30 904
Verdrag tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de binnenvaart; Wenen, 6 september 2005

B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 19 december 2005 en het nader rapport d.d. 14 november 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister van Verkeer en Waterstaat. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 28 november 2005, no. 05.004400, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het verdrag tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de binnenvaart; Wenen, 6 september 2005, met toelichtende nota.

Sinds de toetreding van Oostenrijk tot de Europese Gemeenschap in 1995 kan een aantal bepalingen uit de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de binnenvaart wegens strijd met het EG-recht niet meer, of niet in meer in volle omvang, worden toegepast. Artikel 2 van de overeenkomst gaf tot op heden uitvoering hieraan door te bepalen: «Rechten en verplichtingen van de Overeenkomstsluitende Staten, die voortvloeien uit bestaande bilaterale en multilaterale overeenkomsten, zoals in het bijzonder uit de Overeenkomst van Belgrado van 1948, uit de Herziene Rijnvaartakte van 1868 en uit het EEG-Verdrag van 1957, in hun huidige en toekomstige versies worden door deze Overeenkomst niet aangetast». Omdat de bij de overeenkomst betrokken partijen van mening zijn dat dit artikel onvoldoende duidelijk maakt welke bepalingen uit de overeenkomst nog wel, en welke bepalingen niet meer van toepassing zijn, hebben zij ervoor gekozen de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de binnenvaart zodanig te wijzigen dat alle elementen eruit worden verwijderd, waarvan de toepassing strijd met het EG-recht zou opleveren.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 november 2005, no. 05.004400, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 december 2005, nr. W09.05.0517/V, bied ik U hierbij aan.

De Raad onderschrijft de strekking van het verdrag, maar maakt een kanttekening bij de bepalingen van het verdrag die betrekking hebben op de toegang van schepen van niet-EU-landen tot het vervoer tussen Nederland en Oostenrijk en de wederzijdse erkenning van niet-communautaire boorddocumenten.

1. Genoemde bepalingen behelzen materie die op Europees niveau geregeld is.1 Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EG vloeit voort dat, wanneer EG-regelgeving is ingevoerd, dit impliceert dat de lidstaten niet langer bevoegd zijn om buiten het kader van de gemeenschapsinstellingen om internationale verbintenissen aan te gaan die de EG-regelgeving kunnen aantasten of aan de draagwijdte hiervan afbreuk kunnen doen (zogenaamde AETR-doctrine).2 Het verdrag tot wijziging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de binnenvaart impliceert wel een dergelijke bevoegdheid voor Oostenrijk en Nederland als het gaat om toegang van schepen van niet-EU-landen tot het vervoer tussen Nederland en Oostenrijk en de wederzijdse erkenning van niet-communautaire boorddocumenten. De Raad is van mening dat dit niet strookt met de AETR-doctrine. Hij adviseert daarom in de toelichtende nota bij het verdrag opheldering te verschaffen over deze kwestie en aan te geven in hoeverre afstemming met de Gemeenschap heeft plaatsgevonden.

1. Met betrekking tot de opmerking over de bevoegdheid van de Gemeenschap op het gebied van vervoer, in het bijzonder wat betreft de bevoegdheid om verdragen daarover te sluiten (zogenaamde AETR-doctrine) kan medegedeeld worden dat de wijziging van de Overeenkomst op uitdrukkelijk schriftelijk verzoek met expliciete aanwijzing van de Commissie heeft plaatsgevonden. Het verdrag regelt nog steeds de wederzijdse erkenning van niet-communautaire boorddocumenten omdat Nederlandse schepen boorddocumenten bezitten die afgegeven zijn op grond van regelgeving van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Deze regelgeving behelst weliswaar materie die op Europees niveau geregeld is, maar gaat vanwege artikel 307 EG-Verdrag voor op gemeenschapsrecht. Dit is algemeen en in het bijzonder door de Commissie erkend.

2. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.

2. De redactionele kanttekeningen hebben betrekking op de verdragstekst, en zijn in feite dus suggesties voor verdragswijziging. Daarvoor is voorlopig geen aanleiding, te meer daar de Nederlandse en Duitse talenversie van het verdrag geheel overeenstemmen.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U mede namens mijn ambtgenote van Verkeer en Waterstaat, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no. W09.05.0517/V met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

– In de gehele nota achter de zinsnede «wordt vervangen door» een dubbele punt plaatsen.

– In de gehele nota de zinsneden «wordt [...] doorgehaald» en «worden doorgehaald» vervangen door: vervallen.

– In de vijfde en zevende alinea van de nota de zinsnede «de desbetreffende bepalingen van de Europese Unie» vervangen door: het EG-Verdrag en de bepalingen die ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.


XNoot
1

Zie onder meer verordening (EEG) nr. 3921/91 van de Raad van 16 december 1991 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands goederen- en personenvervoer over de binnenwateren in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn, Pb. 1991, L 373/1; richtlijn 96/50/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de harmonisatie van de voorwaarden voor de afgifte van nationale vaarbewijzen voor binnenvaartuigen welke bij het goederen- en personenvervoer in de Gemeenschap gebruikt worden, Pb. 1996, L 235/31; richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren, Pb. 1991, L 373/29; richtlijn 76/135/EEG van de Raad van 20 januari 1976 inzake de wederzijdse erkenning van scheepsattesten voor binnenschepen, Pb. 1976, L 21/10.

XNoot
2

Zie advies 1/76, Oplegfonds, Jur. 1976, p. 741; zaak 22/70, AETR, Jur. 1971, p. 263; gev. zaken 3/76, 4/76 en 6/76, Kramer, Jur. 1976, p. 1279.

Naar boven