30 888
Wijziging van de Havenbeveiligingswet ter implementatie van richtlijn nr. 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (PbEU L 310) en ter nadere uitvoering van verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Inleiding

Het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Havenbeveiligingswet is een 1 op 1 implementatie van richtlijn nr. 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (PbEU L 310), verder te noemen: de richtlijn1, en ter nadere uitvoering van verordening (EG) nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten (PbEU L 129), verder te noemen: de verordening.

Waar de verordening voor wat de landzijde betreft nog alleen is gericht op de veiligheid van havenfaciliteiten, is de richtlijn gericht op de veiligheid van de haven voor zover het betreft de werken en voorzieningen daarvan ten behoeve van het commercieel vervoer over zee en geeft zij de lidstaten de mogelijkheid de bepalingen van de richtlijn ook van toepassing te verklaren op havengerelateerd gebied.

Dit wetsvoorstel dient eveneens ter nadere uitvoering van de verordening. Zie hieromtrent de onderdelen E, F, J en M van het artikelsgewijze deel van deze memorie van toelichting.

De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft inmiddels een voorstel ingediend voor een verordening ter beveiliging van de gehele vervoersketen (Brussel, 27.02.2006, COM (2006), 79 definitief).

Doel van de richtlijn

De richtlijn ziet op het invoeren van communautaire maatregelen ter verhoging van de havenveiligheid ten aanzien van de dreiging van veiligheidsincidenten, in aanvulling op de veiligheidsmaatregelen die al voortvloeien uit de verordening. Voor de landzijde betreft dit veiligheidsmaatregelen voor havenfacilteiten. Deze maatregelen van de richtlijn omvatten: gemeenschappelijke basisregels inzake havenveiligheidsmaatregelen, een implementatiemechanisme voor deze regels en de nodige mechanismen voor nalevingscontrole. In het onderdeel Nationale implementatie van deze memorie wordt hierop nader ingegaan.

Verhouding tussen de richtlijn en de verordening

De richtlijn vult de verordening aan. Zoals hiervoor reeds werd vermeld, is de verordening voor wat de landzijde betreft gericht op de veiligheid van havenfaciliteiten en is de richtlijn gericht op de veiligheid van de hele haven, voor zover het betreft werken en voorzieningen ten behoeve van het commercieel vervoer over zee. De richtlijn maakt het mogelijk dat de lidstaten de bepalingen daarvan ook van toepassing verklaren op havengerelateerd gebied, hetgeen de beveiligingsmogelijkheden een nog grotere reikwijdte geeft. De richtlijn maakt het daarentegen ook mogelijk dat haven en havenfaciliteit geografisch hetzelfde gebied omvatten. Wanneer dat het geval is, hebben de bepalingen van de verordening voorrang boven die van de richtlijn.

Het belang voor Nederland

De havens vormen in Nederland een essentiële schakel in de totale vervoersketen, en verbinden handel en passagiersstromen over zee en land met elkaar. Ze vormen een knooppunt voor overslag van gevaarlijke stoffen en zijn in een aantal gevallen belangrijke chemische en petrochemische productiecentra. De gevoeligheid voor een terroristische aanslag is hiermee een gegeven. Het is daarom van het grootste belang dat de veiligheid van de havens wordt gewaarborgd, op een wijze waarop de functie van de havens zo weinig mogelijk wordt belemmerd en op een voor alle havens in de lidstaten van de Europese Unie gelijke wijze, zodat een level playing field zoveel als mogelijk is gegarandeerd. De richtlijn voorziet hierin.

Nationale implementatie

a. Haven en havengerelateerd gebied

De richtlijn is van toepassing op havens waarin zich een havenfaciliteit bevindt en kan van toepassing worden verklaard op havengerelateerd gebied. De richtlijn is niet van toepassing op militaire installaties.

In het onderhavige wetsvoorstel is de definitie van haven van de Havenbeveiligingswet vervangen door de definitie van haven uit de richtlijn. Het begrip haven krijgt daarmee een ruimere strekking. Het omvat nu alle werken en voorzieningen ten behoeve van het commercieel vervoer over zee, zowel aan de zeezijde als aan de landzijde, terwijl de huidige definitie van een haven alleen het zogenoemde schip-haven raakvlak omvat. Zowel aan de zeezijde als aan de landzijde zijn dat de anker- en ligplaatsen voor schepen, waar goederen kunnen worden overgeslagen of passagiers aan dan wel van boord kunnen gaan. Vaststelling van het gebied van de haven vindt, zowel voor wat de huidige situatie als voor wat de nieuw beoogde situatie betreft, plaats bij ministerieel besluit.

Voorgesteld wordt om in de Havenbeveiligingswet ook een mogelijkheid op te nemen om havengerelateerd gebied aan te wijzen, maar hiertoe geen verplichting in het leven te roepen. Het gaat hier om in de directe omgeving van een haven gelegen gebieden en objecten waarvan verstoring door bijvoorbeeld een terroristische aanslag van negatieve invloed is of kan zijn op de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee. Zo kan de verstoring van een chemische fabriek die in de directe omgeving van de haven is gelegen, de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee negatief beïnvloeden door vrijkomende gassen.

Welke gebieden en objecten het hier betreft, zal duidelijk worden na het uitvoeren van een havenveiligheidsbeoordeling in het havengebied, waaronder in de praktijk het gebied wordt verstaan dat bestaat uit de haven zelf en het gebied in de directe omgeving daarvan, waarin de voorzieningen en bedrijven aan de haven zijn gelieerd. Zowel de haven als in voorkomend geval het havengerelateerd gebied worden aangewezen bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat.

b. De havenveiligheidsbeoordeling

De richtlijn schrijft voor dat er een havenveiligheidsbeoordeling wordt gehouden. De beoordeling van de havenveiligheid is de basis voor de werkzaamheden betreffende het havenveiligheidsplan en de implementatie ervan. Zij dient te worden uitgevoerd met inachtneming van tenminste de in Bijlage I van de richtlijn gegeven criteria. Door middel van de havenveiligheidsbeoordeling wordt vastgesteld welke veiligheidsrisico’s de werken en voorzieningen ten behoeve van het commercieel vervoer over zee, de haven in de terminologie van de richtlijn, in zich bergen, en of er overige, in de directe omgeving van de haven, maar binnen het havengebied gelegen gebieden en objecten zijn, waarvan verstoring de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee in negatieve zin beïnvloeden of zouden kunnen beïnvloeden. Zo wordt er uit deze veiligheidsbeoordeling vanzelf duidelijk of er naast de haven ook nog sprake moet zijn van havengerelateerd gebied en wat dat behelst.

De havenveiligheidsbeoordeling wordt uitgevoerd door de autoriteit voor havenveiligheid.

Om de havenveiligheidsbeoordeling uit te kunnen voeren, dienen inlichtingen te kunnen worden verkregen van degenen die zeggenschap hebben over een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee en over havengerelateerd gebied.

Voorgesteld wordt om daartoe in het onderhavige wetsvoorstel aan de autoriteit voor havenveiligheid de bevoegdheid te geven om ten behoeve van het uitvoeren van een havenveiligheidsbeoordeling, aan een ieder die in een haven zeggenschap heeft over een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee of over havengerelateerd gebied, de inlichtingen te vragen die betrekking hebben op de in Bijlage I van de richtlijn bedoelde elementen van een havenveiligheidsbeoordeling, voorzover die zien op de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee. Een havenveiligheidsbeoordeling dient volgens de richtlijn minstens eens in de vijf jaar te worden uitgevoerd om zo veranderde veiligheidssituaties op het spoor te kunnen komen.

Een havenveiligheidsbeoordeling is niet gericht op enig rechtsgevolg en er vloeien geen rechten en verplichtingen voor derden uit voort. De havenveiligheidsbeoordeling biedt voor de autoriteit voor havenveiligheid de grondslag voor het opstellen van het havenveiligheidsplan. Zie verder onderdeel H van de artikelsgewijze toelichting van deze memorie.

c. Het havenveiligheidsplan

Afhankelijk van de resultaten van een havenveiligheidsbeoordeling wordt een havenveiligheidsplan opgesteld. In het havenveiligheidsplan worden de bijzonderheden van de verschillende delen van een haven en van een havengerelateerd gebied behandeld en worden de uit hoofde van de verordening opgestelde veiligheidsplannen voor havenfaciliteiten daarin geïntegreerd. In het havenveiligheidsplan worden de organisatie, de taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden van de betrokken autoriteiten en de te nemen maatregelen bij ieder veiligheidsniveau als bedoeld in artikel I, onderdeel I, van het onderhavige wetsvoorstel, met betrekking tot de havenbeveiliging uiteengezet.

Zie voor het havenveiligheidsplan verder onderdeel H, van de artikelsgewijze toelichting van deze memorie.

d. De veiligheidsniveaus

De richtlijn kent dezelfde veiligheidsniveaus als de verordening, te weten de veiligheidsniveaus één tot en met drie. Als basisniveau is niveau één van toepassing. De Minister van Justitie stelt na overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden het geldende veiligheidsniveau vast voor alle, of een specifiek aantal benoemde havens. Het overleg van de Minister van Justitie met de Minister van Binnenlandse Zaken hoeft niet plaats te vinden als de spoed, gelet op een acute dreiging, zich daartegen verzet.

De autoriteit voor havenveiligheid heeft de bevoegdheid het op deze wijze vastgestelde veiligheidsniveau, in overeenstemming met de Minister van Justitie, op de voor de desbetreffende haven of het desbetreffende havengerelateerde gebied meest efficiënte wijze «door te vertalen», hetgeen inhoudt dat deze autoriteit met de Minister van Justitie kan overeenkomen de bij het vastgestelde veiligheidsniveau behorende veiligheidsmaatregelen in de haven of het havengerelateerde gebied op sommige plaatsen wel en op andere plaatsen niet toe te passen. De bij het vastgestelde veiligheidsniveau behorende veiligheidsmaatregelen staan beschreven in het desbetreffende havenveiligheidsplan.

Zie verder onderdeel I van de artikelsgewijze toelichting van deze memorie.

e. De autoriteit voor havenveiligheid, de havenveiligheidsfunctionaris en de erkende veiligheidsorganisatie

Het is de autoriteit voor havenveiligheid die verantwoordelijk is voor het uitvoeren van een havenveiligheidsbeoordeling en het opstellen van een havenveiligheidsplan. Voorgesteld wordt als orgaan van de gemeente, de burgemeester van een haven of een havengerelateerd gebied als zodanig aan te wijzen. Hiermee wordt aangesloten bij de bevoegdheden en de taken die de burgemeester als orgaan van de gemeente uit hoofde van de verordening door middel van attributie reeds heeft met betrekking tot de beveiliging van havenfaciliteiten en die aansluiten bij zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde en veiligheid in de desbetreffende gemeente.

Voor de uitvoering van een havenveiligheidsbeoordeling of het opstellen van een havenveiligheidsplan mag overeenkomstig de richtlijn ook gebruik worden gemaakt van een erkende veiligheidsorganisatie. Deze mogelijkheid is derhalve in het onderhavige wetsvoorstel geïncorporeerd. Voorgesteld wordt dergelijke veiligheidsorganisaties door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan te laten wijzen. Alleen die organisaties die voldoen aan de in Bijlage IV van de richtlijn aangegeven voorwaarden kunnen als zodanig worden aangewezen.

Voorgesteld wordt dat de havenveiligheidsfunctionaris die in de richtlijn wordt voorzien, door de autoriteit voor havenveiligheid wordt aangewezen. Voor zover dat praktisch haalbaar is, heeft iedere haven of havengerelateerd gebied een eigen havenveiligheidsfunctionaris, maar volgens de richtlijn is ook een gedeelde havenveiligheidsfunctionaris, een functionaris die voor meerdere havens of havengerelateerde gebieden is aangewezen, toegestaan. De havenveiligheidsfunctionaris vervult de rol van contactpunt voor kwesties die verband houden met havenveiligheid. Aan deze functionaris kunnen natuurlijk ook bevoegdheden en de daarbij behorende taken van de autoriteit voor havenveiligheid worden overgedragen. Zo zou het uitvoeren van een havenveiligheidsbeoordeling en het opstellen van een havenveiligheidsplan ook door de havenveiligheidsfunctionaris kunnen geschieden. Zie verder onderdeel G van de artikelsgewijze toelichting van deze memorie.

f. Toezicht en handhaving, inlichtingenrecht

Voorgesteld wordt het toezicht en de handhaving van de elementen die uit de richtlijn in het onderhavige wetsvoorstel zijn geïmplementeerd, op dezelfde wijze vorm te geven als dat met betrekking tot de elementen is gebeurd die ter uitvoering van de verordening in de Havenbeveiligingswet zijn opgenomen. Het betreft immers zelfsoortige onderwerpen, de daaruit voortvloeiende problematiek met betrekking tot toezicht en handhaving is vergelijkbaar, en in het onderhavige wetsvoorstel wordt eveneens voorgesteld de uitvoering van de bepalingen ter implementatie van de richtlijn aan de gemeenten waarin zich een haven of havengerelateerd gebied bevindt te decentraliseren door attributie aan de burgemeester als orgaan van de gemeente, waardoor deze in verplicht medebewind wordt geroepen met toepassing van artikel 108, tweede lid, van de Gemeentewet.

Evenzo als dat voor de uitvoering van de Havenbeveiligingswet is geschied, wordt voorgesteld ook het rechtstreekse toezicht op de naleving van de bepalingen ter implementatie van de richtlijn bij de gemeenten te leggen waarin zich een haven of havenfaciliteit bevindt. Uitgangspunt is daarbij eveneens dat er op gemeentelijk niveau in organisatorische en personele zin een strikte scheiding tussen uitvoering en toezicht wordt aangebracht. Artikel 17, tweede lid, van het onderhavige wetsontwerp is hiertoe aangepast. Burgemeester en Wethouders krijgen daarmee de bevoegdheid ook voor de handhaving van de bepalingen die ter implementatie van de richtlijn in het onderhavige wetsontwerp zijn opgenomen en waarvoor de burgemeester de bevoegde autoriteit voor havenveiligheid is, toezichthouders aan te wijzen.

Het tweedelijns toezicht op de naleving van de bepalingen ter implementatie van de richtlijn zal, evenzo als dat voor de uitvoering van de bepalingen van de Havenbeveiligingswet het geval is, bij de inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) worden gelegd. De burgemeester is als orgaan van de gemeente op grond van artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd tot toepassing van bestuursdwang, met als alternatief het opleggen van een last onder dwangsom, aan degene die in het kader van een havenveiligheidsbeoordeling weigert inlichtingen te verstrekken aan de autoriteit voor havenveiligheid, of die weigert de uit een havenveiligheisplan voortvloeiende maatregelen uit te voeren.

Daarnaast wordt voorgesteld om de autoriteit voor havenveiligheid te verplichten aan de Minister van Verkeer en Waterstaat inlichtingen te geven over de uitvoering van het havenveiligheidsplan in de desbetreffende haven of het havengerelateerde gebied, zodat deze voor het uitoefenen van toezicht over die uitvoering voldoende informatie verkrijgt.

Ten aanzien van de taken die in het onderhavige wetsvoorstel aan de burgemeester zijn toebedeeld is evenzo artikel 5, eerste lid, van de Havenbeveiligingswet van toepassing waarin is bepaald dat deze bij de vervulling van zijn taken de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister van Verkeer en Waterstaat in acht neemt, en ook artikel 5, tweede lid, van die wet, waarin is bepaald dat de burgemeester en de Minister van Verkeer en Waterstaat elkaar de inlichtingen verschaffen die ieder van hen nodig heeft voor een goede vervulling van zijn taken ingevolge de Havenbeveiligingswet.

g. Geheimhouding gegevens, vertrouwensfuncties

Op grond van de richtlijn dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om vertrouwelijke informatie waartoe zij toegang hebben of die zij van andere lidstaten ontvangt te beschermen en dient personeel dat veiligheidsinspecties uitvoert of vertrouwelijk informatie behandelt in verband met de richtlijn een passend veiligheidsniveau te hebben dat wordt gecontroleerd door de desbetreffende lidstaat.

De uitzonderingsbepalingen van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) voorzien er in voldoende mate in dat gegevens als hier bedoeld niet door derden met succes kunnen worden opgevraagd en de Wet veiligheidsonderzoeken biedt de mogelijkheid bepaalde functies waarin de nationale veiligheid kan worden geschaad als vertrouwensfuncties aan te wijzen, waardoor het passende veiligheidsniveau van de desbetreffende medewerkers is verzekerd en hun betrouwbaarheid kan worden gecontroleerd.

Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

Uit het onderhavige wetsvoorstel zullen naar verwachting voor sommige Nederlandse bedrijven in de haven en in het havengerelateerde gebied administratieve lasten voortvloeien. Deze lasten vloeien voort uit de verplichting van die bedrijven ten behoeve van een havenveiligheidsbeoordeling inlichtingen te verstrekken aan de autoriteit voor havenveiligheid en de noodzaak zich van de relevante bepalingen van het onderhavige wetsvoorstel op de hoogte te stellen. Het aantal bedrijven dat deze inlichtingen zal moeten verstrekken is door de wijze van implementatie van de richtlijn in het onderhavige wetsvoorstel (één op één implementatie) zo beperkt mogelijk gehouden. Zo zijn in het havengebied, bestaande uit de haven en het havengerelateerde gebied, alleen die bedrijven verplicht inlichtingen te verstrekken waarvan verstoring in negatieve zin van invloed is of kan zijn op de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee en mag het vragen van inlichtingen slechts de in Bijlage I van de richtlijn genoemde elementen voor de beoordeling van havenveiligheid ten doel hebben. Havenfaciliteiten die reeds in het bezit zijn van een havenbeveiligingscertificaat krachtens de verordening vallen buiten de havenveiligheidsbeoordeling.

Daarnaast is er voor de autoriteit voor havenveiligheid de mogelijkheid een havenveiligheidsbeoordeling tot de haven te beperken. Waar de richtlijn het mogelijk maakt deze ook van toepassing te verklaren op het havengerelateerde gebied, is er in het onderhavige wetsvoorstel voor gekozen een kader te maken waarbinnen het voor de desbetreffende autoriteit mogelijk, maar niet verplicht is om voor het havengerelateerde gebied een havenveiligheidsbeoordeling uit te voeren.

Om de havenveiligheidbeoordeling te faciliteren is er in overleg tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat en de desbetreffende havens een Leidraad opgesteld.

In verband met de noodzaak tot geheimhouding van de gegevens (artikel 16 richtlijn) die uit een havenveiligheidsbeoordeling voortvloeien en ook van de gegevens die zijn opgenomen in een havenveiligheidsplan is het niet mogelijk dat andere instanties uit efficiency overwegingen van deze gegevens voor hun eigen doeleinden gebruik kunnen maken.

Pas als bekend is hoe de havens en havengerelateerde gebieden er uit zien, zal ook duidelijk zijn voor hoeveel Nederlandse bedrijven een havenveiligheidsbeoordeling zal moeten worden uitgevoerd. Dit zal pas op zijn vroegst in november 2006 het geval zijn. Derhalve moet tot die tijd worden volstaan met een schatting. Verwacht wordt dat het er minimaal 15 en maximaal 65 zullen zijn.

De administratieve lasten die de invoering van het onderhavige wetsvoorstel per bedrijf met zich meebrengt, is vergelijkbaar met de administratieve lasten die voor een havenfaciliteit uit de invoering van de verordening voortvloeiden, te weten ongeveer € 504,–. De tijd nodig voor kennisname van de bepalingen van het onderhavige wetsvoorstel en ook de tijd benodigd voor het verstrekken van informatie voor een havenveiligheidsbeoordeling is vergelijkbaar met de tijd die nodig was voor kennisname van de bepalingen van de Havenbeveiligingswet en de tijd benodigd voor het verstrekken van inlichtingen voor een veiligheidsbeoordeling van een havenfaciliteit. De totale kosten voor het Nederlandse bedrijfsleven voor de invoering van het onderhavige wetsvoorstel variëren derhalve tussen de € 7 560,– en€ 32 760,–. Het wetsvoorstel brengt geen administratieve lasten voor burgers met zich mee.

Het adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL) heeft medegedeeld, dat het onderhavige wetsvoorstel niet geselecteerd is voor een zogenaamde ACTAL toets.

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2005/65/EGImplementatie
Artikel 1, eerste en tweede lidBehoeft voor implementatie geen wetgeving
  
Artikel 2, eerste en derde lidArtikel 1a, eerste tot en met vierde lid Havenbeveiligingswet
Artikel 2, tweede lidArtikel 1a, eerste lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 2, vierde lidVloeit voort uit opzet Havenbeveiligingswet
  
Artikel 3, eerste lidArtikel 1, onderdeel f, Havenbeveiligingswet
Artikel 3, derde lid, J° tweede lidArtikel 1, onderdeel c, Havenbeveiligingswet
Artikel 3, vierde lidArtikel 4a, Havenbeveiligingswet
Artikel 3, vijfde lidArtikel 4b, eerste lid, Havenbeveiligingswet
  
Artikel 4Artikel 4d Havenbeveiligingswet
  
Artikel 5, eerste lidArtikel 4b, eerste lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 5, tweede lidArtikel 11b, eerste en zesde lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 5, derde lidBehoeft voor implementatie geen wetgeving
  
Artikel 6, eerste en tweede lidArtikel 11a, eerste en derde lid, Havenbeveiligingswet
  
Artikel 6, derde lidArtikel 11a, vierde lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 6, vierde lidArtikel 11a, zevende lid, Havenbeveiligingswet
  
Artikel 7, eerste, tweede en derde lidArtikel 11b, eerste en derde lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 7, vierde lidArtikel 11b, vierde lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 7, vijfde lidArtikel 11b, vijfde lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 7, zesde lidArtikel 5, 16a en 17 Havenbeveiligingswet
Artikel 7, zevende lidArtikel 11b, zesde lid, Havenbeveiligingswet
  
Artikel 8, eerste, tweede en derde lidArtikel 12, eerste tot en met vierde lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 8, vierde lidArtikelen 3:40 en 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht
  
Artikel 9, eerste lidArtikel 4c, eerste en tweede lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 9, tweede lidArtikel 4c, eerste lid, Havenbeveiligingswet
Artikel 9, derde lidArtikel 4c, vierde lid, Havenbeveiligingswet
  
Artikel 10, eerste en tweede lidArtikelen 11a, eerste lid, en 11b, eerste lid, Havenbeveiligingswet
  
Artikel 11Artikel 4e Havenbeveiligingswet
  
Artikel 12Artikel 4f Havenbeveiligingswet
  
Artikel 13, eerste lidArtikel 16a Havenbeveiligingswet
Artikel 13, eerste, tweede en derde lidBehoeft voor implementatie geen wetgeving
  
Artikel 14Behoeft voor implementatie geen wetgeving
  
Artikel 15Behoeft voor implementatie geen wetgeving
Artikel 16, eerste lidWet openbaarheid van bestuur
Artikel 16, tweede lidWet veiligheidsonderzoeken
  
Artikel 17Artikel 17 Havenbeveiligingswet
  
Artikelen 18 tot en met 21Behoeven voor implementatie geen wetgeving

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

In onderdeel A wordt in artikel 1, onderdeel f, van de Havenbeveiligingswet het begrip haven vervangen door de daarvoor in de richtlijn gebruikte definitie. Kenmerkend is dat in deze definitie onder haven alleen de uit water en land bestaande gebieden worden verstaan met werken en voorzieningen ten behoeve van het commercieel vervoer over zee. Dit zijn niet alleen de havenfaciliteiten bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Havenbeveiligingswet, maar ook alle overige zaken die het mogelijk maken commercieel vervoer over zee te realiseren.

In onderdeel g wordt het begrip havengerelateerd gebied gedefinieerd. De richtlijn schept de mogelijkheid de bepalingen daarvan ook van toepassing te verklaren op «havengerelateerd gebied», maar geeft daarvan geen omschrijving. Beoogd wordt om het mogelijk te maken in de directe omgeving van de haven gelegen gebieden en objecten, die geen functie hebben voor het commercieel vervoer over zee, maar waarvan verstoring wel direct invloed heeft of kan hebben op de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee, onder het beveiligingsregime van de richtlijn te brengen. Deze definitie voorziet daar in. Zowel de haven als in het voorkomende geval het havengerelateerd gebied, wordt bij besluit van de Minister van Verkeer en Waterstaat vastgesteld.

Onderdeel B

In onderdeel B wordt een § 1a. Reikwijdte en een artikel 1a in de Havenbeveiligingswet ingevoegd. In dit artikel wordt aangegeven waarop de Havenbeveiligingswet van toepassing is, te weten havens waarin zich een havenfaciliteit bevindt en havengerelateerd gebied, met uitzondering van militaire installaties. Het gebied waarop de Havenbeveiligingswet van toepassing is, wordt op deze wijze uitgebreid van de havenfaciliteit bedoeld in de verordening tot de hele haven waarvan die havenfaciliteit deel uitmaakt. Het gebied van de haven wordt bij ministerieel besluit vastgesteld. Eveneens bij ministerieel besluit kan worden vastgesteld welke gebieden en objecten als havengerelateerd gebied dienen te worden beschouwd. Dit zal alleen nodig zijn als uit een havenveiligheidsbeoordeling in het havengebied duidelijk wordt dat er in de directe omgeving van de haven gelegen gebieden en objecten zijn waarvan verstoring de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee in gevaar brengt of kan brengen. Als havengebied wordt beschouwd de haven zelf en het gebied in de directe omgeving daarvan waarin voorzieningen en bedrijven aan de haven zijn gelieerd.

Onderdeel C

In onderdeel C wordt aan het opschrift van § 2 «bevoegde autoriteiten voor de maritieme beveiliging» van de Havenbeveiligingswet toegevoegd: en andere instanties voor de beveiliging van de haven. Het opschrift dekt daarmee de inhoud van deze paragraaf, waarin naast bepalingen voor de bevoegde autoriteiten voor de maritieme beveiliging ter uitvoering van de verordening, nu ook bepalingen worden opgenomen voor de instantie voor havenbeveiliging, de autoriteit voor havenveiligheid, de havenveiligheidsfunctionaris, veiligheidsorganisaties en de instantie voor havenveiligheidsaspecten ter implementatie van de richtlijn.

Onderdeel D

In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de Havenbeveiligingswet, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: Onze Minister van Justitie. Dit is noodzakelijk in verband met de wijziging van artikel 12 van de Havenbeveiligingswet, waarin wordt voorgesteld dat de wijziging van de veiligheidsniveaus geschiedt door Onze Minister van Justitie.

Onderdeel E

In onderdeel E vervalt artikel 3 van de Havenbeveiligingswet. In dit artikel wordt bepaald dat in de territoriale zee, buiten het gemeentelijk ingedeeld gebied, de overslag van goederen en het aan of van boord doen gaan van passagiers alleen is toegestaan met vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën. Een dergelijke vergunning wordt aangemerkt als een instemming met een gelijkwaardige regeling als bedoeld in voorschrift 12, tweede lid, van Bijlage I van de verordening.

Voor wat het overslaan van goederen betreft, is er reeds eenzelfde verbod opgenomen in het op artikel 4 van de Scheepvaartverkeerswet (SVW) gebaseerde artikel 13 van het Scheepvaartreglement territoriale zee (STZ), dat nu, dit in tegenstelling tot de periode waarin aan de verordening uitvoering moest worden gegeven, gezien de reikwijdte van de SVW zoals aangegeven in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van die wet, ook kan dienen voor het voorkomen of beperken van externe veiligheidsrisico’s in verband met schepen. Voor dat deel dat niet reeds door artikel 13 van het STZ wordt geregeld, te weten het aan of van boord doen gaan van passagiers, kan artikel 13 van het STZ eenvoudig worden aangepast. De noodzaak van het verkrijgen van een vergunning van de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Financiën, om de hier genoemde activiteiten te mogen verrichten wordt vanwege de administratieve lasten die het met zich meebrengt bovendien als erg onpraktisch ervaren. Het toestemmingsvereiste van de bevoegde autoriteit uit artikel 13 STZ is hierop meer toegesneden, ook al omdat deze autoriteit, zijnde de havenmeester van het desbetreffende aanloopgebied of de directeur Kustwacht voor het gedeelte van de territoriale zee dat buiten een aanloopgebied is gelegen, vanuit operationeel oogpunt van deze activiteiten op de hoogte moet zijn. Het STZ-artikel zal wel ook nog in die zin moeten worden aangepast, dat wordt bepaald dat toestemming op grond van dat artikel wordt aangemerkt als een instemming met een gelijkwaardige regeling als bedoeld in voorschrift 12, tweede lid, van Bijlage I van de verordening.

Onderdeel F

In onderdeel F wordt aan de in artikel 4, eerste lid, van de Havenbeveiligingswet aan de burgemeester als bevoegd gezag voor de uitvoering van de verordening toebedeelde taken, artikel 7, eerste, derde en vijfde lid, en onderdeel 5.4, onder 2, van Bijlage II van de verordening toegevoegd. Hierdoor krijgt de burgemeester de bevoegdheid aan een schip vrijstelling te verlenen van de verplichting voordat het de desbetreffende haven aandoet, de inlichtingen te verschaffen die zijn voorgeschreven in onderdeel 2.1 van Voorschrift 9 van Bijlage I van de Verordening, en een andere instantie dan de veiligheidsbeambte van de havenfaciliteit aan te wijzen om namens de havenfaciliteit een veiligheidsverklaring als bedoeld in artikel 5 van de verordening op te stellen. Deze aanwijzingsmogelijkheid voor de burgemeester wordt in verband met de noodzakelijke vervanging bij afwezigheid van de veiligheidsbeambte, nu node gemist.

Onderdeel G

In onderdeel G worden in § 2 van de Havenbeveiligingswet, na artikel 4 een zestal artikelen ingevoegd, te weten de artikelen 4a tot en met 4f.

In artikel 4a wordt als instantie voor havenbeveiliging de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen. Deze treedt op als contactpunt voor de Europese Commissie en de overige lidstaten van de Europese Unie, faciliteert de maatregelen op het gebied van havenveiligheid bedoeld in de richtlijn, verzorgt de follow-up daarvan en geeft daar informatie over. De Minister van Verkeer en Waterstaat oefent een dergelijke functie, als focal point, ook al uit te behoeve van de uitvoering van de verordening.

In artikel 4b, eerste lid, wordt voorgesteld de burgemeester van een gemeente waarin een haven is gelegen aan te wijzen als autoriteit voor havenveiligheid, als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de richtlijn. De autoriteit voor havenveiligheid is verantwoordelijk voor het aanwijzen van de havenveiligheidsfunctionaris, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de richtlijn, coördineert de door middel van de richtlijn ingevoerde havenveiligheidsmaatregelen met de maatregelen die door middel van de verordening zijn ingevoerd, zorgt ervoor dat een havenveiligheidsbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de richtlijn en stelt afhankelijk van de resultaten van de havenveiligheidsbeoordeling een havenveiligheidsplan op als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de richtlijn.

Een havengebied kan zich over meerdere gemeenten uitstrekken. Omdat er in iedere gemeente waarin zich een haven of havengerelateerd gebied bevindt een autoriteit voor havenveiligheid komt, zou dit een onwenselijke versnippering van het zicht op de havenbeveiligingsproblematiek en het werken aan het oplossen daarvan met zich mee kunnen brengen. Daarom wordt in artikel 4b, tweede lid, voorgesteld om in het geval dat een haven of een havengerelateerd gebied zich over meerdere gemeenten uitstrekt, de desbetreffende autoriteiten voor havenveiligheid de mogelijkheid te geven gezamenlijk één van hen als autoriteit voor havenveiligheid voor de desbetreffende havens en havengerelateerde gebieden aan te wijzen. Zo kan een samenhangende aanpak van de havenbeveiliging tussen de verschillende gemeenten worden gewaarborgd.

Deze aanwijzing brengt met zich mee dat de taken die bij deze wet aan de autoriteit voor havenveiligheid worden toebedeeld, door deze in alle desbetreffende gemeenten kunnen worden uitgevoerd. De aanwijzing dient in de Staatscourant te worden gepubliceerd, waarbij de gemeenten waarvoor de aanwijzing van toepassing is moeten worden aangegeven (artikel 4b, derde lid). De gezamenlijke autoriteiten voor havenveiligheid moeten zelf bepalen of de aanwijzing van één autoriteit voor havenveiligheid in hun situatie nuttig en gewenst is. Er kan bijvoorbeeld ook door de gezamenlijke autoriteiten voor havenveiligheid in een havengebied op vrijwillige basis worden samengewerkt in een overlegplatform.

In artikel 4c, eerste lid, wordt voorgesteld dat een autoriteit voor havenveiligheid (de burgemeester), een havenveiligheidsfunctionaris benoemt. Deze vervult, overeenkomstig de richtlijn, de rol van contactpunt voor kwesties die verband houden met havenveiligheid. Aan een havenveiligheidsfunctionaris kunnen door de autoriteit voor havenveiligheid natuurlijk ook bevoegdheden die de havenbeveiliging betreffen worden overgedragen, zoals de bevoegdheid een havenveiligheids-beoordeling uit te voeren en een havenveiligheidsplan op te stellen.

Wanneer de haven of het havengerelateerde gebied zich over meerdere gemeenten uitstrekt, kunnen de gezamenlijke autoriteiten voor havenveiligheid en natuurlijk ook een autoriteit voor havenveiligheid die door de gezamenlijke autoriteiten voor havenveiligheid als zodanig is aangewezen één havenveiligheidsfunctionaris benoemen die voor meerdere gemeenten bevoegd is. Een dergelijke aanwijzing wordt in de Staatscourant gepubliceerd. Daarbij worden ook de gemeenten aangegeven waarvoor de aanwijzing geldt. De havenveiligheidsfunctionaris kan zijn taken dan in al die gemeenten uitvoeren.

Het is te verwachten dat dezelfde personen die ten behoeve van de uitvoering van de verordening tot havenbeveiligingsbeambte zijn benoemd, ook tot havenveiligheidsfunctionaris ter uitvoering van de richtlijn zullen worden aangewezen. In artikel 4c, vijfde lid, wordt bepaald, dat wanneer toch andere personen voor deze functies worden aangewezen, deze nauw bij de uitvoering van hun taken moeten samenwerken. Zij houden zich immers met dezelfde materie bezig.

De richtlijn en de verordening vullen elkaar aan (zie het algemeen deel van deze memorie van toelichting). Daarom is het ook goed dat de havenveiligheidsmaatregelen die ten behoeve van de uitvoering van de verordening in het leven zijn geroepen worden gecoördineerd met de havenveiligheidsmaatregelen die ten behoeve van de uitvoering van de richtlijn in het leven zijn geroepen. In artikel 4d wordt daarin voorzien door aan de autoriteit voor havenveiligheid de opdracht te geven een en ander te coördineren.

In de richtlijn wordt de mogelijkheid geopend om veiligheidsorganisaties aan te wijzen waaraan het uitvoeren van een havenveiligheidsbeoordeling of het opstellen of het wijzigen van een havenveiligheidsplan kan worden opgedragen. Voorgesteld wordt de aanwijzingsbevoegdheid hiertoe bij de Minister van Verkeer en Waterstaat te leggen. In artikel 4e wordt daarin voorzien. Een dergelijke veiligheidsorganisatie kan pas worden aangewezen als deze voldoet aan de voorwaarden van bijlage IV van de richtlijn, waarin bekwaamheidseisen zijn opgenomen. Van een besluit tot aanwijzing van een veiligheidsorganisatie wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant. Een dergelijke veiligheidsorganisatie mag op grond van Bijlage IV van de richtlijn geen havenveiligheidsplan opstellen of evalueren voor een haven waarvoor deze organisatie een havenveiligheidsbeoordeling heeft uitgevoerd.

In artikel 4f wordt voorgesteld om de Minister van Verkeer en Waterstaat aan te wijzen als instantie voor havenveiligheidsaspecten als bedoeld in artikel 12 van de richtlijn. Deze instantie heeft als taak de lijst met havens waarop de richtlijn betrekking heeft met de Europese Commissie te communiceren en eventuele wijzigingen daarvan aan de Commissie door te geven. Eenzelfde taak verricht de Minister van Verkeer en Waterstaat reeds als «focal point» voor de uitvoering van de verordening.

Onderdeel H

In onderdeel H wordt een § 3a. Havenveiligheidsbeoordelingen en havenveiligheidsplan in de Havenbeveiligingswet ingevoegd, met daarin de artikelen 11a en 11b.

In artikel 11a wordt bepaald dat door een autoriteit voor havenveiligheid (de burgemeester), ten minste elke vijf jaar een havenveiligheidsbeoordeling voor de haven en het havengerelateerde gebied wordt uitgevoerd. Op deze wijze is gegarandeerd dat wijzigingen in omstandigheden die tot aanpassing van de havenbeveiliging zouden moeten leiden in ieder geval minstens één maal in de vijf jaar zullen worden opgemerkt, zodat het havenveiligheidsplan kan worden aangepast.

Als de haven of het havengerelateerde gebied zich over meerdere gemeenten uitstrekt, kunnen de desbetreffende autoriteiten voor havenveiligheid gezamenlijk een havenveiligheidsbeoordeling voor het havengebied uitvoeren, bijvoorbeeld om te bereiken dat er één afgewogen veiligheidsbeoordeling voor alle binnen het havengebied gelegen gemeenten tot stand komt. Een autoriteit voor havenveiligheid of de gezamenlijke autoriteiten voor havenveiligheid kunnen beslissen dat het uitvoeren van een havenveiligheidsbeoordeling wordt overgelaten aan een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen veiligheidsorganisatie.

Een havenveiligheidsbeoordeling moet worden uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde bij artikel 6, eerste en tweede lid, van de richtlijn. Dit betekent dat er met het oog op de havenveiligheid voldoende rekening wordt gehouden met de bijzonderheden van de verschillende delen van een haven en met gebieden en objecten in het havengebied, die bij verstoring in negatieve zin direct van invloed zijn of kunnen zijn op de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee. Bij het uitvoeren van een havenveiligheidsbeoordeling dienen ten minste de eisen van Bijlage I van de richtlijn in acht te worden genomen.

Om daadwerkelijk vast te kunnen stellen of er van in het havengebied gevestigde bedrijven en werkzame personen een dreiging uitgaat of uit kan gaan voor de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee, is het noodzakelijk dat in het kader van een havenveiligheidsbeoordeling in het havengebied aan personen en instanties inlichtingen kunnen worden gevraagd. In artikel 11a, vijfde lid, wordt daarin voorzien door aan een autoriteit voor havenveiligheid de bevoegdheid te geven ten behoeve van een havenveiligheidsbeoordeling inlichtingen te vragen aan een ieder die in een haven zeggenschap heeft over een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee of over havengerelateerd gebied. De bevoegdheid tot het vragen van inlichtingen is beperkt tot de inlichtingen die betrekking hebben op de in Bijlage I van de richtlijn bedoelde elementen van een havenveiligheidsbeoordeling, voorzover die zien op de veiligheid van een werk of voorziening ten behoeve van het commercieel vervoer over zee. In het zesde lid van dit artikel wordt een ieder die om inlichtingen wordt gevraagd verplicht om die inlichtingen daadwerkelijk te verstrekken.

Ook een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen veiligheidsorganisatie, waaraan door een autoriteit voor havenveiligheid de opdracht is verstrekt een havenveiligheidsbeoordeling uit te voeren is bevoegd de hier bedoelde inlichtingen te vragen.

Het resultaat van een havenveiligheidsbeoordeling behoeft de instemming van de Minister van Verkeer en Waterstaat (artikel 11a, zevende lid). Wanneer niet met het resultaat kan worden ingestemd zal in onderling overleg tussen de desbetreffende autoriteit voor havenveiligheid en de Minister van Verkeer en Waterstaat naar een oplossing moeten worden gezocht.

Als de uitkomsten van een havenveiligheidsbeoordeling daartoe aanleiding geven wordt er door een autoriteit voor havenveiligheid een havenveiligheidsplan opgesteld (artikel 11b, eerste lid). Een dergelijk havenveiligheidsplan wordt opgesteld met inachtneming van het bepaalde bij artikel 7, eerste, tweede en derde lid van de richtlijn (artikel 11b, derde lid). Dit betekent onder andere dat daarin de bijzonderheden van de verschillende delen van een haven moeten worden behandeld en dat daarin de uit hoofde van de verordening opgestelde veiligheidsplannen voor havenfaciliteiten moeten worden geïntegreerd. Om dit te bereiken kan daar in het desbetreffende havenveiligheidsplan naar worden verwezen. Voor ieder veiligheidsniveau bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de richtlijn moeten de te volgen procedures, de in te voeren maatregelen en de te nemen maatregelen worden vermeld. Ook dienen de in Bijlage II bij de richtlijn aangegeven eisen in acht te worden genomen. Indien nodig moeten er veiligheidsmaatregelen in worden opgenomen voor passagiers en voertuigen die gereed staan om in te schepen op zeeschepen die passagiers en voertuigen vervoeren, de zogenaamde roll on roll of schepen. Wat betreft deze schepen moet er voor het vaststellen van de veiligheidsmaatregelen in het havenveiligheidsplan worden samengewerkt met de in het vaarschema van het zeeschip betrokken andere lidstaten van de Europese Unie, zodat deze maatregelen goed op elkaar kunnen worden afgestemd.

Een havenveiligheidsplan of een wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat (artikel 11b, vijfde lid). Wanneer niet met het havenveiligheidsplan of een wijziging daarvan kan worden ingestemd zal in onderling overleg tussen de desbetreffende autoriteit voor havenveiligheid en de Minister van Verkeer en Waterstaat naar een oplossing moeten worden gezocht.

Het havenveiligheidsplan vormt de basis voor het door de autoriteit voor havenveiligheid opleggen van veiligheidsmaatregelen. De te nemen maatregelen moeten daarom, zoals dat in Bijlage II bij de richtlijn wordt gesteld, duidelijk gedetailleerd in het havenveiligheidsplan worden opgenomen. Voor een autoriteit voor havenveiligheid is de verplichting opgenomen de in een havenveiligheidsplan opgenomen maatregelen in het havengebied uit te voeren (artikel 11b, zesde lid) en er voor te zorgen dat er op gezette tijden oefeningen worden gehouden.

Voor degenen tot wie de maatregelen zich richten is er een verplichting opgenomen de maatregelen uit te voeren (artikel 11b, zevende lid). Als een haven of een havengerelateerd gebied zich over meerdere gemeenten uitstrekt, kunnen de gezamenlijke autoriteiten voor havenveiligheid een havenveiligheidsplan voor de desbetreffende havens en havengerelateerde gebieden opstellen (artikel 11b, tweede lid).

Ook een door de Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen veiligheidsorganisatie kan een havenveiligheidsplan opstellen als daartoe door de autoriteit voor havenveiligheid opdracht is gegeven, behalve als het een veiligheidsorganisatie betreft die een havenveiligheidsbeoordeling of een evaluatie daarvan voor de desbetreffende haven heeft uitgevoerd.

Onderdeel I

In onderdeel I wordt artikel 12 van de Havenbeveiligingswet geheel vervangen door een nieuwe tekst. Uit het oude artikel 12 wordt niet voldoende duidelijk dat er een verantwoordelijkheid is van de autoriteit voor havenveiligheid om de door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Ministers van Algemene Zaken en van Justitie vastgestelde veiligheidsniveaus op een voor de veiligheid adequate manier «door te vertalen» naar de lokale veiligheidssituatie in het havengebied. In de nieuwe tekst van artikel 12, en wel in het derde lid, wordt nu nadrukkelijk aangegeven dat de autoriteit voor havenveiligheid, in overeenstemming met de Minister van Justitie, een gedeelte van de desbetreffende haven of het desbetreffende havengerelateerde gebied kan aanwijzen, waar de bij het desbetreffende veiligheidsniveau behorende veiligheidsmaatregelen niet hoeven te worden toegepast. Zo kan worden voorkomen dat in een heel havengebied de bij een veiligheidsniveau behorende veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen, terwijl dit daadwerkelijk alleen maar voor een onderdeel van het havengebied noodzakelijk is. Daarbij moet worden bedacht dat veiligheidsmaatregelen in de meeste gevallen het functioneren van de haven zullen bemoeilijken en dat dit om economische redenen als dat mogelijk is moet worden voorkomen. De landelijke veiligheidsniveaus worden thans in mandaat van de Minister van Justitie, in overleg met de Minister van Binnenlandse zaken voor alle, of een specifiek aantal benoemde havens vastgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb). Daarom wordt in artikel 12, tweede lid, bepaald dat wijziging van het veiligheidsniveau geschiedt door de Minister van Justitie, tenzij de spoed, gelet op een acute dreiging, zich daartegen verzet, na overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Het kan ook voorkomen dat er bij een autoriteit voor havenveiligheid feiten of omstandigheden bekend worden die het direct noodzakelijk maken dat in de desbetreffende haven of in het desbetreffende havengerelateerde gebied of delen daarvan veiligheidsmaatregelen worden genomen die horen bij een hoger veiligheidsniveau dan op dat moment van toepassing is. In artikel 12, vierde lid, wordt hiertoe aan de autoriteit voor havenveiligheid de noodzakelijke bevoegdheid gegeven. Wordt door een autoriteit voor havenveiligheid een hoger veiligheidsniveau noodzakelijk geacht, dan dient hij daartoe een verzoek tot de Minister van Justitie te richten.

De voor de richtlijn van toepassing zijnde veiligheidsniveaus zijn dezelfde als die van de verordening. Zie hiertoe artikel 8, tweede lid, van de richtlijn. Het basis veiligheidsniveau is niveau 1. Dit vloeit voor havenfaciliteiten direct voort uit Bijlage III, onderdeel 1.8 van de verordening , maar moet voor de implementatie van de richtlijn, die ook de havenfaciliteiten omvat, expliciet worden vastgesteld omdat deze geen directe werking heeft. Artikel 12, eerste lid, voorziet hier in. De wijze waarop en aan wie een wijziging van het veiligheidsniveau wordt kenbaar gemaakt, is te vinden in de Communicatie-handleiding security zeehavens en zeescheepvaart. Deze handleiding zal in verband met de onderhavige wijziging van de Havenbeveiligingswet worden aangepast.

Onderdeel J

In onderdeel J wordt artikel 13 van de Havenbeveiligingswet gewijzigd, in die zin dat in het tweede lid, een verwijzing naar artikel 5.6 van Bijlage II van de verordening wordt ingevoegd. Daarmee wordt het voor de Minister van Verkeer en Waterstaat mogelijk om bij ministeriële regeling een minimum bewaartermijn op te nemen voor veiligheidsverklaringen door een havenfaciliteit, zoals dat in genoemd artikel 5.6 van Bijlage II van de verordening verplicht wordt gesteld.

Onderdeel K

In onderdeel K wordt in § 6 van de Havenbeveiligingswet een artikel 16 a ingevoegd, waarin wordt bepaald dat een autoriteit voor havenveiligheid op verzoek van de Minister van Verkeer en Waterstaat aan deze, binnen de bij dat verzoek aangegeven periode, alle inlichtingen verstrekt met betrekking tot de uitvoering van het havenveiligheidsplan in de desbetreffende haven of in het desbetreffende havengerelateerde gebied. Door middel van het hier voorgestelde recht op inlichtingen kan de Minister van Verkeer en Waterstaat voldoen aan de opdracht in artikel 13, eerste lid, van de richtlijn, dat een lidstaat van de Europese Unie een systeem moet opzetten «dat zorgt voor adequate en regelmatige supervisie van de havenveiligheidsplannen en de implementatie daarvan».

Onderdeel L

In onderdeel L wordt in artikel 17, tweede lid, van de Havenbeveiligingswet «hij», vervangen door: de burgemeester. Het woord «hij» slaat hier ten onrechte terug op «burgemeester en wethouders», terwijl bedoeld wordt terug te wijzen naar alleen «de burgemeester», omdat deze het bevoegd gezag is in de zin van de Havenbeveiligingswet van een havenfaciliteit.

Door toevoeging aan het tweede lid van artikel 17 van de Havenbeveiligingswet van de zinsnede: «en voor zover het binnen de haven gelegen overige werken of voorzieningen ten behoeve van het commercieel vervoer over zee of havengerelateerd gebied betreft waarvoor hij ingevolge deze wet de autoriteit voor havenveiligheid is.», wordt bereikt dat de bepalingen van de Havenbeveiligingswet ter implementatie van de richtlijn op dezelfde wijze bestuursrechtelijk kunnen worden gehandhaafd als de bepalingen die ter uitvoering van de verordening in de Havenbeveiligingswet zijn opgenomen.

Onderdeel M

In onderdeel M wordt in artikel 18 van de Havenbeveiligingswet «ingevolge artikel 3, eerste lid» vervangen door: ingevolge deze wet, en wordt «dat artikel» vervangen door «deze wet». Dit is nodig omdat ook artikel 3 van de Havenbeveiligingswet vervalt, zie onderdeel D van deze artikelsgewijze toelichting, en om te waarborgen dat de bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat om bestuursdwang uit te oefenen zich ook tot die onderwerpen blijft uitstrekken die ter uitvoering van de verordening in het onderhavige wetsontwerp zijn opgenomen. Het gaat hier om de bestuursdwangbevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat buiten het gemeentelijk ingedeeld grondgebied.

Onderdeel N

In onderdeel N wordt een § 6b in de Havenbeveiligingswet ingevoegd, waarin wordt bepaald dat de Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken, functies als vertrouwensfuncties aanwijst om te voldoen aan artikel 16, tweede lid, van de richtlijn. Op deze wijze wordt bereikt dat de vertrouwelijkheid van de informatie in het kader van deze richtlijn wordt gewaarborgd, doordat de functies waarin informatie kan worden ingezien die een relatie met deze richtlijn heeft, zoals havenveiligheidsbeoordelingen en havenveiligheidsplannen of informatie over de havenbeveiliging in andere lidstaten van de Europese Unie, als vertrouwensfuncties worden aangewezen omdat deze functies de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden. Dergelijke functies kunnen alleen worden vervuld door personen voor wie door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, na een onderzoek door de Algemene Inspectie- en Veiligheidsdienst een verklaring is afgegeven.

Door artikel 10, zevende lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) wordt op voldoende wijze voorkomen dat informatie die op grond van deze wet bij de overheid berust door derden kan worden ingezien. Het zevende lid is recentelijk speciaal voor de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage in de WOB ingevoegd.

Artikel II

De noodzaak de richtlijn op tijd in de Nederlandse wet- en regelgeving te implementeren leidt ertoe dat het proces van uitvoeren van havenveiligheidsbeoordelingen en het opstellen van havenveiligheidsplannen al in gang moet worden gezet voordat de door middel van het onderhavige wetsvoorstel gewijzigde Havenbeveiligingswet in werking is getreden. Ook zal de «instemming» met de havenveiligheidsbeoordelingen en de«goedkeuring»van de havenveiligheidsplannen door de Minister van Verkeer en Waterstaat al moeten geschieden voordat daar een wettelijke basis voor is. Dit geldt ook voor de «vaststelling» van de havens en eventuele havengerelateerde gebieden door de Minister van Verkeer en Waterstaat, nodig om te weten waarop een havenveiligheidsbeoordeling zich moet richten.

Door de Minister van Verkeer en Waterstaat is in samenwerking met de desbetreffende havens een leidraad opgesteld, die instrumenten aanreikt om dit hele proces nu al, zo goed mogelijk te laten verlopen. Deze leidraad is aan de desbetreffende havengemeenten ter beschikking gesteld.

Door middel van artikel II wordt verzekerd dat het uitvoeren van een eerste havenveiligheidsbeoordeling, het opstellen van een eerste havenveiligheidsplan en de uitvoering daarvan in de desbetreffende haven of het desbetreffende havengerelateerd gebied, uiterlijk een maand na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel gereed is. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de instemming met de eerste havenveiligheidsbeoordelingen en de eerste havenveiligheidsplannen door de Minister van Verkeer en Waterstaat eveneens in deze maand zijn beslag zal krijgen.

Artikel III

In artikel III wordt bepaald dat de wijziging van de Havenbeveiligingswet op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treedt. Inwerkingtreding bij koninklijk besluit is noodzakelijk om te kunnen garanderen dat voor de inwerkingtreding de noodzakelijke uitvoeringsmaatregelen hun beslag hebben gekregen.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K. M. H. Peijs


XNoot
1

Door middel van dit wetsvoorstel wordt richtlijn nr. 2005/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende het verhogen van de veiligheid van havens (PbEU L 310) geïmplementeerd. Implementatie moet uiterlijk op 15 juni 2007 zijn beslag hebben gekregen. Zie voor een overzicht van de wetgeving waarin deze richtlijn is geïmplementeerd de transponeringstabel op de pagina’s 6 en 7 van het algemene deel van deze memorie van toelichting.

Naar boven