nr. 16
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 maart 2008
In mijn brief van 29 maart 2007 (Kamerstukken II 30 928, 2006–2007,
nr. 7) heb ik aangekondigd in overleg te treden met het bedrijfsleven om te
bezien of, en zo ja op welke wijze, maatregelen moeten worden getroffen om
te voorkomen dat consumenten worden geconfronteerd met onredelijk hoge buitengerechtelijke
incassokosten. Tijdens een algemeen overleg op 25 april 2007 met de vaste
commissie voor Financiën, de vaste commissie voor Justitie, de vaste
commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de vaste commissie voor
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer naar aanleiding van
onder meer de eerdergenoemde brief, heb ik toegezegd om de Tweede Kamer te
informeren over de resultaten van mijn overleg met verschillende partijen
(Kamerstukken II 29 507, 2006–2007, nr. 46).
In het afgelopen jaar is, op hun verzoek, gesproken met de Nederlandse
Vereniging van Incasso-ondernemingen, Intrum Justitia, de Koninklijke Beroepsorganisatie
van Gerechtsdeurwaarders, de Vereniging voor Credit Management, VNO-NCW en
Bovag. Ook is contact gezocht met de Consumentenbond. In de gesprekken zijn
wisselende geluiden naar voren gekomen. Door verschillende marktpartijen is
aangegeven dat zij niet bekend zijn met onredelijk hoge incassokosten die
aan consumenten in rekening worden gebracht. Deze partijen gaven aan in hun
algemene voorwaarden redelijke bedragen aan buitengerechtelijke incassokosten
op te nemen. Een zelfde resultaat kan worden bereikt met branchevoorwaarden
die aansluiten bij Voor-werk II. Andere partijen, waaronder de Consumentenbond,
waren bekend met incidentele problemen in relatie tot consumenten. Uit de
beschikbare gegevens blijkt vooralsnog niet dat consumenten in de praktijk
frequent worden geconfronteerd met onredelijk hoge buitengerechtelijke incassokosten.
Het is begrijpelijk dat een consument die zich geconfronteerd ziet met
hoge incassokosten zich afvraagt of de kosten daarmee ook onredelijk zijn.
Kosten die niet vallen onder het criterium van «redelijke kosten ter
verkrijging van voldoening buiten rechte» (artikel 6:96 lid 2 onderdeel
c BW) mogen door een crediteur niet worden gevorderd. Over de
hoogte van redelijke incassokosten zijn aanbevelingen uitgebracht door de
Nederlandse vereniging voor rechtspraak (rapport Voor-werk II). Het betreft
aanbevelingen voor de wijze waarop de rechter kan omgaan met het toekennen
van buitengerechtelijke incassokosten. De toekenning van eventuele incassokosten
vindt in de rechtspraak vaak plaats op basis van het genoemde rapport. De
aanbevelingen worden uiteraard slechts toegepast wanneer over de gevorderde
incassokosten wordt geprocedeerd, maar zij geven consumenten wel een richtsnoer
voor het antwoord op de vraag of aan hen redelijke buitengerechtelijke incassokosten
in rekening zijn gebracht.
De vraag naar de hoogte en verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten
kan – eventueel afzonderlijk – aan de rechter worden voorgelegd.
Wel zullen consumenten, zoals elke procespartij, de kosten die aan een gerechtelijke
procedure zijn verbonden afwegen ten opzichte van de incassokosten die hem
in rekening zijn gebracht. Wanneer bijvoorbeeld de vordering op een consument
van € 35 wordt verhoogd met incassokosten van € 75 –
hetgeen aanzienlijk meer is dan de staffel die in Voor-werk II voor een dergelijk
geval wordt aanbevolen (namelijk € 37) – is begrijpelijk dat
de consument zal trachten te bewerkstelligen om primair buiten de rechter
om tot een oplossing te komen. Dat blijft naar verwachting de praktijk, ook
wanneer een nadere wettelijke invulling aan de redelijkheidsnorm in artikel
6:96 lid 2 onderdeel c BW zou worden gegeven.
Vanuit het bedrijfsleven is door verschillende partijen aangegeven dat
er onvoldoende aanleiding is om de vrijheid om in algemene voorwaarden redelijke
incassokosten te bepalen of brancheafspraken te maken, te ontnemen. Anderen
stelden zich op het standpunt dat een nadere wettelijke regeling van de redelijkheidsnorm
zou kunnen leiden tot een grotere rechtszekerheid voor de incassobranche.
Naar mijn mening blijft echter behoefte aan een regeling met een zekere flexibiliteit,
waardoor de rechter, wanneer over incassokosten wordt geprocedeerd, rekening
kan houden met de bijzondere omstandigheden van het geval bijvoorbeeld via
een hardheidsclausule.
De wetgever kan incidenten in verband met buitengerechtelijke incassokosten
die aan consumenten in rekening worden gebracht niet voorkomen. In dat geval
staat echter de gang naar de rechter open. Het aantal incidenten dat mij ter
ore is gekomen en dat kennelijk niet aan de rechter is voorgelegd, is niet
zodanig dat een nadere wettelijke regeling van de redelijkheidsnorm in artikel
6:96 lid 2 onderdeel c BW thans noodzakelijk wordt geacht ter bescherming
van consumenten.
Problemen worden voorkomen wanneer ondernemers ertoe overgaan om in hun
algemene voorwaarden een (redelijk) maximumbedrag aan buitengerechtelijke
incassokosten op te nemen, waarvoor ik ook wel bereidheid proef. Overigens
kan een ondernemer onder omstandigheden en ten gevolge van het in rekening
(laten) brengen van onredelijk hoge incassokosten, in het vizier komen van
de Consumentenautoriteit in verband met het wetsvoorstel ter uitvoering van
de richtlijn oneerlijke handelspraktijken (Kamerstukken I 2007/2008, 30 928,
A). Ik zal de ontwikkelingen in het belang van de consumenten in elk geval
nauwlettend blijven volgen.
De minister van Justitie,
E. M. H. Hirsch Ballin