nr. 17
GEWIJZIGD AMENDEMENT VAN HET LID VAN HEUGTEN C.S. TER VERVANGING
VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 11
Ontvangen 5 februari 2008
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Aan artikel 2.6 wordt, onder plaatsing van de aanduiding «1»
voor de bestaande tekst, een tweede lid toegevoegd, dat luidt:
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het doen verrichten
van beroepsvervoer.
Toelichting
Het fenomeen overbelading in het wegvervoer dient zo adequaat mogelijk
te worden bestreden en liefst te worden voorkomen. Daartoe is dit amendement
opgesteld. Het amendement brengt tot uitdrukking dat anderen dan de vervoerder
eveneens een verantwoordelijkheid dragen voor de naleving van de beladingsvoorschriften.
Op dit moment kan bijvoorbeeld de afzender of expediteur als deelnemer of
als uitlokker op grond van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht strafrechtelijk
aansprakelijk zijn wegens overbelading.
Rechtstreekse strafbaarstelling van het doen verrichten van beroepsvervoer
via de Wet economische delicten (Wed), zoals wordt voorgesteld, heeft evenwel
als voordeel dat het ruimere opsporingsinstrumentarium van die wet ter beschikking
komt. In diverse in de Wed opgenomen opsporingsbevoegdheden wordt namelijk
het begrip «in het belang van de opsporing» aldus uitgelegd, dat
aanwijzingen van een economisch delict volstaan om de bevoegdheid toe te mogen
passen. Dat komt een adequate handhaving van de regelgeving ten goede. Voor
wat betreft het bestrijden van overbelading, worden de voorschriften met betrekking
tot maximale (lading)gewichten die zijn vastgesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet
1994 aangewezen als bepalingen waarmee niet in strijd mag worden gehandeld,
zo volgt uit paragraaf 10 van het algemeen deel van de memorie van toelichting.
Onder de verbodsnorm van artikel 2.6, tweede lid, valt een ruime categorie
van personen die betrokken kunnen zijn bij overbelading. Immers, zowel een
afzender als een expediteur van vracht kan een rol spelen bij overbeladen
vervoer, waarbij sprake kan zijn van het doen verrichten van «strafbaar»
beroepsvervoer. De afzender is de contractuele wederpartij van de vervoerder
die er voor moet zorgen dat de te vervoeren zaken en bijbehorende
documenten tijdig ter beschikking worden gesteld aan de vervoerder. De afzender
kan het vervoer uitbesteden aan andere bemiddelaars in het vervoer, zoals
de expediteur. Een expediteur groepeert en organiseert het vervoer voor een
of meer opdrachtgevers, bijvoorbeeld een afzender. De expediteur zal dan met
de vervoerder een overeenkomst tot het doen vervoeren aangaan op eigen naam
of in naam van zijn opdrachtgever. Op eigen naam geldt hij doorgaans zelf
als «afzender». Het strafbaar handelen kan dan bijvoorbeeld zijn
dat de afzender of expediteur de vervoerder van onjuiste of onvolledige informatie
heeft voorzien, of diegene inzake het laden van het voertuig de aanwijzingen
van de vervoerder niet heeft opgevolgd, terwijl in beide gevallen overbelading
is geconstateerd. Het doen verrichten van beroepsvervoer volgens artikel 2.6,
tweede lid, moet hier in strafrechtelijke zin worden opgevat en niet in de
betekenis van «doen vervoeren» in de zin van artikel 8:60 van
het Burgerlijk Wetboek.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de in de regeling die vastgesteld
zal worden ingevolge artikel 2.6, niet ten aanzien van alle daarin opgenomen
voorschriften (denk bijvoorbeeld aan de APK-verplichting) medeaansprakelijkheid
voor degene die het vervoer doet verrichten behoeft te worden geregeld. Het
doel van dit amendement is die voorschriften te beperken tot die met betrekking
tot de maximale (laad)gewichten.
Van Heugten
Roefs
Cramer