nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 6 februari 2007
Verheugd heb ik kennis genomen van de opmerkingen die de leden van de
fracties van het CDA, SP, de VVD en de ChristenUnie hebben gemaakt naar aanleiding
van het voorstel tot wijziging van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen
gefinancierde topinkomens (WOPT) in verband met de bescherming van informatie
betreffende veiligheidsmaatregelen.
De leden van de fractie van het CDA betuigden hun instemming met het voorstel.
De leden van de fractie van de SP onderschreven het belang van de veiligheid
van degenen wier inkomen openbaar wordt gemaakt. Zij vroegen zich af of de
regering aanwijzingen heeft dat potentiële terroristen geïnteresseerd
zijn in het feit dat bekende personen worden beschermd.
In antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de SP kan ik meedelen
dat uit (strafrechtelijke) onderzoeken uit het verleden is gebleken dat potentiële
terroristen verkenningen uitvoeren om beveiligingsniveaus rond potentiële
doelwitten in kaart te brengen.
Wanneer getroffen beveiligingsmaatregelen breed bekend worden, voldoet
de beveiliging niet meer. Omdat variaties in inkomen soms zijn te herleiden
tot getroffen beveiligingsmaatregelen, kunnen potentiële terroristen
aan de openbaarmaking van topinkomens voor hen relevante informatie ontlenen.
Ook de leden van de fractie van de VVD onderschreven het voorstel. Zij
stelden daarbij de vraag aan de orde of het voorstel betekent dat het norminkomen
waarboven het inkomen op grond van de WOPT openbaar wordt gemaakt, met het
voorstel van wet wordt verhoogd. Anders dan de leden van de fractie van de
VVD veronderstellen, heeft onderhavig voorstel van wet geen gevolg voor de
berekening van het norminkomen. Het norminkomen, waarboven een inkomen op
grond van de WOPT wordt openbaargemaakt, is afgeleid van het gemiddelde belastbare
loon van ministers en wordt berekend op grond van de Regeling berekening gemiddelde
belastbare loon ministers. Op grond van deze regeling wordt het gemiddelde
belastbare loon van ministers zodanig gecorrigeerd dat het vergelijkbaar is
met de componenten van het belastbare loon van degenen op wie de WOPT van
toepassing is. De wijze waarop dit gemiddelde wordt berekend,
heeft geen betrekking op de berekening van het door individuele ministers
te melden belastbaar loon. Daardoor kan de situatie ontstaan dat een minister
die een beveiligde dienstauto heeft, een aanzienlijke bijtelling krijgt bij
zijn belastbaar loon, zodat zijn belastbaar loon uitstijgt boven het gemiddelde.
Op grond van onderhavig voorstel van wet hoeft de bijtelling bij het belastbaar
loon niet meer op grond van de WOPT openbaar gemaakt te worden. De bijtelling
blijft echter fiscaal gezien onderdeel uitmaken van het belastbare loon van
de betreffende minister.
De leden van de fractie van de ChristenUnie toonden begrip voor de aan
het voorstel van wet ten grondslag liggende argumentatie. Deze leden veronderstelden
dat de zinsnede «De bepaling is tevens van toepassing op andere –
thans niet voorziene – maatregelen die gevolgen zouden hebben voor het
belastbare loon van ministers of staatssecretarissen» uit de memorie
van toelichting uitsluitend ziet op getroffen veiligheidsmaatregelen. Ik kan
deze leden bevestigen dat hun veronderstelling juist is.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. Remkes