30 926
Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten met het oog op centralisering van de indicatiestelling

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 22 februari 2007

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de regering worden beantwoord acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

ALGEMEEN 1

Inleiding 1

Indicatie in de AWBZ 3

Het CIZ 3

Het wetsvoorstel 3

Administratieve lasten 4

ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het wetsvoorstel dat de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) aanwijst als het indicatieorgaan voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Deze leden onderschrijven het belang van een wettelijke regeling van de indicatiestelling die overeenkomt met de ontstane praktijk. In dit licht is het begrijpelijk dat de verantwoordelijkheid voor de indicatiestelling voor de AWBZ bij de gemeenten is weggehaald. Zij hechten eraan dat het om een tijdelijke regeling gaat waarbij de definitieve positionering van het CIZ afhankelijk is van het regeringsbeleid inzake zelfstandige bestuursorganen en de toekomst van de AWBZ. In het licht van de tijdelijkheid willen genoemde leden graag weten hoe noodzakelijk het is de positie van het CIZ nu nog te regelen en of nog kan worden gewacht totdat het regeringsbeleid inzake zelfstandige bestuursorganen is uitgekristalliseerd. Deze leden hebben verder nog een aantal vragen bij de gekozen tijdelijke regeling.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze de gemeenten een beroep kunnen doen op het CIZ voor de indicatiestelling voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en hoe afstemming tussen de indicaties voor de Wmo en de indicaties voor de AWBZ plaatsvindt. Deze leden vragen met name hoe substitutie plaatsvindt als de gemeente verantwoordelijk is voor de indicatie van de huishoudelijke verzorging en het CIZ voor de overige functies in de AWBZ. Biedt de regeling voldoende waarborgen voor een goede afstemming en het ontlasten van mantelzorgers? Soms kunnen mantelzorgers worden ontlast door het bieden van huishoudelijke hulp en in andere gevallen door het bieden van ondersteunende begeleiding of activerende begeleiding aan de cliënt.

De leden van de CDA-fractie willen verder graag weten waaruit blijkt dat de regeling tijdelijk is en wanneer deze regeling afloopt.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, waardoor de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg een bestuursorgaan wordt dat in het kader van de AWBZ is belast met de vaststelling van de zorg. Genoemde leden kunnen zich vinden in het feit dat de regering een wettelijke basis wil creëren voor de situatie van indicatiestelling zoals die zich in de huidige praktijk reeds voordoet en onderschrijven derhalve de strekking van het wetsvoorstel. Deze leden stellen vast dat de voorgestelde wijziging een tijdelijke regeling is. Zij vragen wel wat een «tijdelijke» regeling inhoudt, oftewel welke periode beslaat deze «relatief» lange tijd?

De leden van de PvdA-fractie vragen verder in hoeverre de regering nu al kan aangeven wat de aard en de omvang van de taken is die voor het indicatieorgaan resteren sinds het overbrengen van voorzieningen uit de AWBZ naar de Wmo. Wanneer wordt duidelijk welke gevolgen de invoering van de Wmo heeft voor de indicatiestelling?

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de inhoud van het wetsvoorstel over de wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten met het oog op de centralisering van de indicatiestelling. Sinds de oprichting van het CIZ in 2005 is de indicatiestelling in feite gecentraliseerd. Sindsdien voert men ook de discussie onder welke rechtspersoon dit CIZ eigenlijk zou moeten functioneren.

De leden van de PVV-fractie hebben met verontwaardiging kennis genomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten met het oog op centralisering van de indicatiestelling. De verbazing van deze leden is groot dat enerzijds de AWBZ de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten opdraagt te voorzien in de aanwijzing van een indicatieorgaan dat voor hun inwoners die taak vervult, terwijl anderzijds de gemeenten werd verzocht de landelijke organisatie te belasten met de indicatiestelling. Vervolgens blijkt dat er sinds de invoering van de Wmo sprake kan zijn van een belangenconflict, indien de verantwoordelijkheid voor de indicatiestelling voor de AWBZ bij de gemeente zou blijven, en moet de wet op stel en sprong worden gewijzigd. De definitieve positionering van het indicatieorgaan blijft immers een relatief lange tijd nog onduidelijk.

De memorie van toelichting heeft de leden van de PVV-fractie nog onvoldoende weten te overtuigen dat wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten de juiste keuze is.

De leden van de SGP-fractie hebben er begrip voor dat de regering ervoor kiest om de wet in overeenstemming te brengen met de bestaande praktijk inzake de indicatiestelling. Wel vragen zij in hoeverre het argument van het belangenconflict dat er bij gemeenten zou zijn als zij verantwoordelijkheid blijven behouden voor de indicatiestelling ook omgedraaid zou kunnen worden. De redenering is immers dat gemeenten financieel belang erbij zouden kunnen hebben om te sturen op de toegang tot de AWBZ. Andersom heeft de rijksoverheid op twee manieren belang bij het sturen op de toegang tot de AWBZ. In de eerste plaats heeft de rijksoverheid financieel belang bij het verhogen van de toegangsdrempels tot de AWBZ, omdat gemeenten dan de gevolgen moeten dragen binnen de Wmo. In de tweede plaats heeft de rijksoverheid ook op zichzelf reeds belang bij het verhogen van de drempels, omdat dit rechtstreeks gevolgen heeft voor de houdbaarheid van de AWBZ. Deelt de regering deze gedachte? In welk opzicht is het belangenconflict bij gemeenten anders dan het belangenconflict bij de rijksoverheid? Blijft op deze manier een belangrijke dragende motivering voor het wetsvoorstel nog wel in stand?

Indicatie in de AWBZ

In de memorie van toelichting wijst de regering op het advies van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) over de toegang tot de zorg en de indicatiestelling in de AWBZ. Deze interdepartementale werkgroep heeft geconcludeerd dat een integrale benadering van indicatiestelling van lokale en landelijke voorzieningen zeker mogelijk is, wanneer deze door een decentraal werkend orgaan wordt uitgevoerd. Hoe garandeert de regering dat deze integrale werkwijze ook daadwerkelijk wordt gevolgd, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Zijn gemeenten verplicht om gebruik te maken van de diensten van het CIZ? Zo neen, wat doet de regering om het voor gemeenten zo aantrekkelijk mogelijk te maken om toch voor deze integrale werkwijze te kiezen?

Het CIZ

De leden van de PVV-fractie vragen of het CIZ de eigen organisatie voldoende op orde heeft om als enig indicatieorgaan te functioneren en het CIZ bij wet als indicatieorgaan aan te wijzen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Heeft de regering rapporten waaruit dit blijkt?

Het wetsvoorstel

De leden van de CDA-fractie willen graag nog een nadere toelichting waarom in deze tijdelijke regeling is gekozen voor een privaatrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan en waarom de indicatiestelling niet onder verantwoordelijkheid van de minister kan plaatsvinden. Zij willen graag weten of een zelfstandig bestuursorgaan het enige mogelijke alternatief is of dat nog andere alternatieven zijn overwogen. Zij delen de opvatting dat de gemeenten geen rol in de indicatie voor de AWBZ moeten hebben, maar dat betekent volgens deze leden nog niet dat dan nog als enige keuze een zelfstandig bestuursorgaan overblijft.

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat met dit wetsvoorstel het CIZ als indicatieorgaan wordt aangewezen, waarbij is gekozen voor de structuur van een zelfstandig bestuursorgaan met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid. Zij hebben begrip voor het feit dat het kabinet eerst duidelijkheid wil over de toekomst van de AWBZ voordat het een structuurwijziging wil doorvoeren. Echter, de motivatie voor de specifieke keuze voor een privaatrechtelijke rechtspersoon is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk genoeg. Kan de regering deze leden verduidelijken wat de voordelen zijn om de indicatiestelling, naast het feit dat dit nu al gebeurt, door een privaatrechtelijke rechtspersoon te laten uitvoeren?

De regering heeft de Kamer in twee brieven (Kamerstukken II, 2005–2006, 26 631, nrs. 167 en 179) laten weten dat van de Stichting CIZ een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) gemaakt gaat worden. In de algemeen overleggen waar deze brieven zijn besproken (Kamerstukken II, 2005–2006, 26 631/29 515, nr. 175 en 26 631, nr. 186) heeft de VVD-fractie aangegeven tegen de oprichting van een nieuw zbo te zijn. De sterke voorkeur van de leden van de VVD-fractie ging uit om de indicatiestelling onder te brengen bij een afdeling van het ministerie of om er een agentschap van te maken. De AWBZ is een publiekrechtelijke verzekering, waarvan de polisvoorwaarden/het pakket vastgesteld dienen te worden door de regering en de Tweede Kamer. De indicatiestelling zou wat deze leden betreft dus niet ondergebracht moeten worden bij een privaatrechtelijke rechtspersoon. Zij voelen zich gesterkt door de Raad van State die dezelfde mening is toegedaan. Kan de regering aangeven waarom niet is gekozen voor een publiekrechtelijke oplossing? De in het nader rapport gegeven toelichting dat het oprichten van een zbo het eenvoudigst is, is wat hen betreft onvoldoende. De opmerking dat dit zbo wellicht een tijdelijk karakter zal hebben omdat de toekomst van de AWBZ onzeker is, snijdt in de ogen van deze leden geen hout. Het kabinet heeft de beslissing over de toekomst van de AWBZ overgelaten aan het nieuwe kabinet. In het regeerakkoord van dit nieuwe kabinet staat dat er deze kabinetsperiode geen verdere stappen worden gezet op het terrein van de AWBZ en de Wmo. Uit die zinsnede concluderen de leden van de VVD-fractie dat het CIZ als zbo wel enige jaren zal blijven bestaan. Is het gezien dit nieuwe feit denkbaar dat de beslissing tot het oprichten van een zbo kan wordt herzien? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?

Ook zijn de leden van de VVD-fractie benieuwd hoe de oprichting van een nieuw zbo, met nu al een behoorlijk aantal medewerkers in dienst, past in het voornemen van het nieuwe kabinet om de rijksdienst te reorganiseren en 15 000 ambtenarenbanen (inclusief medewerkers van zbo’s) te laten verdwijnen?

Er wordt gesteld dat de Algemene Rekenkamer de controlerechten krijgt. Hoe gaat de Rekenkamer deze controle concreet uitvoeren, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Hoe is de controle ten aanzien van de Stichting CIZ op dit moment geregeld?

De leden van de SGP-fractie vragen de aandacht van de regering voor de verhouding tussen dit wetsvoorstel en de intussen aangenomen Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Zou het niet logischer zijn om het wetsvoorstel zodanig aan te passen en te vereenvoudigen dat verwezen wordt naar deze wet en niet langer vergelijkbare bepalingen op te nemen als in de Kaderwet?

Administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie delen de opmerkingen van de Raad van State over de mogelijkheden tot het verlenen van indicaties via mandaatovereenkomsten met zorgaanbieders. De mandaatovereenkomsten kunnen de bureaucratielasten verminderen, maar de onafhankelijkheid van de indicatiestelling kan ook in het gedrang komen. De instellingen adviseren het indicatieorgaan, maar het indicatieorgaan toetst zelf de aanvragen niet meer individueel. Deze leden vragen wat straks de consequenties zijn als er gewerkt wordt met zorgzwaartepakketten. Zijn zorgaanbieders dan ook gemandateerd tot het vaststellen van de zorgzwaarte en hoe wordt voorkomen dat ze in de verleiding komen standaard te kiezen voor de hoogste zorgzwaarte? De instellingen hebben dan immers een direct financieel belang bij het vaststellen van een hogere zorgzwaarte. Wordt de onafhankelijkheid van de indicatiestelling zo niet te erg op de proef gesteld? Kan de regering ook reeds aangeven of het werken met zorgzwaartepakketten ertoe zal leiden dat de indicatiestelling sterk wordt vereenvoudigd? Is het dan nog wel nodig om te werken met mandaatovereenkomsten met zorgaanbieders?

De leden van de PvdA-fractie stellen vast dat het indicatieadvies van de zorgaanbieder door het CIZ direct wordt omgezet in een indicatiebesluit. Genoemde leden constateren dat een onafhankelijke indicatiestelling voor zorgafnemers een belangrijke borging is van hun wettelijke recht op zorg. De Kamer heeft eerder hiertoe de motie Van der Veen c.s. (Kamerstukken II, 2006–2007, 30 800 XVI, nr. 73) aangenomen, waarin zij de regering heeft verzocht een onderzoek te laten uitvoeren om tot een eenvoudige en eenduidige indicatiestelling te komen. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de stand van zaken betreffende de uitvoering van deze motie. Deze leden vragen voorts wat bij de indicatiestelling de waarborgen zijn voor de zorgafnemers. Zij vragen ook of de controle alleen uit steekproeven bestaat. Kan de regering aangeven hoe meer nauwgezet de adviezen van de zorgaanbieder op juistheid kunnen worden gecontroleerd?

De fungerend voorzitter van de commissie,

Blok

Adjunct-griffier van de commissie,

Clemens


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Atsma (CDA), Vendrik (GL), Kant (SP), Blok (VVD), fng. voorzitter, Ferrier (CDA), Joldersma (CDA), Eijsink (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Van der Veen (PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Voordewind (CU), Heerts (PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gijlswijk (SP), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Vacature (algemeen)

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Çörüz (CDA), Azough (GL), Van Velzen (SP), Neppérus (VVD), Van Hijum (CDA), Haverkamp (CDA), Spekman (PvdA), Verdonk (VVD), Griffith (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van der Ham (D66), Gill’ard (PvdA), Van de Camp (CDA), Langkamp (SP), Jacobi (PvdA), Ortega-Martijn (CU), Blom (PvdA), Kamp (VVD), De Wit (SP), Thieme (PvdD), Graus (PVV), Luijben (SP), Hamer (PvdA) en Ormel (CDA).

Naar boven