van de betrokken rechtspersonen, aangezien zij met behoud van alle rechten en verplichtingen mee over gaan. Wel hebben deze leden nog enige opmerkingen en vragen bij het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering voorts nader in te gaan op de knelpunten, die zijn aangewezen door de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de NOvA en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. De aan het woord zijnde leden zouden met name toelichting willen op de volgende punten. Allereerst de beperking van de regeling tot fusies met kapitaalvennootschappen binnen de EU. In hoeverre acht de regering het gewenst ook de fusies met kapitaalvennootschappen binnen niet-EU lidstaten te vergemakkelijken? (p. 2) Ten tweede de mogelijkheid de publicatieverplichting in een landelijk dagblad op te heffen. (p. 2) Ten derde vragen de leden van de fractie van de VVD de regering naar de wenselijkheid het ingangstijdstip van de fusie (en splitsing) voor zowel de grensoverschrijdende- als ook de binnenlandse fusies toe te passen. (p. 3)

Tot slot zouden de leden van de fractie van de VVD graag het standpunt van de regering vernemen inzake het tweetalig deponeren van het (gemeenschappelijk) voorstel tot fusie (p. 4) De leden van de VVD-fractie vragen de regering voorts in te gaan op de relatie tussen de voorgestelde wetswijziging en de zogenaamde Overname Richtlijn. Hoe verhouden beide richtlijnen zich tot elkaar en in hoeverre is met deze voorgestelde wetswijziging een mogelijkheid geschapen de overnamerichtlijn te omzeilen?

Uitvoering van de richtlijn

De leden van de CDA-fractie zijn op hoofdlijnen tevreden over de wijze waarop de Richtlijn wordt geïmplementeerd in boek 2 titel 7 BW. Daarmee wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de nationale regels voor juridische fusie. Het mogelijke gebruik van de zogenaamde driehoeksfusie achten deze leden een verrijking van ons Nederlandse vennootschapsrecht.

Artikel 325, tweede lid, BW sluit een bijbetaling in geld van meer dan 10% van het nominale bedrag van de aandelen uit. De leden van de CDA-fractie constateren echter dat de Richtlijn dat niet belemmert. De Adviescommissie Vennootschapsrecht ziet geen bezwaren om ook een hogere bijbetaling mogelijk te maken. Deze leden vragen de regering waarom zij hier toch van afziet. Zij kunnen zich voorstellen dat een hogere bijbetaling in ieder geval mogelijk moet zijn als dat volgens de wetgeving van een van de andere betrokken lidstaten wel mogelijk is.

Beperkt deze bepaling ook de uitbetaling van een schadevergoeding overeenkomstig het voorgestelde artikel 2:333h, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Werknemersmedezeggenschap

Met de regering zien de leden van de CDA-fractie de medezeggenschap als een complicatie voor de fusieregeling. Ook de Adviescommissie Vennootschapsrecht wijst daar terecht op. Deze leden zijn in dat licht blij met de door de regering voorgestelde regeling. Partijen kunnen er voor kiezen om het resultaat van de onderhandelingen vast te leggen in de statuten dan wel de referentievoorschriften rechtstreeks toe te passen. Deze versoepeling zou, naar het oordeel van deze leden, er toe kunnen leiden dat voorkomen wordt dat vanwege de medezeggenschapsproblematiek moet worden afgezien van een fusie. Acht de regering die kans op een complicatie overigens groot, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij vragen de regering de effecten nauwlettend te volgen.

De leden van de SP-fractie vinden de afspraken, die voor de verankering van de medezeggenschap van werknemers zijn, erg vrijblijvend. Vennootschap en werknemers kunnen onderhandelen over wenselijkheid en vorm van de vennootschapsrechtelijke medezeggenschap. Is dat niet altijd het geval? Welke middelen hebben werknemers indien de onderhandelingen voor hen ongunstig verlopen en hun medezeggenschap wordt ingeperkt? Hoe zijn de referentievoorwaarden gedefinieerd indien partijen er niet uitkomen? Kan de voorgestelde regelgeving resulteren in bedrijven die zich in Nederland bevinden waar werknemers minder medezeggenschap hebben dan bij bedrijven die niet zijn gefuseerd met een buitenlandse onderneming, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie merken op, dat bij ontbrekende harmonisatie de «export van medezeggenschap» door fusies door veel lidstaten onwenselijk wordt geacht. Betekent dit niet dat de lidstaten eerst tot die harmonisatie van rechtspersoonlijke medezeggenschap moeten komen alvorens afspraken te maken over het vergemakkelijken van fusies? Hoe gaat de regering dit proces bevorderen, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie constateren, dat in de memorie van toelichting (p. 6, 7) wordt aangegeven dat de juridische fusie tevens een gunstig instrument is voor de werknemers van de betrokken rechtspersonen, dit gelet op het feit dat zij met behoud van alle rechten en verplichtingen mee over gaan. Deze leden merken echter op, dat zich de situatie kan voordoen waarin bij de fusie van een verkrijgende vennootschap die de «medezeggenschap» niet kent met de verdwijnende vennootschap die wel deze figuur kent, de medezeggenschap verdwijnt voor die personen die deel uit maakten van de verdwijnende vennootschap. Kan de regering nader ingaan op de mogelijke consequenties van een fusie van een Nederlandse kapitaalvennootschap met een (verkrijgende) kapitaalvennootschap in een andere EU lidstaat? Bijvoorbeeld ten aanzien van de mogelijke reorganisatie (ergens anders moeten gaan werken/geen medezeggenschap meer etc).

Fiscale begeleiding

De leden van de PvdA-fractie vragen aandacht voor de fiscale begeleiding. Het is terecht dat de fiscale begeleiding niet geldt als de fusie in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Wat zijn de criteria waarmee wordt bepaald wat de intenties van bedrijven zijn om te fuseren? Welke overheidsorganen van welke betrokken landen zijn gerechtigd hierover te oordelen? Deze leden menen dat dit geharmoniseerd zal moeten plaatsvinden, omdat landen anders kunnen proberen door soepel met de fiscale begeleiding om te gaan bedrijven te lokken.

2. Artikelen

Artikel 2:333a

De leden van de CDA-fractie vragen of het in het geval van een driehoeksfusie geen aanbeveling verdient om de voorwaarde dat zowel de verkrijgende vennootschap als de moedermaatschappij kapitaalvennootschappen naar Nederlands recht dienen te zijn expliciet in de wet op te nemen. Deze leden vragen ook waarom het niet mogelijk zou moeten zijn dat bijvoorbeeld twee Nederlandse vennootschappen met elkaar fuseren waarbij de aandeelhouders in de verdwijnende vennootschap aandelen in een buitenlandse moedermaatschappij verkrijgen.

Artikel 2:333b

Zijn er lidstaten waar door een bredere implementatie van de Richtlijn het wel mogelijk wordt dat «open-end» beleggingsinstellingen grensoverschrijdend fuseren, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zien deze leden het goed, dat er voor de Europese wetgever geen principiële bezwaren zijn om daarvoor te kiezen? Deze leden constateren dat er voor «open-end» beleggingsinstellingen ook via de omweg van de Europese Vennootschap een mogelijkheid bestaat voor een grensoverschrijdende fusie. Maar biedt deze omweg, in verhouding tot het onderhavige wetsvoorstel, voldoende mogelijkheden? De leden van de CDA-fractie vragen of de keuze van de regering er niet toe zal leiden dat onze concurrentiepositie ten aanzien van het vestigingsklimaat voor «open-end» beleggingsinstellingen niet wordt verslechterd.

De leden van de VVD-fractie merken op, dat in het wetsvoorstel is gekozen voor het beperken van de toepassing tot de NV’s en BV’s en andere daarmee gelijk te stellen rechtsvormen met een kapitaalstructuur. Deze leden merken in navolging van de Nederlandse vereniging van Banken op, dat hiermee de open-end beleggingsinstellingen niet de mogelijkheid wordt geboden juridische fusie aan te gaan. Dit is opmerkelijk aangezien dit op basis van de Europese richtlijn wel mogelijk is. Kan de regering aangeven of andere lidstaten deze instellingen wel onder het bereik van de (geïmplementeerde) richtlijn brengen? Wat is de reden geweest voor de regering om van de Europese richtlijn af te wijken?

Indien hiervan sprake is, kan de regering aangeven in hoeverre dit van invloed is op de concurrentiepositie van de Nederlandse open-end beleggingsinstellingen?

Artikel 2:333d

De leden van de CDA-fractie vragen of juist bij grensoverschrijdende fusies, waarbij partijen rekening zullen moeten houden met elkaar’s wetgeving, het geen aanbeveling verdient om expliciet in artikel 312, lid 1 te bepalen dat het om een gemeenschappelijk voorstel tot fusie dient te gaan.

Artikel 2:333e

De leden van de CDA-fractie vragen waarom naast een publicatie in een dagblad nu ook een publicatie in de Staatscourant vereist zou moeten zijn. Deze leden hebben überhaupt twijfels bij de toegevoegde waarde van een publicatieplicht in een dagblad. Waarom kan niet worden volstaan met een mededeling op de website van de betrokken partijen.

Artikel 2:333f

Waarom heeft de regering niet overwogen om de inzagemogelijkheid voor de Ondernemingsraad, overeenkomstig artikel 2:314, lid 2 BW, niet uit te breiden tot zes maanden na het tijdstip van de fusie, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie vinden het onbevredigend aan artikel 333f dat voor het geval er bij de bij de fusie betrokken Nederlandse vennootschap een ondernemingsraad is, slechts wordt bepaald dat de schriftelijke toelichting op het fusievoorstel ter inzage ligt. Deze leden menen dat het beter zou zijn te bepalen dat het fusievoorstel (artikel 333d) en de schriftelijke toelichting ter kennis van de ondernemingsraad worden gebracht.

Ook zou, zo vinden de leden van de PvdA-fractie, in dit artikel moeten worden bepaald dat het vierde lid van artikel 314 van overeenkomstige toepassing is, inhoudende dat, indien de ondernemingsraad (of een vereniging van werknemers die werknemers van de vennootschap of van een dochtermaatschappij onder haar leden telt) schriftelijk een advies of opmerkingen indient, dit advies c.q. deze opmerkingen ter inzage worden gelegd.

Artikel 2:333g

In dit artikel wordt gesproken over «algemene stemmen», terwijl de Richtlijn spreekt over «alle deelgerechtigden». De leden van de CDA-fractie vragen of dat een juiste implementatie van de Richtlijn is. Van «algemene stemmen» kan ook spraken wanneer alle stemmen van de ter vergadering aanwezigen voor hebben gestemd. Dat behoeven niet «alle deelgerechtigden» te zijn. Is het met de voorgestelde bepaling overigens ook mogelijk schriftelijk met algemene stemmen te besluiten?

Artikel 2:333h

Minderheidsaandeelhouders kunnen hun aandelen tegen een schadeloosstelling aanbieden om zo uit de verdwijnende Nederlandse vennootschap te stappen. De leden van de CDA-fractie vinden dit, gezien het verschil in bescherming van minderheidsaandeelhouders in andere lidstaten, gerechtvaardigd.

Moet een verzoek overigens schriftelijk worden ingediend? En kan nu een fusieakte niet worden getekend tot een maand na de datum van het besluit, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Kan het ook zo zijn dat het verzoek zal moeten worden gericht aan de verkrijgende vennootschap, omdat de vennootschap reeds is verdwenen? Kan de notaris met meer zekerheid, anders dan op basis van de informatie van de verdwijnende vennootschap, vaststellen of besloten is dat de verkrijgende vennootschap de schadeloosstelling betaalt.

Het Nederlandse recht kent voor nationale fusies geen uittreedrecht maar naar het oordeel van de regering wel voldoende beschermingsmogelijkheden. Maar zijn die mogelijkheden wel voldoende toegespitst op een juridische fusie, zo vragen de leden van CDA-fractie. Wat weerhoudt de regering om ook voor een nationale fusie een uittreedrecht te introduceren? Is de regering met de Adviescommissie van oordeel dat in ieder geval op de langere termijn meer eenheid moet worden aangebracht in de diverse uittredingsrechten voor minderheidsaandeelhouders?

In hoeverre is de voorgestelde regeling strijdig met de belangen van crediteuren, die als gevolg van de uittreding van aandeelhouders geconfronteerd kunnen worden met andere financiële grondslagen dan zij mochten verwachten. Zullen zij ter verzekering van hun positie daardoor niet bij voorbaat al verzet aantekenen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Hoe wordt gewaarborgd dat crediteuren op de hoogte zijn van een komende juridische fusie, zo vragen deze leden.

Kan de regering het uittreedrecht ook nader bezien in het licht tot het uitbrengen van een openbaar bod op grond van de dertiende richtlijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Waarom moet een minderheidsaandeelhouder tegen de juridische fusie stemmen om een beroep te kunnen doen op de schadeloosstelling, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Bestaat daarmee ook niet het gevaar dat aandeelhouders gaan tegenstemmen om hun rechten zeker te stellen? De aan het woord zijnde leden wijzen de regering erop dat niet altijd uit de notulen zal blijken welke aandeelhouders tegen hebben gestemd. Meerdere aandeelhouders zijn veelal vertegenwoordigd door een gevolmachtigde.

De leden van de VVD-fractie merken op, dat het wetsvoorstel bij grensoverschrijdende fusies bescherming voor minderheidsaandeelhouders realiseert, die als gevolg van de fusie aandeelhouder worden van een buitenlandse vennootschap; zij kunnen wanneer zij tegen de fusie hebben gestemd hun aandelen tegen een schadeloosstelling aanbieden. De leden van de VVD-fractie vragen de regering nader toe te lichten waarom voor deze constructie is gekozen en of, en zo neen waarom niet, deze bescherming (voorgestelde art. 2:333h BW) niet ook zou moeten gelden voor binnenlandse (juridische) fusies? Wat zijn de criteria die hebben gegolden voor het maken van verschil tussen een binnenlandse- en buitenlandse fusie?

De leden van de VVD-fractie merken op, dat ,zoals hierboven reeds aangegeven, de voorwaarde geldt dat de aandeelhouder tegen het fusievoorstel gestemd moet hebben om voor schadeloosstelling in aanmerking te komen (ontwerp art. 2:333h lid 1 BW). Kan de regering nader ingaan op de situatie waarin een minderheidsaandeelhouder wel instemt met de juridische fusie om zo het belang van de vennootschap veilig te stellen alsmede de situatie van haar werknemers, maar het niet eens is met de prijsstelling van de aandelen. De leden van de VVD-fractie vragen de regering in hoeverre zij het wenselijk acht dat ook deze persoon aanspraak moet kunnen maken op schadeloosstelling? De betrokken persoon dient dan toch het belang van de onderneming, maar wenst daar niet verder aan deel te nemen. Wat is het standpunt van de regering op dit punt?

De leden van de VVD-fractie onderkennen met het Eumedion Corporate Governance Forum dat de fusie ook het gevolg kan zijn van een overname op basis van 50% van de stemmen plus 1. In die gevallen kan de voorziening tot schadeloosstelling voor de tegenstemmers van de fusie zeer ver gaan en vergaande gevolgen hebben voor de kredietwaardigheid van het nieuw te vormen lichaam.

Dit heeft negatieve gevolgen voor de crediteuren, aangezien hun (maand) recht verzet aan te tekenen zal zijn verstreken alvorens er definitief inzicht is in het aantal (tegen-)stemmen en de gevolgen voor de voorwaarden waaronder krediet wordt verstrekt. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op dit punt.

Artikel 2:333i

De wijze van totstandkoming van een fusie kan ook verschillen per lidstaat, bijvoorbeeld door preventief overheidstoezicht of door een notariële akte. Is hier ook geen verwijzingsregeling voor nodig, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Overeenkomstig het onderhavige artikel zou gekozen kunnen worden voor het recht van de verkrijgende vennootschap.

Artikel 2:333k

De leden van de CDA-fractie vragen een reactie van de regering op de door VNO-NCW in hun brief van 1 maart 2007 voorgestelde verbeteringen, waardoor de wettekst ook inzichtelijker wordt.

De leden van de PvdA-fractie hebben een opmerking over artikel 16, lid 2 van de richtlijn. Hierin is bepaald dat de regeling van de (vennootschappelijke) medezeggenschap bij de SE van toepassing is indien de wetgeving die van toepassing is op de verkrijgende vennootschap hetzij (1) niet hetzelfde niveau van (vennootschappelijke) medezeggenschap voorziet als van toepassing is bij een of meer van de fuserende vennootschappen, hetzij (2) niet voorschrijft dat ook de werknemers van buitenlandse vestigingen van de verkrijgende vennootschap aan de medezeggenschap deelnemen.

In het voorgestelde artikel 333k, lid 2 onderdeel b wordt alleen met geval 1 rekening gehouden.

De toelichting op artikel 333k poneert dat Nederland aan geval 2 niet toekomt, omdat (kort gezegd) de Nederlandse structuurregeling qua niveau van medezeggenschap altijd hoger scoort dan de medezeggenschapsregelingen van de andere EU-lidstaten.

Deze pretentie is, zo menen de leden van de PvdA-fractie, op zichzelf al niet juist, omdat de Nederlandse structuurregeling de optie geeft om op het wettelijke stelsel te variëren (artikel 2:158/268, lid 12 BW) op zodanige wijze dat het medezeggenschapsniveau van deze vennootschap juist lager is dan het niveau dat voorafgaand aan de fusie gold bij een of meer van de andere fusiepartners.

Afgezien daarvan miskent de stelling dat de Nederlandse structuurregeling alleen voorziet in medezeggenschap van de in de Nederlandse vestigingen van de vennootschap werkzame (in Nederlandse ondernemingsraden vertegenwoordigde) werknemers. De evidente strekking van artikel 16 van de richtlijn op dit punt is toch dat ook de werknemers van de verkrijgende vennootschap die werken in vestigingen in andere lidstaten kunnen deelnemen aan de medezeggenschap bij die vennootschap, zo vragen deze leden.

Artikel 2:334k

Als uitwerking van de medezeggenschapsregeling kan een bestuursmodel worden gekozen waarvoor misschien het huidige ondernemingsrecht geen basis biedt. De leden van de CDA-fractie doelen bijvoorbeeld op het «one-tier model» of benoeming van bestuurders of toezichthouders door een ander orgaan dan de Algemene vergadering van aandeelhouders. Kan de regering aangeven of dit problemen kan opleveren, zo vragen deze leden.

Artikel 2:333l

Kan bij een grensoverschrijdende fusie met betrokkenheid van twee Nederlandse vennootschappen het Nederlandse deel worden vernietigd en het grensoverschrijdende deel niet, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

De voorzitter van de commissie

De Pater-van der Meer

Adjunct-griffier van de commissie

Bošnjaković-van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), De Pater-van der Meer (CDA), fng. voorzitter, Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Van Velzen (SP), Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), De Roon (PVV), Verdonk (VVD), Pechtold (D66), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).

Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Van der Vlies (SGP), Van Dijken (PvdA), Schinkelshoek (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Jonker (CDA), Roemer (SP), De Vries (CDA), Abel (SP), Halsema (GL), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Fritsma (PVV), Zijlstra (VVD), Koşer Kaya (D66), Dijsselbloem (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).

Naar boven