30 908
Goedkeuring van de op 25 juni 2005 te Luxemburg totstandgekomen Overeenkomst tot wijziging van de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van Staten in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend te Cotonou op 23 juni 2000 (Trb. 2005, 295), het op 10 april 2006 te Luxemburg totstandgekomen Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, houdende wijziging van het Intern Akkoord van 18 september 2000 inzake maatregelen en procedures voor de uitvoering van de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (Trb. 2006, 106), alsmede het op 17 juli 2006 te Brussel totstandgekomen Intern Akkoord tussen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de financiering van de steun van de Gemeenschap binnen het meerjarig financieel kader voor 2008–2013 voor de ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst en de toewijzing van financiële bijstand ten behoeve van de Landen en Gebieden Overzee waarop de bepalingen van deel vier van het EG-Verdrag van toepassing zijn (Trb. 2006, 207)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 maart 2007

De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor haar verslag met betrekking tot het voorbereidend onderzoek aangaande het voorstel van wet tot goedkeuring van de bovengenoemde verdragen. In deze nota naar aanleiding van het verslag worden de vragen van de commissie beantwoord.

ALGEMEEN

Toepassing consulatieprocedures en passende maatregelen

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de toepassing van de opschortende bepalingen van de op 23 juni 2000 totstandgekomen ACS-EG-Partnerschapsovereenkomst (verder aangeduid als de Overeenkomst van Cotonou), in het bijzonder de artikelen die betrekking hebben op mensenrechten, rechtsstaat, democratie en corruptie. Hoe zijn deze geïmplementeerd en welke effecten heeft dit gehad binnen de ACS-landen?

Onder de vierde gewijzigde Lomé Overeenkomst van 4 november 1995 (zie Trb. 1996, 75), de voorganger van de Overeenkomst van Cotonou van 2000, is een opschortingsbepaling (artikel 366 bis) geïntroduceerd voor drie essentiële elementen van het verdrag: respect voor de mensenrechten, democratische beginselen en de beginselen van de rechtsstaat.

Als één van de partijen naar het oordeel van de andere partij niet voldoet aan die beginselen, kan de andere partij – na het benutten van de mogelijkheden voor politieke dialoog – consultaties opstarten. Deze consultaties kunnen in het uiterste geval leiden tot zogenaamde passende maatregelen, waaronder het opschorten van de hulp.

Deze bepaling is overgenomen en aangescherpt in de Overeenkomst van Cotonou, waarbij goed bestuur is toegevoegd als «fundamenteel» element van de basisprincipes. Het betreffende artikel 96 is in het voorliggende herzieningsverdrag van 2005 verder aangevuld, waarbij met name de procedure is verhelderd.

In 2000 is daarnaast, in de vorm van een apart artikel 97, ook ernstige corruptie toegevoegd als mogelijke reden voor het starten van consultaties die kunnen leiden tot passende maatregelen. Voorts is met de herziening van 2005 een nieuw artikel 11 ter opgenomen waarin samenwerking ten aanzien van de bestrijding van proliferatie van massavernietigings-wapens wordt aangeduid als een essentieel element.

De praktijk van de afgelopen jaren leert dat artikel 96 (respectievelijk 366 bis) veelvuldig wordt ingeroepen door de EU. In vrijwel alle gevallen heeft de EU vervolgens maatregelen getroffen, met name opschorting c.q. aanpassing van de hulprelatie en de instelling van een intensieve dialoog. De druk vanuit de EU lijkt in veel gevallen positief bij te hebben gedragen aan verbeteringen in het ACS-land in kwestie.

De bijlage bij deze nota bevat op verzoek van de VVD-fractie een uitgebreid overzicht van de consultaties en maatregelen op basis van de artikelen 96 en 97 van de Overeenkomst van Cotonou, alsmede de voorwaarden die de EU aan de landen heeft gesteld voor normalisatie van de betrekkingen, en de acties die het betreffende ACS-land heeft genomen om de situatie te normaliseren.

Aan het overzicht in de bijlage kan worden ontleend dat de EU de afgelopen tien jaar met 13 landen consultaties startte (soms meerdere keren). In het geval van Liberia was er naast artikel 96 ook sprake van het toepassen van artikel 97 over corruptie. Overigens werd de aanpak van corruptie en onregelmatigheden in de besteding van publieke middelen ook in andere ACS-landen meegenomen in de consultaties onder artikel 96, het meest recent nog in Mauritanië (zie overzicht).

Ongeveer de helft van de consultaties is opgestart vanwege een staatsgreep; een staatsgreep in een ACS-land is voor de EU altijd aanleiding tot het starten van consultaties. In de andere gevallen was er veelal sprake van een algemene verslechtering van de situatie op het gebied van mensenrechten, democratische beginselen en rechtsstaat.

In vrijwel alle gevallen waarin artikel 96/97 is ingeroepen heeft de EU de hulprelatie vervolgens opgeschort of drastisch aangepast. Aanpassing van de hulprelatie betekent meestal dat de hulp alleen nog wordt ingezet ter versterking van het democratisch proces of een vredesproces (bijvoorbeeld voorbereiding verkiezingen, reconciliatie), ondersteuning van «civil society», vrije media of vluchtelingen, of beperking tot projecten die direct ten goede komen aan de bevolking. Tevens zijn hieraan vaak condities verbonden en worden «road maps» of actieplannen afgesproken waaraan een regering moet voldoen voor (gedeeltelijk) herstel van de hulprelatie. Dergelijke voorwaarden betreffen bijvoorbeeld concrete stappen naar herstel van onafhankelijke rechtspraak, een datum en aanpak voor vrije en eerlijke verkiezingen, verbeterd beheer van overheidsfinanciën, enzovoort.

De consultaties vormen met name de laatste jaren een intensief proces, waarbij naast de Commissie ook het voorzitterschap van de EU (c.q. de Troika) een actieve rol speelt. Ook de ter plaatse aanwezige lidstaten worden betrokken. De Commissie heeft het recht van initiatief en komt in eerste instantie met een voorstel tot het inroepen van artikel 96/97. Daarbij baseert de Commissie, die in alle ACS-landen vertegenwoordigd is, zich onder andere op de rapportage van de eigen delegaties, die doorgaans goed contact houden met andere EU-ambassades ter plekke. De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) neemt het uiteindelijke besluit hierover, evenals over de passende maatregelen en het intrekken van maatregelen. Hoewel voor de besluitvorming hierover in de RAZEB een gekwalificeerde meerderheid volstaat (behalve voor volledige opschorting van de hulprelatie – dit vergt unanimiteit), komen de besluiten in de praktijk zonder al te veel politieke discussie via consensus tot stand.

In de consultaties speelt de EU Voorzitter/Troika een belangrijke rol. In de initiële besprekingen probeert de voorzitter namens de EU met het ACS-land tot concrete afspraken (inclusief tijdschema’s) te komen om de gesignaleerde misstanden te verhelpen. De ontwikkelingen in de betreffende ACS-landen worden vervolgens nauwlettend gevolgd. In recente gevallen is daar vaak een maandelijkse of halfjaarlijkse politieke rapportage en monitoring aan verbonden.

Het is op basis van de ervaring met het instrument in de afgelopen jaren aannemelijk dat de intensieve bemoeienis van de EU met de situatie in bepaalde ACS-landen in combinatie met de opschorting of aanpassing van de hulp, positief heeft bijgedragen aan specifieke verbeteringen op het gebied van mensenrechten, democratie, rechtsstaat en bestuur in deze landen. Uiteraard verschilt de invloed die de EU kan uitoefenen, van land tot land. Een regime als dat van Zimbabwe laat zich weinig gelegen liggen aan opschorting van de EU-hulp of politieke druk, terwijl in veel andere ACS-landen daar meer invloed van kan uitgaan.

Overigens vindt op dit moment een evaluatie plaats van de toepassing van de opschortingsartikelen. Dit gebeurt in het kader van een serie evaluaties over de coördinatie, complementariteit en coherentie van het EU-ontwikkelingsbeleid (3 C’s), geïnitieerd door de hoofden van de evaluatiediensten van de Commissie en de lidstaten. De presentatie van het overkoepelende evaluatierapport is later dit jaar voorzien. De regering is dan graag bereid hierover nader met de Kamer van gedachten te wisselen.

Non-proliferatieclausule

De leden van de fractie van de SP zijn tevreden over het feit dat de non-proliferatie clausule als essentieel onderdeel van de Overeenkomst is opgenomen, maar vragen zich af of er in dit kader ook voorzien wordt in een effectieve controle op de naleving hiervan.

De regering deelt de analyse van de SP dat met de opname in de Overeenkomst van de verwijzingen naar het Internationaal Strafhof, de samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding en de clausule over non-proliferatie – de laatste zoals aangegeven als essentieel element – aan een aantal belangrijke wensen van de EU tegemoet is gekomen. Controle van de verplichtingen ten aanzien van de non-proliferatie clausule zal in eerste instantie door de daarvoor geëigende organisaties worden verricht, waaronder het Internationaal Atoomagentschap en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens. Het zal met name op basis van hun bevindingen zijn dat de Unie besluit tot toepassing van artikel 11 ter.

Specifieke vragen

Terug- en overname clausule

De leden van de fractie van het CDA vragen wat de inspanningen van de regering zijn geweest om meer aandacht te besteden aan de terugname van eigen onderdanen en onderdanen van derde landen door de ACS-landen, en waarom hierover niets vermeld staat.

De Overeenkomst van Cotonou van 2000 bevat reeds een terug- en overname clausule in de vorm van het vijfde lid van artikel 13. Bij de vaststelling van het mandaat van de Commissie voor de onderhandelingen aangaande de herziening van het verdrag, is er bewust voor gekozen om de terug- en overname clausule niet opnieuw onderwerp van onderhandeling te maken. Het oordeel was dat destijds het maximaal mogelijke bereikt was. De inschatting was dat het openbreken van artikel 13 zou kunnen betekenen dat dit door de EU zo bevochten artikel zou kunnen worden verzwakt.

Integratie van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) in de EU-begroting

De leden van de fractie van het CDA betreuren dat het niet gelukt is het 10e EOF te integreren in de EU-begroting en vragen naar de redenen hiervoor.

De regering was, zoals bekend, voorstander van integratie van het 10e EOF in de reguliere EU-begroting voor de periode 2007–2013. Dit zou de harmonisatie van EU-inspanningen op OS-gebied ten goede zijn gekomen en de transparantie van de totale uitgaven van de EU ten aanzien van de ACS-landen en andere regio’s hebben vergroot. Ook was dan de vrij rigide opzet van het EOF, waarbij fondsen voor een land of regio worden gereserveerd en bij onderbesteding in beginsel niet anders kunnen worden besteed, vervangen door de meer flexibele regelgeving van de reguliere begroting. Daarnaast zou de betrokkenheid van het Europees Parlement zijn verhelderd en vergroot.

Integratie had echter naast bovengenoemde gevolgen met betrekking tot transparantie, flexibiliteit en harmonisering ook belangrijke financiële gevolgen gehad voor de lidstaten. Frankrijk zou van de integratie het meest geprofiteerd hebben. De Franse bijdrage zou van 24,3% naar ongeveer 16,4% gedaald zijn. Voor Nederland zou er geen sprake zijn geweest van een grote procentuele wijziging. Voor acht van de oude vijftien EU-lidstaten zou de procentuele bijdrage echter gestegen zijn. Voor Ierland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk is dit één van de redenen geweest om zich tijdens de onderhandelingen tegen het voorstel uit te spreken. Een aantal toekomstige EU-lidstaten heeft zich om dezelfde reden tegen het voorstel uitgelaten. De verhoging van de relatieve bijdrage van een aantal lidstaten is derhalve de reden geweest dat integratie in de reguliere begroting niet is geslaagd.

Resterende middelen 9e EOF

De leden van de fractie van het CDA vragen verder om een nadere verklaring voor het vervallen van de resterende middelen van het 9e EOF als deze niet voor 31 december 2007 zijn ingezet. Wat is de positie van de Nederlandse regering terzake?

Op 30 mei 2005 heeft de RAZEB met Nederlandse steun, besloten dat de uiterste datum waarop betalingsverplichtingen aangegaan kunnen worden voor het 9e EOF zal liggen op 31 december 2007. Dit besluit is genomen om de steeds terugkerende en groeiende EOF-stuwmeren te voorkomen, die bij eerdere gelegenheden uiteindelijk werden overgeheveld naar een nieuw EOF. Door het instellen van deze zogenoemde «zonsondergang-clausule» (sunset clause) is er meer druk op de Commissie gekomen om de EOF-middelen sneller te besteden en doorloopprocedures te versnellen.

Het ziet er nu naar uit dat in 2007 betalingsverplichtingen voor bijna het gehele 9e EOF aangegaan kunnen worden. De Commissie heeft inmiddels tijdens de zogenaamde «end of term review» (begin 2007) middelen teruggetrokken uit projecten en programma’s die zij niet meer realiseerbaar acht. Daardoor kunnen deze middelen voor het eind van 2007 in een nieuwe betalingsverplichting opgenomen worden. Ook wil de Commissie aan de gezamenlijke ACS-EG Raad toestemming vragen om EOF-middelen die na augustus 2007 onverwacht nog vrijkomen uit de landenallocaties alsnog in te zetten voor ACS-brede activiteiten. Op die manier kunnen sneller nieuwe verplichtingen worden aangegaan en gaan deze middelen niet verloren voor de ACS-landen.

Het effect van de «zonsondergang-clausule» is tot nu toe positief. Er ontstaat geen stuwmeer en de EU zal in 2007 veel verplichtingen aangaan waar de komende jaren relatief veel EOF-projecten en programma’s uit voortkomen. In 2008 gaat in principe het 10e EOF van start en zijn de ACS-landen ook weer verzekerd van EOF-middelen. In 2005 is tevens besloten dat als de ratificatie van de onderhavige verdragen niet tijdig is afgerond, de Europese Raad de periode waarbinnen betalingsverplichtingen onder het 9e EOF kunnen worden aangegaan zal verlengen. Tevens kan de Raad in 2010 desgewenst nog bij unanimiteit besluiten om even-tuele restanten van het 9e EOF die niet zijn uitgegeven alsnog toe te voegen aan het 10e EOF.

De regering wil overigens eerst afwachten of, en hoeveel, middelen uit het 9e EOF uiteindelijk over zullen blijven. Daarna zal, indien nodig, een standpunt betreffende deze middelen bepaald worden.

Aid for Trade

De leden van de fractie van het CDA vragen tenslotte om nadere informatie over de omvang en besteding van «Aid for Trade» activiteiten.

In de RAZEB van oktober 2006 is bevestigd dat de Commissie en de lidstaten ernaar zullen streven om in 2010 jaarlijks ieder 1 miljard EUR aan handelsgerelateerde assistentie te besteden. Deze assistentie zal met name gericht zijn op de categorieën handelsbeleid en regels en handelsontwikkeling (zonder productieve capaciteit en handelsgerelateerde infrastructuur). Tevens is afgesproken dat een substantieel deel hiervan zal worden ingezet in de ACS-landen, onder meer ter ondersteuning van de beoogde «Economic Partnership Agreements» (EPA’s) met de ACS-regio’s. Dit betekent dat naast de toezegging over een substantiële bijdrage aan «Aid-for-Trade» (AfT) vanuit het EOF, de ACS-landen ook een behoorlijke bijdrage vanuit het bilaterale hulpbeleid van de lidstaten in het vooruitzicht is gesteld.

De regering is van mening dat ondersteuning van het implementeren van EPA’s belangrijk is. Hulpgelden dienen echter niet gebruikt te worden om ongunstige elementen van handelsuitkomsten af te kopen. Wat betreft de toename van AfT van de lidstaten naar 1 miljard EUR per jaar, verwacht Nederland dat deze toename met name zal worden opgebracht uit de groei van de hulp van de landen die momenteel nog niet voldoen aan de ODA-norm van tenminste 0,7% van hun Bruto Nationaal Inkomen.

Op dit moment werkt de Commissie samen met het Duitse voorzitterschap aan een AfT-strategie die waarschijnlijk in de RAZEB van mei 2007 zal worden vastgesteld. Nederland steunt het streven naar een gezamenlijke EU AfT-strategie, waarbij de uitgangspunten van de verklaring van Parijs over effectiviteit van de hulp centraal moeten staan om donoren en ontvangende landen effectief te doen samenwerken. Nederland vindt het verder van belang dat de ontvangende landen zelf met concrete «Aid for Trade»-voorstellen komen. Daarnaast wil Nederland dat de nadruk ligt op steun voor armere ontwikkelingslanden en dat de private sector in deze landen nauw betrokken wordt bij de formulering van nationale hervormingsplannen en, waar mogelijk, de uitvoering hiervan.

Stand van zaken ratificatie

De leden van de fractie van de PvdA vragen welke lidstaten reeds tot ratificatie zijn overgegaan en welke niet.

Tot nu toe (medio februari 2007) hebben zes EU-lidstaten het herzieningsverdrag geratificeerd: Finland, Hongarije, Ierland, Litouwen, Slovenië en Zweden. De beide Interne Akkoorden zijn door Bulgarije, Roemenië en Slowakije geratificeerd. Het Intern Akkoord van 10 april 2006 is daarnaast ook nog geratificeerd door Ierland, Polen en Zweden.

Naar verwachting zullen Denemarken, Luxemburg en Tsjechië op korte termijn hun ratificatie afronden; Oostenrijk zal dit deze zomer doen, terwijl Frankrijk aankoerst op oktober dit jaar.

Rol parlement(en) bij programmering en uitvoering EOF

De leden van de fractie van de PvdA vragen verder naar de mogelijkheden om zowel de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer als de commissie voor Ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement actief te betrekken bij de uitvoering van het EOF, overeenkomstig de procedures die met het Europees Parlement zijn afgesproken voor het Instrument voor Ontwikkelingssamenwerking (DCI – Development Cooperation Instrument).

De Commissie heeft voor het DCI met het Europees Parlement (EP) een procedure afgesproken voor gedachtewisseling over de landen- en regiostrategieën en de thematische strategieën die de basis vormen voor de programmering van de DCI-middelen waarover het DCI-beheerscomité besluit. Het EP kan op basis van de dialoog met de Commissie over deze strategiedocumenten desgewenst een geconsolideerd schriftelijk advies aan de Commissie doen toekomen. De Commissie heeft toegezegd de resultaten van de dialoog met het EP mee te nemen bij de verdere implementatie van de strategieën1. Het betreft hier een arrangement buiten de officiële comitologie om.

Voor het intergouvernementele EOF ligt een dergelijke procedure minder voor de hand. De Commissie heeft inmiddels een brief ontvangen van het EP waarin wordt gevraagd om een soortgelijke procedure als die welke voor het DCI is afgesproken. De Commissie bestudeert dit verzoek. Naast juridische overwegingen zullen bij de beoordeling naar verwachting ook praktische implicaties een rol spelen, waaronder het beslag dat hiermee wordt gelegd op de beperkte capaciteit binnen DG Development en Europe Aid Co-operation Office en de vertragingen die dit kan opleveren in de toekenning van de middelen. De regering wacht de nadere juridische analyse en argumentatie van de Commissie af.

Wat betreft de rol van de Tweede Kamer is de regering gaarne bereid de betrokkenheid bij de uitvoering van het EOF te vergroten. De regering stelt voor dat zij de Kamer voortaan regelmatig (bijvoorbeeld jaarlijks) informeert over de voortgang en hierover – desgewenst – met de vaste commissie van gedachten wisselt. De regering kan in deze rapportages een overzicht geven van de voortgang van de programmering en uitvoering, met een speciale focus op de partnerlanden van Nederland.

Terrorismebestrijding

De leden van de fractie van de SP vragen naar de definitie van terrorisme die gebruikt wordt in het verdrag. Ook vragen deze leden zich af wat het uitwisselen van inzichten in terrorismebestrijding toevoegt aan de bestaande internationale praktijk en welke middelen ter financiering van terrorismebestrijding in het kader van het verdrag precies worden aangewend.

Het herzieningsverdrag bevat geen definitie van het begrip terrorisme. De onderhandelingen in de VN over een alomvattend verdrag tegen internationale terrorisme zitten nog steeds vast en het gebrek aan internationale overeenstemming over de definitie van terrorisme draagt daar in belangrijke mate aan bij. De regering acht een algemene, internationaalrechtelijk aanvaarde definitie van «terrorisme» nog steeds zeer wenselijk als belangrijke (juridische) basis om terrorisme te bestrijden. In dit verband kan verder worden verwezen naar de reactie op de motie-van der Laan (zie Kamerstukken II, 2006 – 2007, 30 800 V, nr. 5) waarin de regering terrorisme definieert als «het plegen van of dreigen met op mensenlevens gericht geweld, danwel het toebrengen van ernstige maatschappijontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.».

Het ontbreken van een internationaal aanvaarde definitie wil niet zeggen dat er thans onvoldoende basis is voor een brede, integrale aanpak van terrorisme. Deze aanpak kan niet uitsluitend met repressieve maatregelen plaatsvinden, het is tevens van belang de onderliggende factoren ervan aan te pakken. Een dergelijke aanpak kan vanzelfsprekend niet uitsluitend op nationaal terrein worden gevoerd. Het actuele terrorisme kenmerkt zich immers door transnationale verbanden; terroristen werken, in de meest letterlijke zin, grensoverschrijdend. Alleen door internationale samenwerking te bevorderen kan op termijn de strijd tegen het terrorisme succesvol worden gevoerd.

Inhoudelijk voegt het uitwisselen van inzichten in terrorismebestrijding onder de Overeenkomst van Cotonou wellicht niet veel toe aan reeds bestaande overeenkomstige verplichtingen aangegaan in VN-kader, laatstelijk nog opgenomen in de met consensus aangenomen Antiterrorisme Strategie van de VN (zie www.un.org/terrorism/strategy-counter-terrorism.html).

Het nieuwe artikel 11 bis betreffende de terrorismebestrijding biedt echter voor de EU en haar leden een additioneel platform om deze kwestie in hun relaties met betrokken landen aan de orde te stellen en het internationale draagvlak voor het beleid inzake de bestrijding van het terrorisme te versterken. Op dit moment zijn geen specifieke financiële middelen voorzien ten behoeve van samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding

ICT en One Laptop per Child

De leden van de fractie van de SP vragen hoe de ontwikkeling en het gebruik van ICT gestimuleerd wordt en of daarbij steun zal worden gegeven aan het project van de non-profit organisatie One Laptop Per Child (OLPC), dat een goedkope computer wil ontwerpen, produceren en distribueren die ieder kind op de wereld toegang tot modern onderwijs moet kunnen geven?

Onder artikel 43 van de Overeenkomst van Cotonou wordt het belang van ICT voor de integratie van de ACS-landen in de wereldeconomie erkend en ICT maakt ook onderdeel uit van de ontwikkelingshulp in het kader van het EOF. Onder het 9e EOF is ongeveer 110 miljoen EUR uitgetrokken voor ICT-gerelateerde steun.

Enkele voorbeelden van ICT-ondersteuning onder het 9e EOF zijn de e-learning-component van het basisonderwijsprogramma voor de Stille Oceaan regio; een e-commerce-project ter waarde van 21 miljoen EUR voor Oostelijk en Zuidelijk Afrika (COMESA) en het ondersteunen van ICT-activiteiten van de United Nations Economic Commission for Africa (UNECA) en de Southern African Development Community (SADC).

ACS-landen hebben de mogelijkheid om ICT aan te merken als nationale prioriteit. Saint Kitts en Nevis heeft dit bijvoorbeeld voor het 9e EOF gedaan. Aangezien de programmering van het 10e EOF op dit moment nog plaats vindt, is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel middelen onder het 10e EOF naar ICT zullen gaan en welke activiteiten hiermee gefinancierd zullen worden. Aangenomen mag worden dat het relatieve aandeel van ICT-activiteiten in ieder geval niet zal afnemen.

Het OLPC-initiatief richt zich in eerste instantie op de introductie en gebruik van ICT toepassingen in het onderwijs in een aantal dichtbevolkte landen, waaronder Nigeria, India, China en Brazilië. Op basis van opgedane ervaringen met proef-programma’s in deze landen zal bezien worden of de ICT-toepassing verder uitgerold kan worden in meerdere landen. Nederland volgt de ontwikkelingen van dit initiatief kritisch en is benieuwd naar de desbetreffende ervaringen in betrokken grote landen. Met name de duurzaamheid van de introductie van deze ICT-toepassing voor het nationale onderwijssysteem in de betrokken landen is hierbij een punt van aandacht. Over een Europese bijdrage aan OLPC kunnen nog geen uitspraken gedaan worden. Vanwege de EOF-besluitvorming dienen ook de ACS-landen zelf in te stemmen met eventuele financiering van OLPC.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

A. G. Koenders

BIJLAGE

Overzicht van consultaties en passende maatregelen op basis van de artikelen 96/97 van Overeenkomst van Cotonou (resp. 366 bis Lomé Overeenkomst) in de periode 1996–2006

ACS-land (jaar)Reden voor consultatie/passende maatregelenEU consultatie en maatregelenMaatregelen getroffen door ACS-landStatus
Niger(1996)Staatsgreep– Opschorting financiële hulp voor 6 maanden, met uitzondering van projecten voor armste groepen– Geleidelijk steun voor verkie-zingsproces en herstel van steun aan sociale sectoren– Herstel constitutionele ordeNormalisering van de relatie
     
Niger(1999)Staatsgreep– Aanpassing hulpprogramma, met nadruk op verkiezingssteun en directe hulp aan bevolking in sociale sectoren– Herstel constitutionele ordeNormalisering van de relatie
     
Togo(1998–2004)Gebrekkig verkiezingsproces– Opschorting samenwerking, waarbij civil society zoveel mogelijk werd ontzien– Inter-Togolese dialoog (1998) – Wetgevende verkiezingen (1999)– Instelling nationale verkiezingscommissie (2001)– Wetgevende verkiezingen (2002)– Presidentsverkiezingen (2003)EU maatregelen van kracht
     
Togo (2004–2007)Gebrek aan democratie, respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden– Bespreking EOF-9 allocatie onder voorwaarden van transparante en democratische verkiezingen en vaststelling datum voor parlementsverkiezingen– Herstel van gehele hulpprogramma op voorwaarde van vrije en eerlijke verkiezingen – Monitoring en gezamenlijke rapportage elke zes maanden– Naleving door regering van (22) toezeggingen in consultaties– Presidentsverkiezingen in april 2005 – Regering van nationale eenheid in augustus 2006 – Algemene verkiezingen gepland voor juni 2007 – Nieuwe perscode, programma voor hervorming rechtstelsel en vrijlating politieke gevangenen, etcEU maatregelen van kracht  Volgende EU missie rond juni verkiezingen
     
Guinee-Bissau (1999)Staatsgreep– Geen maatregelen vanwege herstel democratie tijdens de consultaties Normalisering relaties
     
Guinee-Bissau (2004–2005)Staatsgreep– Overeenstemming over een roadmap met committeringen t.a.v. van overgang naar verkiezingen, verbeterd beheer van overheidsfinanciën, herstel van rechtssysteem en civiele controle over de strijdkrachten.  – Aanvankelijk maandelijkse monitoring– Algemene verkiezingen (2004) – Voortgang t.a.v. afspraken in roadmapNormalisering relaties in oktober 2005, met blijvende EU monitoring en dialoog t.a.v. voortgang op de belangrijkste terreinen
     
Comoren (1999)Staatsgreep– Gedeeltelijke opschorting en conditionering van hulp– Herstel constitutionele orde – Verkiezingen 2002Normalisatie van de betrekkingen in 2002
     
Ivoorkust(2000)Staatsgreep– Continuering bestaande programma’s, voorwaarden voor nieuwe projecten met als focus herstel van democratie, rule of law, goed bestuur en civil society– Presidentsverkiezingen (oktober 2000)EU maatregelen van kracht
Ivoorkust(2001–2002)Gebrek aan openheid in verkiezingen en andere ontwikkelingen gedurende de transitieperiode– Voorwaarden gesteld voor herstel relatie, waaronder rule of law, democratisering, nationale verzoening, onafhankelijke en neutrale rechtspraak, respect voor mensenrechten, bescherming buitenlanders– Organisatie van verkiezingen op plaatselijk en departementaal niveau, alsmede een forum voor nationale verzoening – Politieke dialoog – Verbetering mensenrechtensituatie – Wetgeving t.a.v. persvrijheid – Formatie democratisch gekozen regeringNormalisatie relatie in februari 2002
     
Haïti(2000–2005)Gebrekkig electoraal proces– Intrekking 2e tranche EOF-8 en opschorting directe begrotingssteun – Richten van vrijgemaakte middelen (incl EOF-9) op projecten die bevolking direct ten goede komen, civil society en private sector versterken en democratisering en rule of law bevorderen – Intensieve en regelmatige dialoog in de periode 2000–2004, onder andere gebaseerd op resolutie 822 van OAS (Organisatie van Amerikaanse Staten) m.b.t. organisatie vrije en eerlijke verkiezingen – Vrijmaken van over EOF-9 middelen afhankelijk van implementatie OAS 822– Halfjaarlijkse beoordelingen– Implementatie van OAS resolutie 822– Versterking democratische instellingen, incl. politieke partijen en verkiezingsraad, opzetten nationale dialoog en voorbereiding verkiezingen – Opzet ontwapeningsprogramma, instelling onafhankelijke politie– Regeringswisseling (interim) in maart 2004– Opstelling nationaal reconstruc-tieplan (o.l.v. Commissie aan donorzijde) – Verkiezingen in februari en april 2006 (EU observatiemissie)Relaties genormaliseerd in oktober 2005
     
Fiji(2000)Staatsgreep– Opschorting van projecten en programma’s onder EOF-7, EOF-8 en voorbereiding EOF-9– Algemene verkiezingen in augustus 2001– Formatie van een nieuwe regeringNormalisatie van de relatie in 2002
     
Liberia(2001–2006)Schending van mensenrechten, democratische principes en rule of law, alsmede gevallen van ernstige corruptie– Instelling van halfjaarlijkse politieke rapportage – Aanvankelijk aanpassing van hulpprogramma door focus op vluchtelingen, condities gericht op herstel van democratische structuren en organisatie van vrije en eerlijke verkiezingen, alsmede het terugnemen van het gehele beheer van de EOF-middelen – Vervolgens in 2003–2006 steun voor de vredesoperatie en maatregelen ter begeleiding van vredesproces en transitiePresidents- en parlementsverkie-zingen eind 2005Maatregelen opgeschort in juni 2006 n.a.v. geslaagde presidentsverkiezingen
     
Zimbabwe (2002-heden)Schending van mensenrechten, democratische principes en rule of law– Opschorting van budgetsteun onder EOF-7 en EOF-8, van alle projecten behalve die welke direct ten goede komen aan de bevolking, alsmede van onder-tekening van het nationale programma onder EOF-9 – Opschorting van Annex 2 artikel 12 (betalingsverkeer) – Tevens (buiten Cotonou raamwerk) instelling van een wapenembargo, een reisverbod voor bepaalde personen, bevriezing fondsen etc; Maatregelen regelmatig verlengd bij gebrek aan voortgang
Soedan(1990–2005)Schending mensenrechten en rule of law; Relaties met buur-landen; Terrorisme; Sudanese vredesproces– Opschorting programmering Lomé-IV (en restant Lomé-II en III, Stabex) – Politieke dialoog EU Soedan t.a.v. vredesproces, democratie, mensenrechten, rule of law en goed bestuur (...)– Democratisering, verkiezingen voor presidentschap en parlement; (...)– Ondertekening vredesverdrag tussen Soedanese regering en SPLA/SPLM in januari 2005Normalisatie van de relatie in januari 2005 met ondertekening van Country Strategy Paper EOF-9
     
Centraal Afrikaanse Republiek(2003–2005)Staatsgreep– Gedeeltelijke opschorting van de samenwerking, afspraken over herstel democratie– Rapportage van de autoriteiten aan de EU over implementatie van afspraken gemaakt tijdens de consultaties – Presidentsverkiezingen in maart 2005 en wetgevende verkiezingen in mei 2005Volledig herstel van samenwerking in juli 2005
     
Guinee Conakry (2004–2006)Niet respecteren van democratische principes, gebrekkig electoraal proces– Aanpassing hulpprogramma, waaronder vermindering EOF-9 met 65 miljoen EUR, concentratie van resterende middelen (EOF-6 tot EOF-9) op decentralisatie, vrijmaken van media, levensomstandigheden armste groepen, vluchtelingen uit de regio, ver-sterking civil society, democratie en mensenrechten– Steun voor voorbereiding van vrije en transparante verkiezingen – Halfjaarlijkse evaluatie en rap-portage door het EU voorzitterschap en de Europese Commissie over een periode van 36 maanden, intensieve politieke dialoog– Laatste EU missie in november 2006– Herstel politieke dialoog – Organisatie van lokale verkiezingen in juni 2005 – Toezegging van parlementaire verkiezingen in juni 2007 – Politieke partijen en civil society akkoord met EOF-9 CSP Herstel samenwerking in december 2006 ter begeleiding democra-tiseringsproces (verslechtering situatie begin 2007)
     
Mauritanië(2005–2007)Staatsgreep– Opschorting hulp – Hervatting samenwerking in mei 2006 op basis van comitteringen van de regering t.a.v. onder meer:– lokale en presidentsverkiezingen – opstellen anticorruptie strategie – IMF geleide beoordeling van publieke uitgaven om een ar-moedereductie strategie op te stellen – aanvaarding van de principes van het Extractive Industries Transparancy Initiative (EITI)– Intensieve politieke dialoog over 18 maanden met halfjaarlijkse evaluaties– Onafhankelijke kiescommissie ingesteld– Nieuwe kiezersregistratie gebaseerd op volkstelling van mei 2006 – Vrije en eerlijke lokale verkie-zingen in november 2006 (met EU verkiezingswaarneming)– Vaststelling datum voor pre-sidentsverkiezingen in maart 2007 – Nieuwe partijen en NGOs toegestaan; verbod op cen-suur; onafhankelijke media autoriteit ingesteld– Poverty Reduction Strategy aangenomen – EITI comité ingesteld en Nationaal Olie Revenu Fonds opgezet. EU maatregelen geldig tot november 2007  Eerstvolgende missie februari 2007

Bronnen:

– Informatie van de Commissie

– An ACP Perspective and Overview of article 96 Cases, Andrew Bradley, ECDPM Discussion paper no.64D, August 2005.


XNoot
1

Brief van de Commissie (Michel en Ferrero-Waldner) aan het EP (Morgantini, Mitchell) van 31 oktober 2006.

Naar boven