nr. 4
VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 20 december 2006
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel,
heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen.
De door de regering gegeven antwoorden zijn hierbij afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Leerdam
Adjunct-griffier van de commissie,
Hendrickx
1
In hoeverre is de toevoeging van € 30 mln.
voor de invoering van de WMO toereikend om de hoge kosten te dekken die gemeenten
daarbij hebben? Heeft de regering inzicht in de hoge kosten die alleen al
de aanbestedingstrajecten met zich mee brengen?
Deze 30 miljoen is eenmalig, voor aanloopkosten in 2006, dus nog voordat
de WMO in werking treedt. Wanneer de wet in werking treedt in 2007 is er een
vast budget, waarin ook middelen zitten voor uitvoeringskosten. Maar omdat
de gemeenten in 2006 ook al bezig waren met voorbereidingen, is tussen het
Rijk en de VNG afgesproken om eenmalig 30 miljoen voor zogenaamde invoeringskosten
toe te voegen aan het gemeentefonds. In 2005 is ook al zo’n zelfde eenmalige
toevoeging gedaan, toen ging het om 45 miljoen.
2
Hoe zorgt u ervoor dat de gelden voor het opvoeden
in de buurt, die door middel van een integratie-uitkering aan het gemeentefonds
worden toegevoegd om zo een nieuwe specifieke uitkering te voorkomen, alleen
bij de geselecteerde gemeenten terecht komen? Hoe zorgt u ervoor dat de controle
op de besteding van de middelen, die zijn bestemd voor dit project, op lokaal
niveau voldoende tot zijn recht komt? Hoe zorgt u ervoor dat de betrokken
gemeenteraden voldoende op de hoogte zijn van de toewijzing van deze extra
middelen aan hun colleges?
Middels een integratie-uitkering kan gemakkelijker in tegenstelling tot
de algemene uitkering een selectie worden gemaakt in het aantal gemeenten,
waaraan een uitkering moet worden verleend. Dit betekent dat de zeven gemeenten
die in aanmerking komen voor de integratie-uitkering «opvoeden in de
buurt» één op één de betreffende financiële
middelen ontvangen. Zoals gebruikelijk bij het gemeentefonds vindt controle
op de besteding van de middelen plaats door de betrokken gemeenteraden en
worden de college’s en gemeenteraden geïnformeerd via de circulaires.
Overigens heeft in het specifieke geval van «opvoeden in de buurt»
het ministerie van VWS ook nog bestuurlijke afspraken gemaakt met de betrokken
gemeenten over de door deze gemeenten te ondernemen activiteiten.
3
Op basis waarvan is de bijdrage aan de Waarderingskamer
verhoogd? Is de verdeling van de bekostiging van de Waarderingskamer gewijzigd
nu, na de afschaffing van het gebruikersdeel OZB, het financiële belang
van de WOZ voor gemeenten sterk is verminderd? Zo neen, waarom niet en wanneer
gaat dat gebeuren? Zo ja, hoe luidt de nieuwe verdeelsleutel?
De begroting van de Waarderingskamer wordt voorgelegd aan de minister
van Financiën. De begroting 2006 van de Waarderingskamer lag op een iets
hoger niveau dan de begroting 2005. De beperkte verhoging is toe te schrijven
aan automatiseringskosten en de behandeling van beroepsschriften. Het gemeentelijke
aandeel in de verhoging (50%) kwam uit op € 7000. De bijdrage
uit het gemeentefonds aan de Waarderingskamer is met dit bedrag verhoogd.
Indien in 2007 een overschot op de begroting 2006 zou blijken, vloeit daarvan,
tenzij er zeer gegronde redenen zijn dat niet te doen, in 2007 50%
terug naar het gemeentefonds.
De Waarderingskamer houdt toezicht op de waardebepaling en de waardevaststelling
van onroerende zaken door gemeenten. In artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit
kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet waardering onroerende zaken
is de verdeling van de kosten van de Waarderingskamer opgenomen.
De gemeenten betalen 50% van de kosten, Rijk en waterschappen elk 25%.
De verdeling is niet gewijzigd en er zijn ook geen voornemens voor wijziging.
De minister van Financiën ziet daar ook geen reden toe. Ondanks de afschaffing
van het gebruikersdeel OZB blijven de gemeenten verantwoordelijk voor een
correcte waardering op basis van de Wet WOZ. De (toezichthoudende) taken van
de Waarderingskamer zien niet op het belang wat de afnemers hebben bij de
Wet WOZ , maar op een juiste uitvoering van de wet en het aanreiken van verschillende
hulpmiddelen daarvoor.
XNoot
1Samenstelling:
Leden: Van Beek (VVD), fng. ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Blok
(VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Slob (CU), Van Bochove (CDA), Duyvendak
(GL), Gerkens (SP), Spies (CDA), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp
(CDA), Leerdam (PvdA), voorzitter, Griffith (VVD), Irrgang (SP), Kalma (PvdA),
Schinkelshoek (CDA), Jacobi (PvdA), Van der Burg (VVD), Brinkman (PVV), Heerts
(PvdA), Van Raak (SP), Kuiken (PvdA), Leijten (SP) en Vacature (PvdD).
Plv. leden: Teeven (VVD), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Van de Camp
(CDA), Cramer (CU), Ormel (CDA), Van Gent (GL), Polderman (SP), Van Haersma
Buma (CDA), Van Heugten (CDA), Ko°er Kaya (D66), Van Hijum (CDA), Wolbert
(PvdA), Zijlstra (VVD), Van Gerven (SP), Van der Veen (PvdA), Çörüz
(CDA), Albayrak (PvdA), Ten Broeke (VVD), De Roon (PVV), Koenders (PvdA),
Van Bommel (SP), Bouchibti (PvdA), De Wit (SP) en Vacature (PvdD).