Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 juli 2010
In mijn brief over de «Staat van de dualisering» van 11 december 2008 (kamerstuk 30 902, nr. 5) aan uw Kamer heb ik aangekondigd dat aan de financiële functie van gemeenten en provincies een afzonderlijke evaluatie zal
worden gewijd. De werkzaamheden voor dit evaluatieonderzoek zijn in mijn opdracht de afgelopen maanden uitgevoerd door het
adviesbureau BMC. De doelstellingen en opzet van het onderzoek alsmede de bevindingen en aanbevelingen staan beschreven in
hun rapport «evaluatie financiële functie gemeenten en provincies» dat ik u hierbij ter informatie aanbied.1
Ik zal stimuleren dat het rapport brede bekendheid krijgt onder de beroepsgroepen en beroepsorganisaties die betrokken zijn
bij de financiële functie van gemeenten en provincies – als bijvoorbeeld de Nederlandse vereniging van raadsleden (Raadslid
Nu), de Vereniging van Griffiers (VvG), de vereniging Federatie van Algemene Middelenmanagers bij de overheid (Famo), de financieel
toezichthouders, de commissie BBV en dergelijke – en ik zal hen in de gelegenheid stellen om reacties en suggesties aan te
leveren op de bevindingen en aanbevelingen van het rapport.
Aangezien nu de vakantieperiode aanbreekt lijkt het mij verstandig daarvoor enige tijd uit te trekken. Verder vind ik het
wenselijk om deze reacties en suggesties te kunnen betrekken bij het kabinetsstandpunt over het rapport en het gewenst vervolgtraject.
Het is aan het volgende, missionaire, kabinet om dit standpunt te verwoorden en aan u toe te zenden.
Afsluitend benoem ik kort een aantal belangrijke bevindingen van het rapport.
Een belangrijke uitkomst van het onderzoek is dat zowel raadsleden/leden van Provinciale Staten als collegeleden en ambtelijke
medewerkers van provincies en gemeenten aangeven tevreden te zijn met het instrumentarium van de per 2004 vernieuwde regelgeving.
Het onderzoeksbureau adviseert wel om op een beperkt aantal onderdelen van wet- en regelgeving te zorgen voor verduidelijking
of om een aanpassing van de regelgeving te overwegen.
Verder laat het onderzoek zien dat in de afgelopen jaren de raads- en statenleden meer zijn betrokken bij het inrichten van
(de documenten van) de planning en controlcyclus. Maar ook dat ondanks initiatieven en vernieuwingen op dit vlak «financiën»
toch vooral het domein blijft van de «financials» binnen de raad/PS. Deels lijkt dat samen te hangen met eigen (politieke)
interesses, maar ook zaken als het gebruik van ambtelijk jargon en moeilijke tabellen in begroting en jaarstukken lijkt daarin
een rol te spelen.
Verder signaleert het rapport als belangrijke verbeterwensen om binnen de planning en controlcyclus meer inzicht te bieden
in mogelijke (beleids)alternatieven cq (financiële) sturingsruimte, en om toegankelijker inzicht te bieden in de financiële
positie van de gemeente of provincie.
Het rapport benoemt als belangrijke aspect voor de financiële functie in de lokale praktijk de interactie tussen raad, college
en ambtelijk apparaat. Bij gemeenten en provincies waar men tevreden is over de financiële functie is de relatie tussen raad,
college en ambtelijk apparaat veelal ook goed; bij gemeenten en provincies waar men minder tevreden is over de financiële
functie is de onderlinge relatie veelal ook minder goed.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A. Th. B. Bijleveld-Schouten