30 885 V
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2006 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)

nr. 3
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 15 december 2006

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Timmermans

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Toor

1

Wat is de reden voor de verlaging van de raming van de EKI-toerekening met 226 miljoen euro? Betekent deze verlaging dat de tweede trance van 200 miljoen euro van de kwijtschelding voor Nigeria in 2006 geen doorgang vindt, terwijl het kabinet hier op 13 oktober 2006 nog wel rekening mee hield (30 803, nr. 3)?

Voor de EKI-toerekening was in de begroting 2006 een bedrag geraamd van EUR 481,6 mln. Deze raming is aangepast op basis van realisaties en de actuele verwachtingen voor de rest van het jaar. Ten tijde van de tweede suppletoire wet bedroeg de raming voor de EKI-toerekening EUR 255,6 mln. Dit is een verlaging van EUR 226 miljoen ten opzichte van de begroting 2006. De tweede tranche van EUR 200 mln van de kwijtschelding voor Nigeria maakt onderdeel uit van de EKI-toerekening voor 2006.

2

Wat is de reden voor de kasvertraging van 13,5 miljoen euro bij de uitgaven voor het Clean Development Mechanism (CDM) op de begroting van VROM? Wat voor effect heeft dit op de uitvoering van het CDM?

De reden voor de verlaging in het kasbudget voor CDM in 2006 is gelegen in het feit dat de registratie door de CDM Executive Board van CDM-projecten en met name de daaruit te genereren emissiereducties ten opzichte van de verwachtingen is achtergebleven. Een en ander heeft geen gevolgen voor het realiseren van de CDM taakstelling van 67 Mton CO2 eq.

3

Wat zijn de redenen dat de uitgaven voor het MATRA-programma lager uitvallen?

Het lagere uitgavenniveau voor de MATRA-programma’s die zich richten op goed bestuur wordt met name veroorzaakt door uitvoerings-technische redenen zoals het uitblijven van benodigde (adequate) rapportages van de contractpartners. Een aantal betalingen wordt hierdoor doorgeschoven naar volgend jaar.

4

Waarom wordt de verhoging van de perceptiekostenvergoeding (voor de inning van de landbouwheffingen en invoerrechten) op deze begroting van Buitenlandse Zaken opgevoerd? Blijven deze middelen ook beschikbaar voor deze begroting? Op welk(e) besluit(en) en/of ontwikkeling(en) is de opwaartse bijstelling voor de afdrachten van landbouwheffingen gebaseerd?

De perceptiekostenvergoeding (ontvangsten) is direct gerelateerd aan de afdrachten aan de EU (uitgaven). Deze uitgaven en ontvangsten worden sinds 2002 opgevoerd op de begroting van Buitenlandse Zaken. Mee- en tegenvallers op deze begrotingsonderdelen komen direct ten gunste respectievelijk ten laste van de algemene middelen en blijven dus niet beschikbaar voor de begroting van Buitenlandse Zaken. De opwaartse bijstelling voor de afdrachten van landbouwheffingen, en daarmee ook de verhoging van de perceptiekostenvergoeding, is gebaseerd op een extrapolatie van realisatiecijfers tot en met oktober 2006.

5

Zijn de onder artikel 4 voorgestelde verhogingen van de verplichtingen, zoals met name de meerjarige verplichting van 950 miljoen euro voor het Multilateral Debt Relief Initiative, eerder aan de Kamer voorgelegd? Zo ja, wanneer en in welke vorm? Kan reeds een indicatief overzicht worden gegeven tot welke uitgaven in welke begrotingsjaren deze aangegane verplichtingen onder artikel 4 zullen gaan leiden?

De Kamer is enkele malen over de ontwikkelingen met betrekking tot het Multilateral Debt Relief Initiative (MDRI) geïnformeerd. Dit heeft onder meer plaatsgevonden in brieven van de minister van Financiën, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, van 31 augustus 2005 (Kamerstukken 26 234 nr. 46, geannoteerde agenda) en 7 oktober 2005 over de Vergaderingen van het Interim Committee (IMF) en Development Committee (Wereldbank) (Kamerstuk 26 234, nr. 48, verslag).

In de bijlagen1 treft u de indicatieve overzichten aan van de geraamde uitgaven in de begrotingsjaren tot 2044 voor de International Development Association (IDA) respectievelijk 2054 voor het Afrikaanse Ontwikkelingsfonds (AfDF).

6

Voor hoeveel jaar is de verplichting voor het Multilateral Debt Relief Initiative van 950 miljoen euro aangegaan? Hoe verhoudt dit zich tot de mededeling (onder 4.2) dat er in 2006 minder aan schuldverlichting wordt uitgeven dan voorzien?

De verplichtingen voor het Multilateral Debt Relief Initiative zijn aangegaan tot 2044 voor IDA en tot 2054 voor AfDF. Deze verplichtingen leiden in 2006 tot relatief beperkte uitgaven, zoals te zien in de MDRI-betalingsoverzichten (zie antwoord op vraag 5 en de bijlagen).

7

Kan een toelichting worden gegeven op de oorzaken voor de onder artikel 4.3. vermelde vertragingen bij twee activiteiten van de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)?

De vertraging bij het Massif-fonds kan worden teruggevoerd op vertraging bij de samenvoeging van de drie voorlopers van het Massif-fonds tot één fonds. Daarnaast blijkt dat zich, vanwege de grote liquiditeit van de financiële markten op dit moment meer reguliere investeerders begeven op de financiële markt in ontwikkelingslanden. Tot voor kort waren daar vooral ontwikkelingsbanken als de FMO actief. Dit is op zich zelf goed nieuws, maar betekent ook dat FMO met het Massif-fonds moet richten op nog moeilijkere markten. Dit kost tijd.

Het voorstel voor het nieuwe FMO-instrument dat moet helpen om lokale kapitaalmarkten te ontwikkelen is nog in ontwikkeling. Besluitvorming over een eventuele bijdrage vanuit BZ wordt begin 2007 voorzien. Het voorstel van FMO is overigens primair gericht op de ontwikkeling van het vergroten van financieringsmogelijkheden in lokale valuta beschikbaar in ontwikkelingslanden. De verwachting is dat dat kan bijdragen aan de ontwikkeling van lokale kapitaalmarkten.

8

Hoe verhoudt zich de neerwaartse mutatie voor activiteiten op het gebied van ondernemingsklimaat in partnerlanden tot de verdubbeling van het Partnerschapprogramma van de International Finance Corporation (IFC)?

Nederland probeert het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden te versterken via bilaterale programma’s in de partnerlanden en via multilaterale programma’s, bijvoorbeeld via de International Finance Corporation (IFC). Deze activiteiten zijn complementair maar hebben geen directe financiële relatie. De daling van de uitgaven met EUR 1,0 mln. in onder andere Bangladesh (vertraging van een ruraal elektrificatieproject), Bolivia (vanwege turbulente politieke omstandigheden), en Macedonië (vanwege verkiezingen en langdurige coalitieonderhandelingen) hebben derhalve geen relatie met de verdubbeling (+ EUR 4,8 mln.) van het Partnerschapsprogramma met IFC.

9

Om wat voor programma’s gaat het bij de verdubbeling van het Partnerschapprogramma van (IFC) en waarop zijn ze gericht?

De benadering van IFC in de ontwikkeling van de private sector in ontwikkelingslanden kent een grote mate van overlap met de Nederlandse visie. Daarom is ervoor gekozen om de samenwerking met IFC verder te intensiveren. Het accent ligt daarbij op het midden- en kleinbedrijf, dat de motor vormt voor ontwikkeling en het creëren van werkgelegenheid.

Het «Nederlands IFC Partnerschap Programma» heeft diverse thema’s, waaronder het verbeteren van het ondernemingsklimaat door aanpassing van wet- en regelgeving en het versterken van het midden- en kleinbedrijf in ontwikkelingslanden. De overige thema’s zijn het bevorderen van betrokkenheid van de private sector bij het ontwikkelen van infrastructuur, vooral op het gebied van energie, transport en water en sanitaire voorzieningen, het verbeteren van de toegang tot financiering via ontwikkeling van de financiële markten en het integreren van milieu en sociale duurzaamheid in private sectorontwikking.

10

Wat is de reden voor de neerwaartse bijstelling van de uitgaven voor onderwijs door een aantal ambassades, met name die voor het schoolvoedselprogramma in Ghana?

De neerwaartse bijstellingen hebben verschillende redenen. Zo werd in Bolivia de uitvoering van programma’s vertraagd als gevolg van de politieke situatie in het land. In Indonesië bleken de onderhandelingen met de Wereldbank langer te duren dan verwacht. Andere vertragingen waren een gevolg van een langzamer uitgavenpatroon van programma’s. De vertraging voor het schoolvoedselprogramma in Ghana wordt met name veroorzaakt doordat de start iets meer tijd nodig heeft dan oorspronkelijk geraamd. Dit hangt vooral samen met het feit dat er vele partners betrokken zijn bij dit programma. In 2006 is hierdoor het aantal in het programma opgenomen scholen lager dan gepland. Daar staat tegenover dat het aantal bereikte leerlingen rond het geplande aantal uitkomt.

11

Wat is de reden voor de vertraging van een aantal bilaterale landenprogramma’s op het gebied van milieu en water?

De reden van de vertraging in de uitvoering van een aantal bilaterale landenprogramma’s verschilt per landenprogramma. In Indonesië wordt bijvoorbeeld nauw samengewerkt met multilaterale partners als de Wereldbank en de Aziatische Ontwikkelingsbank. In 2006 stagneerden enkele programma’s van deze organisaties waardoor ook de Nederlandse bijdrage lager uitvalt dan voorzien. Drie grote programma’s in de bosbouwsector in Ghana hebben grote vertragingen opgelopen door onvoldoende financieel management bij de uitvoerende partner. In Egypte is een aantal activiteiten vertraagd, onder andere door trager verlopende aanbestedingsprocedures. Bovendien werden in Egypte eerst middelen benut die door andere donoren ter beschikking werden gesteld. In andere landen, zoals Vietnam, is sprake van tijdrovende goedkeuringsprocedures door de nationale overheid, waardoor geplande programma’s veel later dan aanvankelijk voorzien tot uitvoering komen. In Mozambique bestaat er op dit moment geen liquiditeitsbehoefte bij de contractpartner.

Ondanks het feit dat enkele bilaterale programma’s in 2006 minder uitgaven dan voorzien, is er de laatste jaren sprake van een aanzienlijke toename van de totale bilaterale uitgaven op het gebied van milieu en water (van EUR 80 miljoen in 2004 naar circa EUR 120 miljoen in 2006).

12

Om hoeveel asielzoekers gaat het in totaal bij de hogere instroom van asielzoekers? Wat is het verschil tussen het verwachte aantal, het tot nu toe ingestroomde aantal en het naar verwachting definitieve aantal over 2006?

De raming van de instroom van het aantal asiezoekers ten behoeve van de vaststelling van de ODA-toerekening wordt driemaal per jaar bepaald. Bij ontwerpbegroting is uitgegaan van 5383 asielzoekers, bij voorjaarsnota is de raming neerwaarts bijgesteld naar 4913 en bij najaarsnota is het naar verwachting definitieve aantal asielzoekers opwaarts bijgesteld naar 6001. De bijstelling van de raming bij najaarsnota is gebaseerd op de instroom tot en met augustus (5357).

13

Wat is de reden dat Nederland met een hoger dan verwachte instroom van asielzoekers te maken heeft, terwijl de landen rondom Nederland te maken hebben met een grote daling van asielaanvragen?

Er zijn, op basis van de rapportage vreemdelingenketen over de periode mei tot en met augustus 2006, globaal twee redenen te onderkennen voor de hoger dan verwachte instroom van asielzoekers, zowel absoluut als in vergelijking met andere landen in Europa. Vooral in de eerste maanden van 2006 zijn veel asielaanvragen in behandeling genomen naar aanleiding van een zogenaamde 14-1 brief. Daarnaast wordt de instroomstijging verklaard door de stijging van asielaanvragen van Irakezen. Het waren er ca 1150 meer over de eerste vier maanden van 2006 dan over dezelfde periode van 2005. Het betrof hier voor een groot deel asielzoekers die reeds eerder in Duitsland een aanvraag hadden ingediend. Nadat Duitsland is begonnen met het intrekken van verblijfsvergunningen van Irakese asielzoekers heeft het kabinet begin 2006 besloten het categoriale beschermingsbeleid voor Irakezen te beëindigen. Hierna is het aantal asielverzoeken door Irakezen drastisch afgenomen.

Tenslotte kan, zoals aangegeven door UNHCR, de verhoudingsgewijs grote daling binnen Europa mede verband houden met de strengere asielpolitiek die veel landen zijn gaan voeren.

14

Hoe wordt de dialoog met de Arabische Wereld precies vormgegeven? Hoe verhoudt zich deze dialoog tot de inhoud van de notitie van de minister van Buitenlandse Zaken van 18 oktober 2006 over het democratiseringsproject Middellandse Zee en Golfregio (30 800 V, nr. 42)?

De dialoog met de Arabische wereld wordt op verschillende manieren vormgegeven, zoals ook beschreven in de reactie van de regering op de motie Koenders/Ormel (30 300 V, nr. 42) van 10 april jl.. Deze dialoog heeft als doel sociaal-economische hervormingen en democratisering in de Arabische wereld te stimuleren en wederzijds begrip tussen de Arabische wereld en het westen te vergroten. Via multilaterale en bilaterale kanalen worden hiertoe diverse initiatieven ontplooid. Multilateraal gebeurt dit via onder meer UNDP, de OESO en de EU. Op bilateraal niveau ondersteunt Nederland verschillende organisaties en projecten, zoals een recente bijeenkomst van Europese en Arabische hoofdredacteuren. Bij al deze initiatieven staat voorop dat dialoog uit de samenleving zelf komt en met name plaatsvindt op het niveau van het maatschappelijk middenveld, zowel in Nederland als in de Arabische regio.

De dialoog met de Arabische wereld waarover in het kader van beleidsartikel 8 (art. 8.3) wordt gesproken, is de dialoog die specifiek plaatsvindt ter bevordering van democratiseringsprocessen in de Arabische regio op bilateraal niveau. De notitie van 18 oktober jl. betreffende het democratiseringsproject Middellandse Zee en Golfregio geeft een overzicht van de projecten die in het kader van deze dialoog over de bevordering van democratisering in de Arabische regio van 1 januari 2005 tot 30 juni 2006 werden ondersteund. Een deel van deze projecten werd gefinancierd uit het Programma Ondersteuning Buitenlands Beleid (POBB).

15

Kan een compleet overzicht worden gegeven van de voorziene verkoop van onroerend goed in het buitenland, waarbij aangegeven wordt om welke gebouwen en/of gronden het gaat en in welke landen, en wat de hiervoor aanvankelijk begrote opbrengst is? Komt de opbrengst van dit onroerend goed definitief ten goede aan de begroting Buitenlandse Zaken? Welke afspraken over de aanwending van deze ontvangsten zijn hier van kracht? Kan een overzicht worden gegeven van de bouwkundige investeringen die dit jaar niet meer uitgevoerd kunnen worden?

In 2006 is een aantal panden in het buitenland verkocht:

• Ottawa, Canada: een deel van de voormalige ambtswoning in Ottawa;

• Santiago de Chile, Chili: het ambassadegebouw;

• Brussel, België: de woning van de plaatsvervangend Chef de Poste;

• Dar es Salaam, Tanzania: een perceel grond alsmede een personeelswoning;

• New Delhi, India: de woning van de plaatsvervangend Chef de Poste;

• Pretoria, Zuid Afrika: het ambassadegebouw.

De aanvankelijk begrote opbrengst van deze verkopen bedroeg circa EUR  21 mln.

De opbrengst van het onroerend goed komt ten goede aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit is is geregeld in de middelenafspraak tussen het ministerie van Buitenlandse zaken en het ministerie van Financiën. Ook de aankoop en huur van panden staan op de begroting van Buitenlandse Zaken.

De bouwkundige investeringen die dit jaar niet meer kunnen worden uitgevoerd betreffen aanpassingen in verband met het invoeren van biometrie in onder andere reisdocumenten.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Koenders (PvdA), Timmermans (PvdA), fng. ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Van Baalen (VVD), voorzitter, Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Dezentjé Hamming (VVD), Koşer Kaya (D66), Irrgang (SP), Kalma (PvdA), Schermers (CDA), Boekestijn (VVD), Kortenhorst (CDA), Ten Broeke (VVD), Peters (GL), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA) en Vacature (PvdD).

Plv. leden: Vermeij (PvdA), Samsom (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Van der Vlies (SGP), Bosma (PVV), Van Miltenburg (VVD), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Voordewind (CU), Van Dijk (SP), Van Hijum (CDA), Haverkamp (CDA), Neppérus (VVD), Vacature (D66), Lempens (SP), Besselink (PvdA), Çörüz (CDA), Griffith (VVD), Spies (CDA), Van Beek (VVD), Halsema (GL), Gesthuizen (SP), Bussemaker (PvdA) en Vacature (PvdD).

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven