30 890
Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; ’s-Gravenhage, 21 december 2005

B
nr. 2
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

’s-Gravenhage, 20 maart 2006

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 20 maart 2006 en het nader rapport d.d. 10 november 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 27 februari 2006, no. 06.000660, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; ’s-Gravenhage, 21 december 2005, met toelichtende nota.

Het onderhavige verdrag vervangt het op 11 augustus 1954 tot stand gekomen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk (Trb. 1954, 114; Verdrag van 1954). Het Verdrag van 1954 is in de praktijk alleen van belang voor het Eiland Man, omdat sinds de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschappen personen uit Groot-Brittannië en Noord-Ierland niet meer onder het Verdrag van 1954, maar onder de Europese socialezekerheidswetgeving vallen. Het onderhavige verdrag zal naast het Eiland Man ook voor Jersey en Guernsey gelden.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het verdrag, maar maakt een opmerking in verband met het overgangsrecht en de toepasselijkheid van het EEG-Verdrag. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van de toelichtende nota wenselijk is.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 februari 2006, no. 06.000660, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 maart 2006, nr. W12.06.0048/IV, bied ik U hierbij aan.

1. Artikel 33, aanhef en onderdeel a, van het verdrag bevat overgangsrecht voor personen die ingevolge artikel 2 van het verdrag niet onder de reikwijdte van het verdrag vallen. Dit zijn personen uit het Verenigd Koninkrijk die vallen onder verordening 1408/71.1 Volgens deze bepaling worden de in opbouw zijnde rechten onder het Verdrag van 1954 van deze personen vastgesteld op de voet van verordening 1408/71. Deze bepaling suggereert dat er een verschil bestaat tussen de rechten die deze personen hebben onder het Verdrag van 1954 en die onder verordening 1408/71. Dit stemt niet overeen met de toelichting, waaruit blijkt dat het bilaterale Verdrag van 1954 in de praktijk nog slechts van belang is voor het Eiland Man, omdat met de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschappen verordening 1408/71 de socialezekerheidsrelaties regelt tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk.1 Zo bezien lijkt een overgangsbepaling niet noodzakelijk.

De Raad adviseert in de toelichtende nota op de betekenis en noodzaak van artikel 33, aanhef en onderdeel a, van het verdrag in te gaan.

1. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is de toelichtende nota aangepast.

2. Volgens de toelichtende nota is het EEG-Verdrag niet van toepassing op het Eiland Man. Artikel 299, zesde lid, onderdeel c, van het EG-Verdrag bepaalt echter dat de bepalingen van het EG-Verdrag op de Kanaaleilanden en op het Eiland Man slechts van toepassing zijn voor zover noodzakelijk ter verzekering van de toepassing van de regeling die voor deze eilanden is vastgesteld in het op 22 januari 1972 ondertekende Verdrag betreffende de toetreding van nieuwe lidstaten tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. De toelichting zal derhalve moeten vermelden dat sociale zekerheid niet valt onder Protocol nr. 3 betreffende de Kanaal-eilanden en het Eiland Man behorende bij de toetreding tot de Europese Gemeenschappen van het Koninkrijk Denemarken, Ierland, het Koninkrijk Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PbEG 1972, L 73).

De Raad adviseert de toelichtende nota aan te passen.

2. De toelichtende nota is op dit punt eveneens aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149).

XNoot
1

Toelichtende nota, Algemeen, eerste tekstblok.

Naar boven