30 887
Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 6 februari 2007

De vaste commissie voor Financiën1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave Blz.

I. Algemeen 2

Inleiding 2

Wijzigingsvoorstellen in de Wet belastingen op milieugrondslag 3

Tegemoetkoming in de afvalstoffenbelasting bij bestuursdwang 3

Aanvulling op de implementatie richtlijn energiebelasting 3

Vrijstellingen in de grondwaterbelasting voor bouwputten en proefonttrekkingen in een situatie van overmacht 5

Aanpassing van de energiebelasting aan ontwikkelingen in de energiemarkt 6

Codificatie van een forfait voor het privégebruik van aardgas door glastuinders in de energiebelasting 6

Vergunningen 7

Budgettaire aspecten, uitvoeringsaspecten en administratieve lasten 7

II. Artikelsgewijs 7

Artikel I (Wet belastingen op milieugrondslag) 7

Artikel I, onderdeel I (artikel 10) 7

Artikel I, onderdeel Q (artikel 11h) 7

Artikel I, onderdeel LL (artikel 36c, 36ca en 36cb) 8

Artikel I, onderdeel WW (artikelen 36l, 36la, 36lb, 36lc en 36ld) 8

Artikel I, onderdeel CCC (artikelen 37b en 37c) 9

I. ALGEMEEN

Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsontwerp. Met de regering delen zij de mening, dat het gewenst is de Wet belastingen op milieugrondslag te moderniseren, gelet op de voorgenomen vermindering van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven en relevante marktontwikkelingen. Wel hebben zij nog de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag. Het is technisch gezien een goede stap in de vereenvoudiging en leesbaarheid van de milieuregelgeving. Inhoudelijk missen deze leden in het wetsvoorstel de ambitie om vanuit de milieubelastingen een sturende werking op duurzaam en milieubewust gedrag te bevorderen.

Dat geldt, zo merken de leden van de SP-fractie op, zowel voor de vormgeving, de heffingen als de inzet van de opbrengsten. Deze leden zijn van mening dat voor heffingen zou moeten gelden dat de hoogte een relatie heeft met de vervuilingsgraad. Dus meer belasting op kolen dan op olie of gas. Voor de opbrengsten geldt dat deze nu in de algemene middelen terecht komen. Door de inzet van (een deel van) de opbrengsten ten bate van milieu-investeringen bij de belastingbetaler kan, zo menen deze leden, een vliegwieleffect bereikt worden en zal ook het maatschappelijk draagvlak voor milieubelastingen toenemen. Met name de implementatie van de energiebelasting in de Wet milieubeheer en de wijzigingen op de grondwaterbelasting bieden kansen om in tariefstelling en controle het milieubewuste gedrag te bevorderen. Hoe kijkt de regering hier tegen aan, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag. Deze leden steunen de achterliggende gedachte van het wetsvoorstel om administratieve lasten te verminderen. Zij hebben in het wetsvoorstel echter wel aanleiding gezien tot het stellen van een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering bekend is met het voorstel «de groene schatkist» van FNV Bondgenoten en Stichting Natuur en Milieu, om de milieuheffingen de komende jaren met maarliefst tien miljard euro te verhogen om zo de inkomstenbelasting te kunnen verlagen. Is de regering met deze leden van mening dat dit plan, zoals voorgesteld, zal uitmonden in het nog hoger belasten van milieugebruik, zonder dat milieudoelstellingen hiermee daadwerkelijk worden bereikt, aangezien er vaak geen reële schone alternatieven bestaan? En mochten de milieudoelstellingen wel écht bereikt worden met dit groene belastingplan, dat dan de heffingsgrondslag van die milieubelastingen te klein is geworden om de inkomstenbelasting laag te houden? Dat dit plan kortom de Nederlandse concurrentiepositie zal verslechteren? Deze leden ontvangen graag een reactie van de regering hierop.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden hebben waardering voor de voorgestelde vereenvoudiging in de Wet belastingen op milieugrondslag. Zij maken van de gelegenheid gebruik om op een enkel punt een paar opmerkingen te plaatsen en vragen te stellen.

De leden van de SGP-fractie hebben een paar opmerkingen en vragen over het wetsvoorstel dat beoogt de Wet belastingen op milieugrondslag te wijzigen.

Voordat deze leden ingaan op enkele specifieke maatregelen, willen zij een algemene vraag stellen over de wijze van belastingheffing bij de energiebelasting. Regelmatig ontvangen deze leden van particulieren een klacht over een al dan niet vermeende dubbele belastingheffing. Er zou over de te betalen energiebelasting tevens BTW worden geheven. Graag vernemen de leden van de SGP-fractie bij de behandeling van dit wetsvoorstel hoe de situatie precies is. Indien er inderdaad sprake is van een dergelijke belasting op belasting, zouden deze leden tevens graag vernemen waarom hiervoor is gekozen.

Wijzigingsvoorstellen in de Wet belastingen op milieugrondslag

Tegemoetkoming in de afvalstoffenbelasting bij bestuursdwang

De leden van de CDA-fractie constateren, dat in de afvalstoffenbelasting de reeds in de huidige uitvoeringspraktijk bestaande voorziening om op verzoek teruggaaf van belasting te verlenen die voor rekening is gekomen van de provincie of gemeente, indien de kosten van de toepassing van bestuursdwang niet zijn te verhalen op de overtreder (failliet of ontraceerbaar), thans in wetgeving wordt opgenomen. Bij deze leden rijst wel de vraag in welke (gekwantificeerde) mate de bovengenoemde afvalstoffenbelasting kennelijk onverhaalbaar blijft voor lokale overheden. Ziet de regering dit als een probleem, zo vragen deze leden.

Meer in het algemeen constateren de leden van de CDA-fractie dat het belangrijke principe «de vervuiler betaalt», waar ook bovengenoemde voorziening op is gebaseerd, niet in alle gevallen optimaal werkt. Deze leden zijn van mening dat toepassing van het «de vervuiler betaalt»-principe niet mag leiden tot ontwijkgedrag of «afhaakgedrag», zoals bijvoorbeeld illegale stort. Kan de regering aangegeven hoe zij de werking van het «de vervuiler betaalt»-principe in de praktijk ervaart, welke verbeteringen mogelijk zijn en kan zij aangeven op welke wijze negatieve effecten kunnen worden voorkomen of tegengegaan, zo vragen deze leden.

Aanvulling op de implementatie richtlijn energiebelasting

De leden van de SP-fractie hebben nog steeds grote bedenkingen bij de degressieve tarieven voor de energiebelasting. De milieubelastingen zijn immers bedoeld om het verbruik terug te dringen. Deze leden zijn dan ook van mening dat gelijktrekken van alle soorten gas met dezelfde toepassing een gemiste kans is om gebruik van schone energie te stimuleren. Aardgas is, als relatief schone energie, al zwaar belast waardoor de stimulerende werking ontbreekt. Gelijktrekking van belasting op andere gasvormen doet het onderscheid in mate van vervuiling helemaal teniet. Ziet de regering in de milieubelasting een instrument ter stimulering van duurzaam en milieubewust gedrag? Zo ja, waarom maakt de regering dan geen staffel naar rato van milieuvriendelijkheid van de energiebron, zo vragen de leden van de SP-fractie.

De leden van de VVD-fractie merken op dat het begrip «Overige gassen», zoals Hoogovengas en Cokesovengas, inclusief hun tarief van € 127,11 per 1000 GJ in het wetsvoorstel komen te vervallen. Deze gassen worden nu als aardgas beschouwd, mits overeenkomstig gebruikt (zie bestaand artikel 36b lid 2).

De leden van de VVD-fractie merken op dat de huidige wet tarieven voor restgassen uitgedrukt in een tarief per 1000 GJ kent. Indien restgassen onder de nieuwe wetgeving belast moeten worden, dient dat te gebeuren tegen een (aardgas)tarief per m3. Deze tarieven zijn afgestemd op een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 MJ per m3. Indien restgassen met een afwijkende verbrandingswaarde (is bijna per definitie het geval) belast worden, moeten de tarieven naar evenredigheid van het verschil in verbrandingswaarde verhoogd dan wel verlaagd worden. Verondersteld wordt daarbij dat de verbrandingswaarde altijd bekend is. Dit is zeker in raffinaderijen niet altijd het geval. Deze leden vragen of de regering dit probleem onderkent.

Eén en ander houdt in dat bij een belaste levering (bijvoorbeeld bij doorlevering aan een derde) niet alleen de hoeveelheid, maar ook de bovenste verbrandingswaarde van de stroom restgassen moet worden vastgesteld. Dit is onder de huidige wetgeving niet noodzakelijk en derhalve een lastenverzwaring. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit een onnodige en onwenselijke maatregel is?

De leden van de VVD-fractie merken verder op dat op dit moment gassen als hoogovengas worden gebruikt in eigen installaties of worden ingezet voor elektriciteitsproductie. Echter, bij het in de toekomst verkopen van hoogovengas aan aangesloten bedrijven moet men op grond van artikel 36b lid 2 jo. art. 36ia het aardgastarief incl. staffel in rekening brengen tegen een hoger tarief per m3 op bovenwaarde. Dit is toch wel wat anders dan een vast bedrag per GJ, en bepaald niet stimulerend voor het aanwenden van dit gas voor nuttig gebruik. Is in het wetsvoorstel rekening gehouden met de mogelijkheid dat het hoogovengas in de toekomst verkocht zou kunnen worden? Onderschrijft de regering het hiervoor beschreven probleem dat bij verkoop zal optreden? Deelt de regering de mening van de leden van de VVD-fractie dat, omwille van het milieu, dit gas zonder belastingheffing nuttig zou kunnen worden ingezet?

De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom in het wetsvoorstel geen vrijstelling grootverbruik aardgas is geregeld, terwijl de Europese richtlijn hiertoe wel mogelijkheid geeft.

Deze leden vragen waarom de vrijstelling grootverbruik energie nog steeds beperkt blijft tot het grootverbruik van elektriciteit. Artikel 17 van de Energierichtlijn (2003/96/EC) kent deze beperking niet. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een reactie van de regering hierop. De argumentatie die ten grondslag ligt aan de vrijstelling voor het grootverbruik van elektriciteit (internationale concurrentiepositie energie-intensieve bedrijven en de grote inspanningen/investeringen in energiebesparing en energieverbetering die dergelijke bedrijven nu reeds vrijwillig leveren) zou, volgens de leden van de VVD-fractie, eveneens consequenties moeten hebben voor de grootverbruikerheffing op aardgas. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de VVD-fractie merken tevens op dat tijdens de behandeling van het Belastingplan 2007 is gesproken over een mogelijke vrijstelling van energiebelasting voor de keramische industrie om reden van level playing field (Richtlijn 2003/96/EC van 27 oktober 2003). De minister van Financiën heeft toen beloofd hier later op terug te komen. Heeft de minister inmiddels een helder standpunt in deze, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de VVD-fractie vragen voorts of de regering bekend is met de brief van de Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI) van 8 september 2006 aan het ministerie van Financiën over afleveringen in bulk van LPG uit de accijnsgoederenplaats aan de autogashandel en de tussenhandel? De brief handelt in het kort over een regeling uit 1996 die uitslag van LPG tegen het (R)EB nihiltarief voor een aantal leveranties aan tussen- en autogashandelaren onder bepaalde voorwaarden toestaat. Dit is opgenomen in de Leidraad accijns en Leidraden milieubelastingen. De regeling is echter opgesteld op het moment dat het accijnstarief hoger was dan het REB-tarief. Sinds 1 januari 2001 is het accijnstarief echter lager. Er zouden zich hierdoor in de praktijk situaties voordoen waarin de vigerende wetgeving niet of onvoldoende voorziet. Bij betrokken bedrijven bestaan in deze situaties veel onduidelijkheid omtrent het naleven van de wetgeving. Wat is de reactie van de regering op de brief van de VNPI? Waarom is in het wetsvoorstel niet aan het gegeven commentaar tegemoetgekomen? Hoe denkt de regering over een teruggaafregeling voor LPG in bijzondere omstandigheden, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Vrijstellingen in de grondwaterbelasting voor bouwputten en proefonttrekkingen in een situatie van overmacht

De leden van de CDA-fractie constateren, dat naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad in de grondwaterbelasting uitdrukkelijk wordt vastgelegd dat een vrijstelling voor bronbemaling of proefonttrekking slechts eenmaal per inrichting wordt verleend. Deze leden hebben begrip voor deze anti-misbruik-regel, maar vragen of het wel aannemelijk is dat een bouwproject, inclusief de bijbehorende onttrekking van grondwater, uitsluitend om fiscale redenen voor een periode dan meer dan een maand zal worden stilgelegd. Immers, het fiscale voordeel zal nauwelijks opwegen tegen de kosten van het stilleggen van de bouw. De leden van de CDA-fractie achten het daarom gewenst dat er tenminste een tegenbewijs regeling voorhanden is indien bronbemaling of proefonttrekking méér dan eenmaal noodzakelijk is als gevolg van overmacht (zoals een niet-verwijtbare technische storing of vorstverlet). Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

Meer in het algemeen vragen de leden van de CDA-fractie naar de voortgang van de bij het Belastingplan 2007 (Kamerstuk 30 804, nr. 37) toegezegde evaluatie van de grondwaterbelasting. Deze leden zijn zeer benieuwd naar de effecten van de grondwaterbelasting op de Nederlandse internationale concurrentiepositie en naar het antwoord op de vraag in hoeverre de grondwaterbelasting nog beantwoord aan de milieudoelen die ooit gesteld zijn.

De leden van de SP-fractie merken op, dat de wijzigingen met betrekking tot de grondwaterbelasting slechts de mogelijkheid behelst om in de termijn van vier maanden grondwater onttrekking voor bouwputten en proefonttrekkingen een stop in te lassen en het opheffen van de administratieplicht bij ontheffing en uitzonderingen. Daar kunnen deze leden zich in vinden. De leden van de SP-fractie zien echter een gemiste kans om de controle en handhaving op grondwateronttrekking te versterken. Grondwaterwinning heeft immers directe invloed op verdroging en inklinking van het land. Deze leden zijn van mening dat het ontbreekt aan landelijk inzicht in de mate van illegale grondwateronttrekking en dat daardoor veel extra grondwater wordt ontrokken. Deelt de regering deze mening? Kan de regering aangeven hoeveel grondwaterputten er zijn en hoeveel daarvan een geldende vergunning hebben? Hoeveel illegale grondwateronttrekkingen zijn de afgelopen vijf jaar aan het licht gekomen? Is er een trend waarneembaar in toename of afname van grondwateronttrekking en om hoeveel kubieke meter grondwater gaat het per jaar legaal en illegaal? Kan de regering een inschatting geven of het hierbij gaat om substantiële bedragen aan gederfde belastinginkomsten, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Het wetsvoorstel biedt in de ogen van de VVD-fractie geen oplossing voor een fundamenteel probleem met de grondwaterbelasting. Deze belasting, die primair gericht is op het genereren van opbrengsten ten bate van de algemene middelen drukt zwaar op een relatief kleine groep bedrijven en tast daardoor de concurrentiepositie aan van de betreffende industriële sectoren. Deze leden vragen of de regering dit erkent.

Bij de behandeling van het Belastingplan 2007 hebben de leden van de VVD-fractie met het oog op de positie van het internationaal concurrerende bedrijfsleven voor een vrijstelling van de industrie van de grondwaterbelasting gepleit. De minister van Financiën gaf daarop aan een dergelijke vrijstelling te onderzoeken en de Kamer over de uitkomsten van dat onderzoek te informeren. Wanneer verwacht de minister de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek te informeren, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat de Nederlandse grondwaterbelasting, volgens gegevens van VNO-NCW, de hoogste binnen Europa is. Deze leden vragen of de regering dit kan bevestigen. Een dergelijk niveau van de belasting schaadt de marktpositie van het internationaal concurrerende bedrijfsleven, zo bleek dit najaar bij de sluiting van papierfabriek Stora Enso in Wapenveld. De grondwaterbelasting voor de industrie wordt door een relatief kleine groep bedrijven opgebracht. In hoeverre is het aanvaardbaar dat een relatief kleine groep bedrijven opdraait voor een belasting die niet langer een positief milieu-effect heeft, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat bij de behandeling van het Belastingplan 2007 onder andere het lid Slob aandacht heeft gevraagd voor het concurrentienadeel dat de grondwaterbelasting met zich meebrengt voor een deel van de industrie met alle gevolgen van dien voor de daarmee samenhangende werkgelegenheid in een aantal gebieden. In vervolg hierop vragen deze leden of vanwege de concurrentiepositie, maar ook omdat deze belasting volgens de minister van Financiën (zo staat in het Belastingplan 2007) geen milieudoel dient, de grondwaterbelasting voor de industrie niet beter afgeschaft kan worden. Een bijkomend voordeel van afschaffing is de administratieve lastenverlichting. De leden van de ChristenUnie-fractie beseffen dat afschaffing van deze belasting op gespannen voet staat met het door deze leden aangehangen idee van het belasten van gebruik van grondstoffen. In dit geval lijken echter, zo menen de leden, de nadelen hiervan niet op te wegen tegen de voordelen.

Voor een definitieve oordeelsvorming zijn de leden van de ChristenUnie-fractie geïnteresseerd in de uitkomsten van de werkgroep over de grondwaterbelasting. Deze leden vragen wanneer zij deze rapportage tegemoet kunnen zien.

In het kader van deze rapportage vragen de leden van de ChrsitenUnie-fractie of er aandacht wordt besteed aan eventuele alternatieven voor de grondwaterheffing. Hoe kijkt de regering bijvoorbeeld aan tegen het mogelijke alternatief om de provincies de mogelijkheid te geven hun bestemmingsheffing op grondwater te vergroten? Voordeel daarvan is dat de provincies de opbrengsten wel aan milieudoelstellingen besteden.

Aanpassing van de energiebelasting aan ontwikkelingen in de energiemarkt

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat in de toelichting staat dat, als er sprake is van een particulier net, een belastingplicht komt te liggen bij de doorleverancier. Deze leden vragen of deze belastingplicht komt in plaats van de normale energiebelasting. Of is er sprake van een situatie waarbij bij doorlevering via het energiedistributiebedrijf én via de doorleverancier energiebelasting betaald moet worden? Kan deze regeling nader worden toegelicht, zo vragen deze leden.

Codificatie van een forfait voor het privégebruik van aardgas door glastuinders in de energiebelasting

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat de impuls voor aanschaf van een tweede gasmeter onvoldoende rechtvaardiging is om het forfait van 5000 kuub per jaar voor privé-gebruik uit het convenant met de glastuinbouw op te nemen in de wet. Is er aanleiding om aan te nemen dat glastuinbouwers privé een hoger verbruikspatroon hebben voor aardgas dan de gemiddelde huishoudens die door EnergieNed in «feiten en cijfers 2006» zijn ingeschat op een gebruik van 1696 kuub per jaar? In hoeveel gevallen is nog sprake van één gasmeter per aansluiting in de glastuinbouw via welke ook voor privé-gebruik wordt ontrokken? Is er geen eenvoudiger middel om de aanschaf van een tweede meter te bewerkstelligen of acht de regering dit aantal significant genoeg om het forfait op te nemen in de wet, zo vragen de leden van de SP-fractie.

Vergunningen

Met genoegen constateren de leden van de CDA-fractie, dat wordt voorgesteld om de vergunningenplicht in enkele gevallen te laten vervallen. In het kader van de administratieve lastenverlichting hebben deze leden daar diverse malen voor gepleit. Deze leden vragen de regering nader in te gaan op de wijzigingen die één en ander met zich mee brengt met betrekking tot het toezicht en de controle achteraf.

Budgettaire aspecten, uitvoeringsaspecten en administratieve lasten

De leden van de CDA-fractie delen de mening van de regering dat nu de «brandstoffenbelasting» straks alleen nog maar van toepassing is op kolen, de naam vervangen moet worden in «kolenbelasting». Omwille van de gewenste duidelijkheid voor belastingplichtigen lijkt het deze leden echter gewenst om deze naamswijziging gelijktijdig met de ingangsdatum van de wet te implementeren. Vooralsnog zijn deze leden niet gevoelig voor het uitvoeringstechnische argument dat de regering hier tegenin brengt. Zij vragen de regering daarom naar de kosten om dit alsnog te bewerkstelligen. Zij vragen voorts of het anders geen optie is om dit onderdeel van het wetsvoorstel op te schorten tot later in 2007 als de ICT-toepassingen van de Belastingdienst er wél klaar voor zijn. Graag ontvangen de leden van de CDA-fractie een reactie.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Wet belastingen op milieugrondslag)

Artikel I, onderdeel I (artikel 10)

De leden van de SGP-fractie merken op, dat indien er sprake is van een overmachtsituatie, de termijn voor de vrijstelling voor de onttrekking van grondwater van vier maanden kan worden verlengd voor de duur van de overmachtsituatie. Deze leden vragen in hoeverre de genoemde voorbeelden van het vorstverlet en de niet-verwijtbare technische storing zijn bedoeld als min of meer volledige opsomming van de overmachtsituatie. Zij stellen bijvoorbeeld voor dat er, indien er sprake is van een verleende bouwvergunning waartegen een bezwaar- of beroepsprocedure loopt en waartegen tevens een voorlopige voorziening is aangevraagd, ook sprake kan zijn van de bedoelde overmachtsituatie. Geldt de bepaling ook voor een dergelijke situatie? Maakt het hiervoor uit of de duur van de onderbreking lang of kort is? Een situatie, zoals de leden van de SGP-fractie aandragen, kan immers een jaar of langer voortduren.

Artikel I, onderdeel Q (artikel 11h)

De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting dat op de maatregel inzake de vrijstelling voor het gebruik van leidingwater door middel van noodvoorzieningen, een waterleidingbedrijf niet goed zicht heeft op de aard van de buitengewone omstandigheid. Tegelijkertijd is vermeld, dat de vrijstelling alleen van toepassing is als de noodvoorziening daadwerkelijk uitsluitend gebruikt wordt in buitengewone omstandigheden. Op welke manier wordt of kan dit worden gecontroleerd? Wat is de precieze verantwoordelijkheid van het waterleidingbedrijf en de rijksoverheid hierbij, zo vragen deze leden.

Artikel I, onderdeel LL (artikel 36c, 36ca en 36cb)

De leden van de CDA-fractie vragen de aandacht voor het volgende. Op grond van artikel 36c wordt de energiebelasting in rekening gebracht bij de leverancier van gas. Dit principe wordt ook toegepast op zogeheten particuliere netten. Betekent dit, dat de energiebelasting in rekening wordt gebracht bij de beheerder van het particuliere net die gas doorlevert aan de eindgebruikers aangesloten op zijn net? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen om de energiebelasting rechtstreeks in rekening te brengen bij de eindgebruiker, naar analogie van de regeling voor handelaren op de gasbeurs, die gas leveren aan de eindverbruikers? Is een dergelijk systeem waarbij de eindverbruiker zelf de energiebelasting betaalt, te prefereren in verband met het beperken van de administratieve lasten van de beheerder van het particuliere net?

De leden van de CDA-fractie vragen voorts wanneer sprake is van eigen verbruik voor de toepassing van de energiebelasting. Wie moet als verbruiker worden aangemerkt in het geval dat het gas wordt gebruikt in een warmtekrachtinstallatie die wordt gehuurd door de persoon die de energie feitelijk zelf gebruikt? Wordt de energiebelasting in rekening gebracht bij de verhuurder of bij degene die de energie (warmte en elektriciteit) zelf feitelijk verbruikt? Hoe wordt de energiebelasting berekend in het geval de gebruiker een deel van het gas voor eigen gebruik aanwendt en een deel van het gast doorlevert aan een derde? Welk deel van de gaslevering is in dit geval belast, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel I, onderdeel WW (artikelen 36l, 36la, 36lb, 36lc en 36ld)

Met genoegen constateren de leden van de CDA-fractie dat de teruggaafregelingen voor onder meer levensbeschouwelijke en algemeen nut beogende instellingen ook van toepassing worden op halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas. Deze uitbreiding roept echter onduidelijkheid op indien er een instelling, welke in beginsel voldoet aan de teruggaafregeling van artikel 36lc Wet belastingen op milieugrondslag (bijvoorbeeld een Sociale Werkinstelling in NV-vorm), twee (of meer) onroerende zaken in gebruik heeft, waarbij bij één onroerende zaak een gasaansluiting en heeft en de andere onroerende een olieaansluiting. Beide aansluitingen staan op naam van de levensbeschouwelijke of algemeen nut beogende instelling. In deze gevallen is niet duidelijk of de aansluitingseis van de teruggaafregeling voor energiebelasting gekoppeld is aan de onroerende zaak of aan de instelling. De leden van de CDA-fractie vragen of het niet voor de hand ligt om de aansluitingseis eenduidig te koppelen aan de onroerende zaak.

Voorts roept de «aansluitingseis» de vraag op in hoeverre er onderscheid gemaakt wordt tussen «eigendomssituatie» en een «huursituatie». De leden van de CDA-fractie hebben hier in het verleden al eens vragen over gesteld. Het komt immers voor dat een levensbeschouwelijke of algemeen nut beogende instelling aardgas verbruikt in een onroerende zaak terwijl deze niet de eigenaar is van het pand maar dit huurt van een derde. Indien de gasaansluiting op naam van de verhuurder staat, en deze de aardgasrekening doorbelast aan de huurder dan bestaat geen recht op teruggaaf energiebelasting. Dat zou weer anders zijn als de huurder van het pand bij het huren van het pand zou bedingen dat de gasaansluiting op zijn naam komt te staan. Naar de opvatting van de leden van de CDA-fractie kan een onderscheid tussen een «eigendomssituatie» en een «huursituatie» niet de bedoeling zijn.

Tenslotte voor wat betreft de energiebelasting, hoewel het uitvoeringsbesluit geen onderdeel uitmaakt van het wetsvoorstel, hebben de leden van de CDA-fractie terzake wel een enkele opmerking. Op grond van artikel 8c Uitvoeringsbesluit Wet belastingen op milieugrondslag moeten verzoeken om teruggaaf worden gedaan uiterlijk binnen 13 weken na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden. In de praktijk blijkt dat energieleveranciers regelmatig factureren nadat de verbruiksperiode meer dan 13 weken is verstreken. In beginsel zou daarmee het recht op teruggaaf verloren gaan (behoudens mogelijkheid tot verzoek om ambtshalve teruggaaf). Het zou, volgens de leden van de CDA-fractie, niet meer dan redelijk zijn als het uitvoeringsbesluit een iets ruimere omschrijving van de termijn voor het teruggaafverzoek zou kennen. Bijvoorbeeld een termijn van 13 weken na ontvangst van de factuur van het energiebedrijf over de betreffende verbruiksperiode. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering.

De leden van de SGP-fractie hebben ten slotte nog een redactionele vraag over het artikel dat de vrijstelling voor levensbeschouwelijke en algemeen nut beogende instellingen regelt. Zij vinden de redactie van artikel 36lc, tweede lid, onderdelen e en f niet zo duidelijk. Is het gebruikelijk om een dergelijke constructie met «alsmede» te gebruiken in een opsomming? Is het niet logischer om het zinsdeel beginnend met «alsmede» toe te voegen aan onderdeel f of de extra bepaling voor instellingen die een sociaal belang behartigen in een nieuw lid aan de orde te stellen, zo vragen deze leden.

Artikel I, onderdeel CCC (artikelen 37b en 37c)

De leden van de VVD-fractie constateren dat in diverse wetten voor indirecte belastingen (omzetbelasting, milieubelasting) de mogelijkheid is opgenomen om in geval van wanbetaling door de afnemer een verzoek om teruggaaf in te kunnen dienen. In de Wet op accijns is een dergelijke bepaling niet opgenomen hetgeen als zeer onredelijk wordt beschouwd. Erkent de regering dat in geval van wanbetaling de belastingplichtige niet alleen opdraait voor het commerciële verlies maar ook voor het volledige accijnsbedrag van de afnemer? Hoe denkt de regering over een teruggaafregeling voor de accijns op LPG ingeval van wanbetaling door afnemers, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

Tichelaar

Adjunct-griffier,

Bošnjaković-van Bemmel


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Vendrik (GL), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Fng ondervoorzitter, Weekers (VVD), Tichelaar (PvdA), Fng voorzitter, Gerkens (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Nerée tot Babberich (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Omtzigt (CDA), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Luijben (SP), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Cramer (CU), Kortenhorst (CDA), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Heerts (PvdA), Vermeij (PvdA), Gesthuizen (SP) en Ouwehand (PvdD).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Van Dam (PvdA), Halsema (GL), Remkes (VVD), Koopmans (CDA), Aptroot (VVD), Van der Veen (PvdA), Van Gerven (SP), De Vries (CDA), Kortenhorst (CDA), Koenders (PvdA), De Krom (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Pechtold (D66), Kant (SP), Ulenbelt (SP), Haverkamp (CDA), Rouvoet (CU), Mastwijk (CDA), Schippers (VVD), De Roon (PVV), Kalma (PvdA), Spekman (PvdA), Van Gijlswijk (SP) en Thieme (PvdD).

Naar boven