nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN
MILIEUBEHEER
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 juli 2007
Gisteren is tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel Wijziging
van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van richtlijn nr. 2004/35/EG
(milieuaansprakelijkheid) door verschillende fracties gevraagd om nadere informatie
over de consequenties van het amendement nr. 9 van de heer Samsom. Graag
voldoe ik met deze brief aan dit verzoek.
De Europese richtlijn milieuaansprakelijkheid, welke met het wetsvoorstel
wordt geïmplementeerd, beperkt zich voor wat betreft risicoaansprakelijkheid
tot activiteiten waarvoor Europese milieuregels zijn gesteld. Een lijst van
activiteiten is opgenomen in Bijlage III bij de richtlijn milieuaansprakelijkheid.
Veelal zijn dit activiteiten die door grote bedrijven worden verricht. Het
amendement van de heer Samsom beoogt de reikwijdte van het wetsvoorstel uit
te breiden. Milieuaansprakelijkheid zou niet alleen voor activiteiten moeten
gelden die in de EG-richtlijn worden genoemd maar voor alle bedrijven die
potentieel milieuschade als bedoeld in de richtlijn kunnen veroorzaken. Immers,
zo stelt de heer Samsom, er is geen reden om het beginsel «de vervuiler
betaalt» voor wat betreft het herstellen van milieuschade te beperken
tot een kleine groep van bedrijven.
Zoals ik gisteren in het debat aangaf sta ik sympathiek tegenover deze
insteek. Ook activiteiten waarvoor geen Europese milieuregels gelden kunnen
milieuschade veroorzaken. De ervaringen uit het verleden met bijvoorbeeld
bodemverontreiniging laten dat ook zien. Bij een consequente toepassing van
het beginsel «de vervuiler betaalt» moeten ook bij deze activiteiten
de kosten van preventie- en herstelmaatregelen bij (potentiële) milieuschade
voor rekening van de veroorzaker komen.
De consequenties van een verruiming van het wetsvoorstel naar alle activiteiten
die potentiële milieuschade kunnen veroorzaken zijn beperkt. Zolang een
activiteit niet leidt tot (potentiële) milieuschade als bedoeld in de richtlijn, gelden er geen extra verplichtingen dan de verplichtingen
die voortkomen uit vergunningen of algemene regels. Als er wel milieuschade
als bedoeld in het wetsvoorstel dreigt of optreedt, zal het bedrijf op grond
van het wetsvoorstel preventieve of herstelmaatregelen moeten treffen. Een
verplichting die vanuit het beginsel «de vervuiler betaalt» naar
mijn mening logisch is. Het zijn ook verplichtingen die nu al in praktijk
worden gebracht. Als er bij een bedrijf – of dat nu wel of niet onder
het wetsvoorstel valt – een calamiteit optreedt, dan spreekt het bijna
altijd voor zich dat het bedrijf maatregelen treft om milieuschade te voorkomen
en dat het bedrijf opdraait voor de kosten om eventuele schade te herstellen.
Ik wijs in dit verband op de huidige ongewone voorvallen-regeling in hoofdstuk
17 van de Wet milieubeheer, die voor alle inrichtingen geldt. Ook de zorgplichten
in de milieuwetgeving hebben een breed bereik. Het uitbreiden van de reikwijdte
van het wetsvoorstel betekent dus niet een radicale wijziging van de huidige
praktijk. Het betekent wel een eenduidige wettelijke verankering van een in
de praktijk veelal gevolgde lijn. Zo het consequenties heeft voor bedrijven
dan betreft het verplichtingen die eigenlijk vanzelfsprekend zijn: bedrijven
moeten preventieve maatregelen nemen om milieuschade te voorkomen, als er
onverhoopt milieuschade optreedt moeten ze deze herstellen en draaien zij
op voor de kosten van preventie en herstel.
Bovenstaande laat onverlet dat ik begrip heb voor zorgen zoals die onder
meer zijn uitgesproken door de woordvoerder van het CDA, mevrouw Spies. Het
voorgestelde amendement betekent immers een wijziging van het wetsvoorstel
waarbij er mogelijk spanning ontstaat met het uitgangspunt van één
op één implementatie. Daarbij komt, de heer Samsom gaf dit ook
al aan, dat het nog onzeker is of de gekozen formulering de meest aangewezen
is.
Een beslissing ten aanzien van de reikwijdte van het wetsvoorstel zou
bij voorkeur niet overhaast genomen moeten worden. Een gedegen afweging van
mogelijke opties met hun voors en tegens is op zijn plaats. Gezien echter
de ingebrekestelling door de Europese Commissie voor het niet tijdig implementeren
van de EG-richtlijn ontbreekt de tijd die daarvoor nodig is. Een oplossing
zou kunnen zijn de discussie over een uitbreiding van de lijst met activiteiten
los te koppelen van het wetsvoorstel. Dit kan door het amendement nr.9 zodanig
te wijzigen dat het voorgestelde artikel 17.7, onder 2° als volgt komt te luiden: andere bij algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen activiteiten. Met een dergelijke
formulering blijft de huidige reikwijdte van het wetsvoorstel in stand, wordt
ruimte geschapen om een gedegen discussie te voeren over dit onderwerp en
wordt een kapstok gecreëerd om, als daartoe na overleg met Uw Kamer besloten
wordt, een verbreding van de reikwijdte op een relatief simpele wijze te realiseren.
Met het bovenstaande hoop ik u voldoende te hebben geïnformeerd over
de consequenties van het amendement nr. 9 van de heer Samsom. Als het mogelijk
is het wetsvoorstel nog voor het zomerreces af te handelen zou ik dat zeer
op prijs stellen.
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. M. Cramer