30 882
Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Macedonië inzake sociale zekerheid, met slotprotocol en administratief akkoord; ’s-Gravenhage, 17 oktober 2005

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 november 2006

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 22 november 2006.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 22 december 2006.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 17 oktober 2005 te ’s-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Macedonië inzake sociale zekerheid, met slotprotocol en administratief akkoord (Trb. 2005, 326).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Toelichtende nota

I. ALGEMEEN

Met de voormalige Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië bestond al een langdurige verdragsrelatie op het terrein van de sociale zekerheid. Het op 1 juni 1956 te ’s-Gravenhage totstandgekomen Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Federale Volksrepubliek Zuidslavië inzake sociale verzekering (Trb. 1956, 85) trad op 1 april 1957 in werking. Naar aanleiding van de vele wijzigingen in de wetgeving van beide landen en de op 9 maart 1970 totstandgekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Socialistische Federatieve Republiek Zuidslavië inzake de regeling van de tewerkstelling van Zuidslavische werknemers in Nederland (Trb. 1970, 50) kwam op 11 mei 1977 te Belgrado tot stand het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië (Trb. 1977, 156, hierna ook te noemen: het Verdrag met Joegoslavië inzake sociale zekerheid), dat op 1 april 1979 in werking is getreden. Na het uiteenvallen van de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië zijn het Koninkrijk der Nederlanden en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (hierna te noemen: Nederland en Macedonië) bij notawisseling overeengekomen de toepassing van dit verdrag uit 1977 in de relatie tussen beide landen voort te zetten (27 juni 1994 respectievelijk 11 juli 1994, Trb. 1997, 278, Rubriek J). Vanwege de gewijzigde socialeverzekeringswetgeving in beide landen bestond niettemin de behoefte het verdrag uit 1977 te vervangen door een nieuw verdrag.

Bovendien zijn op 1 januari 2000 de Wet beperking export uitkeringen (Wet van 27 mei 1999, Stb. 250) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen (Wet van 22 december 1999, Stb. 594) in werking getreden. Op grond van deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt verstrekt, niet in Nederland woont. Het doel van de Wet beperking export uitkeringen is om de rechtmatigheid van de betaling van uitkeringen te waarborgen. Het middel hiertoe is om met de landen waar Nederlandse uitkeringen worden betaald, bij verdrag afspraken te maken om de handhaafbaarheid van de socialeverzekeringswetten te verbeteren. Het nieuwe verdrag met Macedonië bevat dergelijke handhavingsafspraken. De uitvoeringsorganen zijn betrokken geweest bij de verdragsonderhandelingen. Zij hebben kenbaar gemaakt dat dit Verdrag voldoende basis vormt om het handhavingsdoel van de Wet beperking export uitkeringen te bereiken.

De vraag rijst hoe de bepalingen van dit Verdrag zich verhouden tot de op 9 april 2001 tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, anderzijds, totstandgekomen Stabilisatie- en Associatieovereenkomst (Trb. 2001, 81). In dit EG-Associatieakkoord is in artikel 46 bepaald dat de Stabilisatie- en Associatieraad passende bepalingen en gedetailleerde regels opstelt ter coördinatie van sociale zekerheid.

Op dit moment heeft de Stabilisatie- en Associatieraad dergelijke bepalingen en regels nog niet vastgesteld. Mocht de Stabilisatie- en Associatieraad hiertoe echter wel overgaan, dan laat dat alle rechten en verplichtingen uit hoofde van de dan reeds gesloten bilaterale overeenkomsten, die in een gunstigere behandeling voorzien, onverlet (artikel 46 EG-Associatieakkoord).

Op 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet in werking getreden. Dat heeft gevolgen voor de toepassing van dit Verdrag, alsmede van alle andere verdragen waarbij Nederland partij is en waarin bepalingen zijn opgenomen op het gebied van de verlening van medische zorg aan wederzijdse verzekerden. In verband daarmee zijn op 22 december 2005 voorstellen voor verdragswijzigingen naar Macedonië en naar de andere verdragslanden gestuurd. Waar de Zorgverzekeringswet van invloed is op de toepassing van het Verdrag wordt dit in het onderstaande vermeld.

De wijziging van de Nederlandse sociale ziektekostenwetgeving staat niet in de weg aan de inwerkingtreding van dit Verdrag. Ondertekening van dit Verdrag is reeds geruime tijd vertraagd. Daardoor zijn ook de handhavingsbepalingen die het Verdrag bevat, nog niet in werking getreden. Het aanhouden van de ondertekening van het Verdrag, in afwachting van overeenstemming over een verdragswijziging in verband met het inwerkingtreden van de Zorgverzekeringswet, zou een verkeerd signaal zijn geweest naar de Macedonische autoriteiten, gezien het belang dat Nederland hecht aan de inwerkingtreding van de handhavingsbepalingen.

Hoewel in het Verdrag de regeringen als partijen worden genoemd zal het Verdrag uiteraard tussen beide staten gelden.

II. HOOFDLIJNEN

Het Verdrag bevat, zoals gebruikelijk bij coördinatieverdragen op het terrein van de sociale zekerheid, ondermeer de volgende elementen:

• Gelijkstelling van de nationaliteit van de ene verdragsstaat met de nationaliteit van de andere verdragsstaat, indien het sociale verzekeringsstelsel van een van beide staten daaromtrent eisen stelt.

• Het opheffen van woonplaatseisen om export van uitkeringen en prestaties van de ene naar de andere verdragsstaat mogelijk te maken.

• Aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving die op een migrerende werknemer van toepassing is.

• Samentelling van verzekeringstijdvakken krachtens de wetgeving van beide verdragsstaten ten behoeve van de opening, het behoud of de duur van het recht op uitkeringen en verstrekkingen in één der staten.

• Regels voor de aanspraak op geneeskundige verstrekkingen bij woonplaats of verblijf in de niet-bevoegde verdragsstaat.

• Regels voor aanspraak op een pensioen of uitkering van beide verdragsstaten voor werknemers die in het verleden in de beide staten werkzaam zijn geweest.

• Handhavingsafspraken.

Daarnaast wordt door middel van administratieve voorschriften de samenwerking tussen uitvoeringsinstanties vereenvoudigd. Deze voorschriften zijn neergelegd in het bij het Verdrag behorende Administratief Akkoord.

Het Verdrag met Joegoslavië inzake sociale zekerheid zal in relatie tussen Nederland en Macedonië zijn gelding verliezen op het moment dat het nieuwe verdrag in werking treedt.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Het Verdrag kent vijf delen; deze betreffen Algemene Bepalingen (I), Aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving (II), Bijzondere regels voor de verschillende soorten uitkeringen en verstrekkingen (III), Handhaving (IV), Diverse bepalingen (V) en Overgangs- en Slotbepalingen (VI).

Algemene bepalingen (Deel I)

Dit deel bevat na definities van veel in het Verdrag genoemde termen, autoriteiten en instellingen (artikel 1), een aanduiding van de materiële werkingssfeer (artikel 2). Het Verdrag geldt voor de volgende onderscheiden takken van sociale zekerheidswetgeving: ziekte, moederschap, ouderdom, overlijden, invaliditeit, werkloosheid en kinderbijslag.

De personele werkingssfeer van het Verdrag (artikel 3) reikt tot alle personen, ongeacht hun nationaliteit, die onderworpen zijn of geweest zijn aan de sociale verzekeringswetgeving van één of van beide verdragsstaten, en tot de personen die van deze personen afgeleide rechten hebben, zoals kinderen en nabestaanden. In artikel 4 wordt bepaald dat Macedoniërs en Nederlanders gelijk behandeld worden onder de wetgeving van de andere verdragsstaat, voorzover die wetgeving nationaliteitseisen stelt. Eveneens mogen Macedonische en Nederlandse uitkeringen, met uitzondering van werkloosheidsuitkeringen, niet worden stopgezet, verminderd of geschorst, indien rechthebbenden wonen of verblijven op het grondgebied van de andere verdragsstaat. Voor export van uitkeringen naar het grondgebied van derde staten geldt de nationaliteitsgelijkstelling voorzover eigen onderdanen die uitkering wel kunnen ontvangen (artikel 5).

Artikel 6 bepaalt dat uitkeringsrechten kunnen worden verlaagd voor zover deze het gevolg zijn van ongerechtvaardigde samenloop van verzekeringstijdvakken.

Aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving (Deel II)

Het tweede deel bevat conflictregels die beogen te voorkomen, dat tussen beide verdragsstaten migrerende personen onder de sociale verzekeringsstelsels van beide of van geen van beide verdragsstaten vallen; slechts één wetgeving kan op een persoon van toepassing zijn (artikel 7). De bepalingen zijn grotendeels dezelfde als die van andere sociale zekerheidsverdragen die Nederland heeft gesloten, en als die van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (Pb. EG L 149, hierna te noemen: Verordening EEG nr. 1408/71).

Hoofdregel is dat men valt onder de wetgeving van de verdragsstaat waar wordt gewerkt, zelfs als men op het grondgebied van de andere staat woont. Deze regel is voor werknemers vastgelegd in artikel 8, eerste lid, voor zelfstandigen in artikel 9. Afwijkende regels zijn getroffen voor gedetacheerde werknemers, ambtenaren, zeelieden en personeel van diplomatieke en consulaire zendingen (artikelen 10 tot en met 14).

Artikel 15 biedt de mogelijkheid om voor werknemers van dit regime van conflictregels af te wijken. Deze bijzondere bepaling kan worden toegepast, indien de bevoegde autoriteiten van beide verdragsstaten dit in het belang van werknemers achten. Gewoonlijk treffen de autoriteiten een dergelijke regeling op verzoek van een werknemer of een groep van werknemers. Voor Nederland is de Sociale verzekeringsbank, op basis van een daartoe strekkende bepaling in het Administratief Akkoord (artikel 4, derde lid), daartoe gemachtigd.

Regels voor uitkeringen en verstrekkingen (Deel III)

Onder dit deel van het Verdrag zijn bepalingen met betrekking tot uitkeringen in geld en verstrekkingen in natura opgenomen.

Hoofdstuk 1. Ziekte en moederschap bevat bepalingen betreffende de verlening van medische zorg aan wederzijdse verzekerden en hun gezinsleden. Het hoofdstuk voorziet in de eerste plaats in een regeling voor de samentelling van verzekeringstijdvakken die zijn doorgemaakt op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, voor zover dat nodig is voor het verkrijgen, behoud of herstel van het recht op verstrekkingen (artikel 16, eerste lid). Die bepaling is voor Nederland noodzakelijk in verband met de wachttijd die ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geldt ten aanzien van personen die in Nederland gaan wonen en die reeds een indicatie hebben voor verblijf in een AWBZ-instelling. Deze wachttijd bedraagt een maand voor elk jaar dat men niet AWBZ-verzekerd is geweest, met een maximum van twaalf maanden. Op grond van de samentellingsbepaling van het Verdrag moet de wachttijd voor elk jaar dat men in een verdragsland verzekerd is geweest met een maand worden verkort.

De verlening van medische zorg in het kader van dit Verdrag strekt zich uit tot alle personen en hun gezinsleden die verzekerd zijn ingevolge de sociale ziektekostenwetgeving van de ene Verdragsluitende Partij, en die wonen, of verblijven op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, of die hun woonplaats daarheen overbrengen (artikelen 17 tot en met 20). Voor rechthebbenden op een pensioen of rente en hun gezinsleden zijn bijzondere bepalingen voorzien (artikel 21).

Met de onderhavige verdragsregeling wordt een tweeledig doel gediend: enerzijds wordt hiermee een bescherming geboden aan personen die zich bevinden buiten het grondgebied van de staat ingevolge wiens wetgeving men tegen het risico van ziektekosten verzekerd is en die medische zorg nodig hebben, terwijl anderzijds een ongedekt beroep door deze personen op de gezondheidszorg van de staat waar men woont of verblijft, wordt voorkomen.

Betrokkenen hebben aanspraak op de verstrekkingen die zijn voorzien in de wetgeving van het woon- of verblijfland, in dezelfde omvang en onder dezelfde voorwaarden als personen die in het woon- of verblijfland zijn verzekerd. Zo heeft een persoon die verzekerd is ingevolge de Macedonische wetgeving in Nederland recht op de verstrekkingen die zijn opgenomen in het basispakket van de Zorgverzekeringswet en de verstrekkingen ingevolge de AWBZ. Een persoon die verzekerd is ingevolge de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringswetgeving heeft in Macedonië recht op verstrekkingen volgens het Macedonische wettelijke verstrekkingenpakket.

In geval van tijdelijk verblijf zijn de aanspraken evenwel beperkt tot spoedeisende hulp. Ten aanzien van het verlenen van kostbare verstrekkingen geldt voorts de restrictie dat het bevoegd orgaan daarvoor toestemming moet hebben verleend, tenzij er sprake is van een absolute noodsituatie. In het Administratief Akkoord (artikel 10, vierde lid) is nader uitgewerkt wat onder absolute noodsituatie moet worden verstaan, namelijk die gevallen waarin de verlening van de verstrekking niet kan worden uitgesteld zonder het leven of de gezondheid van betrokkene ernstig in gevaar te brengen. In gevallen waarin een kostbaar medisch hulpmiddel of prothese onbruikbaar is geworden, is het aantonen van de noodzaak van reparatie of vervanging voldoende voor het aantonen van bedoelde noodsituatie.

De verstrekkingen worden verleend door de verzekeringsinstelling die daartoe in het bij het Verdrag behorende Administratief Akkoord is aangewezen voor de toepassing van dit Verdrag (het orgaan van de woon- of verblijfplaats). De kosten daarvan komen ten laste van de verzekeringsinstelling van het land waar de betrokkene verzekerd is, dan wel – ten aanzien van rechthebbenden op een pensioen – het land waar de betrokkene verzekerd zou geweest als hij in dat land zou wonen. De premie voor de ziektekostenverzekering wordt berekend volgens de wetgeving van de staat waar men verzekerd is, c.q. verzekerd zou zijn en wordt daar ook afgedragen.

Artikel 22 regelt op welke wijze de wederzijdse afrekening van verleende verstrekkingen zal plaatsvinden, namelijk hetzij op basis van werkelijke kosten, hetzij op basis van vaste bedragen. De Nederlandse en Macedonische bevoegde autoriteiten hebben in het Administratief Akkoord voor de toepassing van dit Verdrag geregeld dat de kosten van verleende verstrekkingen in geval van tijdelijk verblijf worden afgerekend op basis van werkelijke kosten, terwijl in gevallen waarin de belanghebbenden wonen op het grondgebied van de andere staat dan die ingevolge wiens wetgeving men verzekerd is, de kosten worden afgerekend op basis van vaste bedragen. Deze forfaitaire bedragen worden vastgesteld op basis van de kosten van verstrekkingen die gemiddeld in dat land per verzekerde, respectievelijk per rechthebbende op een pensioen en per gezinslid door de verzekeringsinstellingen in dat land worden betaald.

Het orgaan van de woonplaats ontvangt dus van het bevoegd orgaan een vast bedrag per rechthebbende op verstrekkingen. Het principe is dat het orgaan van de woonplaats geacht wordt de kosten van verleende zorg, waar die ook wordt verleend, zelf te financieren met dat vaste bedrag, ook als betrokkene bij een tijdelijk verblijf in het land van verzekering zorg nodig heeft. De achterliggende gedachte is dat aldus wordt voorkomen dat het bevoegde orgaan als het ware dubbel voor die zorg betaalt (namelijk één keer door het betalen van het forfait aan het woonland, en één keer door het betalen van de bij tijdelijk verblijf aan de verzekerde verleende zorg).

Hoofdstuk 2, Arbeidsongeschiktheid, Ouderdom en Overlijden, bevat algemene regels voor de samentelling van verzekeringstijdvakken. Indien de wetgeving van een van beide landen een referte-eis kent, worden verzekeringstijdvakken die zijn vervuld onder de wetgeving van het andere land meegenomen bij de beoordeling of aan deze eis is voldaan (artikel 23). Daarnaast zijn in dit hoofdstuk voor de toepassing van de Macedonische en Nederlandse wetgeving aparte bepalingen opgenomen.

Als bij de vaststelling van het recht op Macedonische uitkering ook Nederlandse tijdvakken in aanmerking moeten worden genomen, kent het Macedonisch orgaan een geprorateerde uitkering toe. Deze uitkering wordt berekend door de verhouding vast te stellen van de Macedonische verzekeringstijdvakken tot de tijdvakken die in totaal in Nederland en Macedonië zijn vervuld (artikel 26).

Voor Nederland zijn de volgende bijzondere voorschriften voor de berekening van invaliditeits-, ouderdoms- en nabestaandenuitkeringen opgenomen.

Artikel 29 geeft bijzondere voorwaarden voor de opening van het recht op een invaliditeitsuitkering krachtens de Nederlandse arbeidsongeschiktheidswetten. De persoon die op het moment dat de arbeidsongeschiktheid ontstaat niet verzekerd is ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), kan niettemin recht hebben op een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering indien hij op het moment van het intreden van de arbeidsongeschiktheid onderworpen is aan de Macedonische wetgeving en recht heeft op een Macedonische arbeidsongeschiktheidsuitkering. Bovendien dient de betrokkene in het verleden ten minste twaalf maanden verzekerd te zijn geweest voor de WAO en/of de WAZ. De hoogte van de uitkering wordt vervolgens vastgesteld volgens de berekeningssystematiek van artikel 30. Deze systematiek houdt in dat de hoogte van de uitkering wordt vastgesteld naar evenredigheid van de Nederlandse verzekeringsduur en de duur van de Macedonische verzekeringstijdvakken.

Ten aanzien van het ouderdomspensioen (artikel 31) wordt het volgende opgemerkt.

Nu de Algemene Ouderdomswet (AOW) sedert 1985 uitgaat van een zelfstandige positie van mannen en vrouwen, kan artikel 28 van het Verdrag met Joegoslavië inzake sociale zekerheid niet worden overgenomen. Op grond van dat artikel kon onder omstandigheden de periode dat een echtgenote op Macedonisch grondgebied heeft gewoond meetellen voor de berekening van het Nederlandse ouderdomspensioen van de man. In het verzelfstandigde stelsel van de AOW past immers de «medeverzekering» van de in Macedonië wonende echtgenote van een krachtens de AOW verplicht verzekerde man niet meer. De overeengekomen bepalingen zijn analoog aan die van Verordening EEG nr. 1408/71 en van andere bilaterale sociale zekerheidsverdragen.

Het tweede en derde lid van artikel 31 zijn opgenomen om te bewerkstelligen dat de rechten die onder de werking van het Verdrag met Joegoslavië inzake sociale zekerheid zijn opgebouwd, worden geëerbiedigd. Evenals dit ingevolge het Verdrag met Joegoslavië inzake sociale zekerheid ten aanzien van het in aanmerking nemen als verzekeringstijdvakken geldt, zullen deze tijdvakken alleen voor de in Macedonië wonende gehuwde echtgenote die geen eigen pensioenrechten opbouwt of die niet zelfstandig pensioen ontvangt, worden gehonoreerd (artikel 31, zevende lid). Deze honorering wordt in artikel 31, achtste lid, nader geclausuleerd door de voorwaarde van het afsluiten van de hierna te noemen vrijwillige verzekering.

Teneinde te voorkomen dat de pensioenrechten (in het bijzonder op de toeslag) van de buitenlandse werknemer, wiens echtgenote in Macedonië is blijven wonen, achteruitgaan, én dat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de echtgenote haar pensioenrechten achteruitgaan ten opzichte van de situatie vóór 1 april 1985, althans vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag, wordt de echtgenote in de gelegenheid gesteld zich vrijwillig te verzekeren vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag (artikel 31, vijfde lid). Voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW gelden verschillende voorwaarden. Deze betreffen onder andere de premie die men ten behoeve van de verzekering moet betalen (artikel 31, vijfde lid) en de termijn binnen welke de echtgenote van de buitenlandse werknemer zich hiervoor moet hebben aangemeld (artikel 31, zesde lid).

Wat betreft de eerste voorwaarde – de uit de vrijwillige verzekering voortvloeiende premiebetaling – wordt nog gewezen op het premieregime voor oude gevallen, het zgn. overgangsregime (echtgenoten van buitenlandse werknemers, die reeds vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag verplicht verzekerd waren voor de AOW), én op het premieregime van nieuwe gevallen (echtgenoten van buitenlandse werknemers, die op de dag van of na de inwerkingtreding van dit Verdrag in Nederland zijn komen werken en aldus verplicht verzekerd zijn geworden voor de AOW). Het overgangsregime is getroffen om tegemoet te komen aan onder het Verdrag met Joegoslavië gewekte verwachtingen van gehuwde buitenlandse werknemers met betrekking tot de opbouw van ouderdomspensioenaanspraken.

Volledigheidshalve wordt er hier nog eens op gewezen dat volgens het artikel de bevoegdheid tot vrijwillige verzekering geldt zolang de buitenlandse werknemer in Nederland werkzaam is en derhalve verplicht verzekerd is.

De artikelen 32 en 33 bevatten overeenkomstige bepalingen voor het recht op nabestaandenuitkering, als die welke zijn neergelegd in de artikelen 29 en 30 met betrekking tot de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. In artikel 34 is bovendien bepaald dat de (half)wezenuitkering ook wordt uitbetaald als het desbetreffende kind op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij woont.

Hoofdstuk 3, werkloosheidsuitkeringen, bevat bepalingen voor de samentelling van verzekeringstijdvakken voor en de berekening van het recht op werkloosheidsuitkeringen (artikelen 35 en 36). In artikel 37 is expliciet bepaald dat het recht op werkloosheidsuitkering niet exporteerbaar is.

In hoofdstuk 4, kinderbijslag, is een geclausuleerde exportbepaling opgenomen (artikel 38). Hierdoor is het mogelijk de hoogte van het kinderbijslagbedrag afhankelijk te stellen van het woonland van het kind. Tevens is een bepaling opgenomen die een oplossing biedt voor een samenloopsituatie: wanneer in beide staten recht op kinderbijslag bestaat, dan zal alleen het orgaan van de staat op wiens grondgebied het kind woont kinderbijslag toekennen (artikel 39).

Handhaving (Deel IV)

De artikelen 40 en 41 voorzien in handhavingsafspraken die noodzakelijk zijn in het licht van de Wet beperking export uitkeringen.

Deze bepalingen strekken ertoe de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen en de invordering van administratieve boetes en premies te vergemakkelijken. In deze artikelen is overeengekomen dat wederzijds de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen van de uitvoeringsorganen inzake de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. Het Verdrag verschaft derhalve een executoriale titel voor tenuitvoerlegging van deze beslissingen en uitspraken in beide landen. Op grond van artikel 41 kunnen ten onrechte uitbetaalde uitkeringen ingehouden worden op uitkeringen waarop nog recht bestaat in de andere staat.

Diverse bepalingen (Deel V)

Dit deel bevat de gebruikelijke voorschriften die onder meer beogen de uitwisseling van gegevens ten behoeve van de vaststelling van de uitkeringen tussen de beide landen te vergemakkelijken en de samenwerking tussen de organen te regelen.

Overgangs- en slotbepalingen (Deel VI)

Dit deel bevat bepalingen met betrekking tot het overgangsrecht en de inwerkingtreding en opzegging van het Verdrag. Artikel 49, derde lid, bepaalt dat rechten die onder het oude verdrag zijn ontstaan, blijven voortduren. Het is daarbij aan de uitvoeringsorganen om beleid te ontwikkelen voor de situaties waarin de toepassing van het nieuwe verdrag tot een gunstiger resultaat zou leiden of waarin het recht herzien moet worden als gevolg van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde regelgeving.

IV. SLOTPROTOCOL

Algemeen

Bij het Verdrag hoort een protocol betreffende de toepassing van de Nederlandse wetgeving inzake ziektekostenverzekeringen in relatie tot de toepassing van het Verdrag.

De onderdelen 1 en 2 van dit Slotprotocol zijn, door de verwijzingen naar de Ziekenfondswet, in hun huidige vorm als gevolg van de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006, niet langer toepasbaar. Een voorstel voor wijziging van het Slotprotocol is op 22 december 2005 naar Macedonië gezonden. Daarbij is Macedonië verzocht, met het oog op het behoud van rechten en vooruitlopend op een formele verdragswijziging, goed te vinden dat het Verdrag wordt toegepast op personen die recht hebben op prestaties als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en hun gezinsleden, alsmede op rechthebbenden op een Nederlands pensioen en hun gezinsleden. Een soortgelijk verzoek is gestuurd naar de andere verdragspartners van Nederland. Van geen van de verdragspartners is een negatieve reactie ontvangen. Het ligt niet voor de hand dat dit zou gebeuren. Immers, op grond van artikel 2, tweede en derde lid, van het Verdrag, alsmede gelet op artikel 2, tweede lid, van het Verdrag met Joegoslavië inzake sociale zekerheid, is de verdragsregeling van toepassing op wetgeving die een tot de materiële werkingssfeer van een verdrag behorende tak van sociale zekerheid wijzigt, alsmede is zij van toepassing op nieuwe groepen van personen die onder de desbetreffende tak van sociale zekerheid worden gebracht. Dat is beide het geval ten aanzien van de Zorgverzekeringswet. Soortgelijke bepalingen zijn opgenomen in de andere verdragen.

Het uitblijven van een formele reactie van de zijde van de Macedonische autoriteiten staat daarom niet in de weg aan de toepassing van de verdragsregeling.

Formeeljuridisch is door het uitblijven van een Macedonische reactie een lacune ontstaan ten aanzien van rechthebbenden op een (rechtspositioneel) pensioen of langlopende uitkering als bedoeld in onderdeel 2 van het Slotprotocol (zie de hieronder opgenomen nadere toelichting bij dat onderdeel). In de praktijk echter worden, voor zover de verdragen formeel niet langer kunnen worden toegepast op personen bedoeld in onderdeel 2 van het Slotprotocol, de aanspraken op verstrekkingen ten laste van Nederland van de desbetreffende categorieën van personen niet aangetast, gelet op de internationaal geldende rechtsregel dat verdragen te goeder trouw ten uitvoer moeten worden gelegd.

Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1 heeft ten doel te bereiken dat alleen degenen die in Nederland een volledige sociale ziektekostenverzekering hebben, of, wat betreft de rechthebbenden op een pensioen als bedoeld in artikel 21 van het Verdrag, een volledige sociale ziektekostenverzekering zouden hebben gehad als zij in Nederland zouden hebben gewoond, in het woonland recht kunnen doen gelden op verstrekkingen ten laste van Nederland. Met deze bepaling wordt geen verzekering gecreëerd voor de sociale ziektekostenverzekeringen voor de rechthebbenden op een pensioen, maar wordt vastgesteld welke personen rechthebbenden zijn op verstrekkingen ten laste van Nederland.

Vóór 1 januari 2006 hadden alleen verzekerden ingevolge de Ziekenfondswet een volledige sociale ziektekostenverzekering; zij waren immers ook verzekerd ingevolge de AWBZ. Vanaf 1 januari 2006 heeft deze bepaling betrekking op alle AWBZ-verzekerden, alsmede, wat de rechthebbenden op een pensioen betreft, op alle in Macedonië wonende personen die recht hebben op een pensioen ingevolge de Nederlandse wetgeving. De personen behorende tot de laatste categorie zouden immers verzekerd zijn ingevolge de AWBZ als zij in Nederland zouden wonen.

In onderdeel 2 is geregeld dat in Macedonië wonende rechthebbenden op een aantal categorieën van pensioenen en langlopende uitkeringen met een rechtspositioneel karakter, die niet zijn begrepen onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag, toch ten laste van de Nederlandse sociale ziektekostenverzekering recht hebben op verstrekkingen. Vóór 1 januari 2006 vormden deze pensioenen en uitkeringen rechtsgrond voor verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet. Dat is na 1 januari 2006 niet meer het geval. Deze pensioenen en uitkeringen zullen, met het oog op het behoud van rechten van betrokkenen, in de vorm van een opsomming worden opgenomen in een met Macedonië overeen te komen wijziging van het Slotprotocol.

Onderdeel 3 beoogt te voorkomen dat de daar genoemde categorieën van personen, die op grond van het Verdrag, in Nederland, ten laste van Macedonië, recht hebben op verstrekkingen zoals begrepen onder de Nederlandse sociale ziektekostenverzekeringen (Zorgverzekeringswet en de AWBZ), louter op grond van het ingezetenschap van Nederland ook verzekerd, respectievelijk verzekeringsplichtig, zouden worden ingevolge de desbetreffende wetgeving en daardoor dubbel premie zouden moeten betalen.

V. ADMINISTRATIEF AKKOORD

Het administratief akkoord, op grond van artikel 42 van het Verdrag, bevat de gebruikelijke aanwijzing van verbindings- en uitvoeringsorganen, alsmede een regeling van hun taken. Daarnaast bevat het de gebruikelijke regels voor de administratieve uitvoering van de bepalingen van het Verdrag, en voor de wederzijdse afrekening van kosten van verleende verstrekkingen. Voor een toelichting op de wijze van afrekening zij kortheidshalve verwezen naar hetgeen hierover onder «Hoofdstuk 1 Ziekte en moederschap» is vermeld. In artikel 5 van het Administratief Akkoord worden, ten behoeve van de toepassing van het Hoofdstuk Ziekte en moederschap, de organen van de tijdelijke verblijfplaats en de organen van de woonplaats van beide landen benoemd. Door de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet moet die inschrijving worden gewijzigd. Agis Zorgverzekeringen is door de minister aangewezen als orgaan van de tijdelijke verblijfplaats, OWM Centrale Zorgverzekeraarsgroep U.A. (CZ Zorgverzekeringen). De desbetreffende voorstellen daartoe zijn tegelijk met de wijzigingsvoorstellen voor het Verdrag, op 22 december 2005 naar Macedonië verstuurd.

Daarnaast bevat het ook enkele artikelen aangaande de handhaving.

De in artikel 27 opgenomen bepalingen bieden de rechtsbasis voor de verificatie van rechtsgegevens en het gegevensverkeer tussen de betrokken instanties. Tevens is de mogelijkheid opgenomen voor de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen om werkzaamheden in het kader van het Verdrag uit te oefenen.

In artikel 28 is een identificatieverplichting neergelegd voor de betrokkene in verband met de vaststelling van zijn uitkeringsrechten of de beoordeling van de rechtmatigheid van betalingen aan hem. Tevens is de procedure geregeld in verband met de identificatie.

Artikel 29 bevat specifieke bepalingen over de medische controle van de uitkeringsgerechtigde of degene die een uitkering aanvraagt.

Artikel 30 regelt de bescherming van persoonsgegevens die in dit kader worden uitgewisseld. Uitgangspunt is dat terzake de wetgeving van het verstrekkende land van toepassing is. Verdere verstrekking, wijziging of vernietiging van deze gegevens is onderworpen aan de wetgeving van het ontvangende land. Gebruik van persoonlijke gegevens voor andere doeleinden dan sociale zekerheid is in beginsel onderworpen aan de toestemming van de betrokkene. Voor Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp; Wet van 6 juli 2000, Stb. 302) terzake relevant. Met deze wet is Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281) geïmplementeerd. Uitgangspunt van de wet is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt. Is daarvan geen sprake, dan is doorgifte niettemin mogelijk indien o.a. de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven (artikel 77, eerste lid, onder a, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid, onder a, van de Richtlijn). Gelet op het feit dat de Nederlandse bevoegde organen bij de uitvoering van het Verdrag de betrokkene vragen schriftelijk te verklaren ermee in te stemmen om zijn gegevens ter verificatie door te geven aan de Macedonische autoriteiten, kan in het midden blijven of Macedonië een passend beschermingsniveau waarborgt. Overigens is, los van de vraag of Macedonië al dan niet een passend beschermingsniveau waarborgt, doorgifte van persoonsgegevens naar een land dat geen waarborgen voor een passend beschermingsniveau biedt, eveneens mogelijk indien de doorgifte noodzakelijk is vanwege een zwaarwegend algemeen belang, of voor de vaststelling, de uitvoering of de verdediging in rechte van enig recht (artikel 77, eerste lid, onder d, Wbp, ter uitvoering van artikel 26, eerste lid, onder d, van de Richtlijn). In dat kader zij gewezen op overweging 58 bij de hiervoor genoemde Richtlijn, waarin internationale gegevensuitwisselingen tussen voor de sociale zekerheid bevoegde diensten specifiek worden genoemd. Derhalve kan worden gesteld dat in het kader van de toepassing van het Verdrag wordt voldaan aan de vereisten van de Wet bescherming persoonsgegevens en van de Richtlijn.

VI. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal, voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. A. L. van Hoof

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven