30 881
Goedkeuring van het op 27 mei 2005 te Prüm totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie (Trb. 2005, 197)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 12 februari 2007

De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

ALGEMEEN

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van het Verdrag van Prüm. Zij verwachten van het Verdrag van Prüm een grote sprong voorwaarts op het terrein van de grensoverschrijdende aanpak van criminaliteit. Vooral het on-line kunnen vergelijken van DNA-profielen, vingerafdrukken en voertuiggegevens kan van grote waarde zijn voor de opsporingsinstanties in de betrokken lidstaten.

De leden van de CDA fractie hebben voorts grote waardering voor de voortvarendheid waarmee dit verdrag van eerste overleg tot vastgestelde tekst is gekomen. Het toont dat de betrokken lidstaten de noodzaak van vergaande samenwerking voelen. Deze leden menen ook dat dit een goed voorbeeld is van een terrein waarop de Europese burgers grote waarde hechten aan nauwe samenwerking. Deze leden vragen de regering dan ook waar mogelijk bekendheid te geven aan de doorbraak die met dit verdrag wordt bereikt, en zeker ook aan de mogelijke resultaten.

De leden van PvdA-fractie kunnen zich op zich vinden in een goede samenwerking op het gebied van criminaliteitsbestrijding. Deze is grensoverschrijdend en moet ook op die manier worden aangepakt. Hoe beter en intensiever er wordt samengewerkt, hoe groter de kans op een succesvolle aanpak. Dit geldt natuurlijk ook voor het gebied van terrorisme. Deze leden menen echter wel dat het bij het maken van nieuwe wet- en regelgeving op dat gebied van belang blijft goed te kijken naar het waarborgen van burgerlijke vrijheden en naar controlemechanismen. Zeker nu het Duitse voorzitterschap zich ten doel heeft gesteld om het Verdrag van Prüm om te zetten in Europese wet- en regelgeving is het van groot belang dat niet via een achterdeur wetten Europa worden binnengeloodst die niet dezelfde parlementaire controle kennen als reguliere Europese wet- en regelgeving.

De leden van de PvdA-fractie delen de stelling van de Permanente commissie van deskundigen in international vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht (Commissie-Meijers) dat een effectieve controle door het Nederlandse parlement op Europese strafrechtelijke samenwerking van groot belang is. Zij vragen de regering waarom is verzuimd om in het onderhavige wetsvoorstel een artikel op te nemen waarin het instemmingsrecht voor de Staten-Generaal wordt vastgesteld. Deze leden delen mee dat zij voornemens zijn een amendement in te dienen gelijk aan artikel 4 van de Goedkeuringswet Europol-overeenkomst. Graag vernemen zij hoe de regering tegen een dergelijk amendement aankijkt.

Graag zien de leden van de PvdA-fractie een reactie op de opmerkingen van de Commissie-Meijers over goedkeuring van het Verdrag van Prüm tegemoet. Voor de duidelijkheid worden ze in het artikelsgewijze gedeelte van dit verslag opgenomen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

Het voorstel van wet ter goedkeuring van het verdrag mist een parlementair instemmingsrecht bij uitvoeringsbesluiten, zoals ook is opgemerkt in de brief van de Commissie-Meijers van 19 januari 2007. De leden van de SP-fractie hechten veel waarde aan een parlementaire controle op de ontwikkelingen in Europa. Is de regering bereid het parlementair instemmingsrecht ten aanzien van de uitvoeringsregels in het wetsvoorstel op te nemen?

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel.

Het Verdrag van Prüm heeft, blijkens het eerste artikel, een zeer brede doelstelling en beoogd een verdergaande samenwerking te realiseren tussen zeven lidstaten ter bestrijding van terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie, op het terrein van de informatie-uitwisseling, repatriëring en de inzet van air marshals.

De leden van de fractie van de VVD onderschrijven het grote belang van deze doelstelling, in het algemeen, en beschouwen dit als voortbouwend op en als aanvulling op het reeds van kracht zijnde Europees recht en de verschillende bi- en multilaterale verdragen tussen staten. Ook deze regelingen hebben immers tot doel samenwerking tussen lidstaten te verbeteren op bovengenoemde terreinen. Daarbij onderkennen de aan het woord zijnde leden het belang van adequate informatie-uitwisseling, repatriëring en de inzet van air marshals, uiteraard met inachtneming van de eigen bevoegdheden van de lidstaten.

Wel hebben de leden van de fractie van de VVD nog een aantal vragen en bedenkingen bij het wetsvoorstel tot Goedkeuring van het verdrag. In het voorliggende verslag zullen zij een aantal algemene punten bespreken, en vervolgens nader ingaan op een aantal specifieke artikelen van het verdrag en het wetsvoorstel ter goedkeuring.

De leden van de fractie van de VVD hebben allereerst, mede gelet op de brief van de Commissie-Meijers van d.d. 19 januari 2007, bedenkingen bij de wijze van totstandkoming.

Gelet op de voortvarendheid waarmee het Duits voorzitterschap momenteel tracht het Verdrag van Prüm om te zetten in Europese regelgeving, vragen zij waarom er niet voor is gekozen binnen de kaders van het EG-verdrag en het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU) te komen tot nadere samenwerking (tussen dertien lidstaten op basis van artikel 11 EG-verdrag en artikelen 40 t/m 45 EU-verdrag).

De wijze van totstandkoming van het verdrag heeft tot gevolg dat er geen rol is weggelegd voor het Europees Parlement en het Europese Hof van Justitie voor een uniforme uitleg en interpretatie van het verdrag. De leden van de VVD-fractie vragen de regering toe te lichten op welke wijze er zal worden omgegaan met geschillen, bijvoorbeeld tussen lidstaten over de kosten, aansprakelijkheid en bevoegdheden? Tot wie kunnen de Verdragsluitende Partijen en de belanghebbende burgers zich richten voor een adequate gerechtelijke controle en uniforme uitleg en interpretatie van de verdragsbepalingen?

Niet alleen merken de leden van de VVD-fractie op dat door de gekozen weg het Europees parlement geen rol heeft, ook is afgezien van het opnemen van een instemmingrecht voor de Staten-Generaal. Juist daar waar het gaat om het versterken van samenwerking en het vergroten van de mogelijkheden tot uitwisselen van informatie op basis van vertrouwen tussen de betreffende staten, willen aan het woord zijnde leden benadrukken dat de eigen soevereiniteit en bevoegdheden van de lidstaten in acht genomen dienen te worden. Blijkens artikel 43 Verdrag dienen de Verdragsluitende Partijen een Comité van Ministers op te richten voor beslissingen ten aanzien van de uitvoering en toepassing van het verdrag. De leden van de VVD-fractie verzoeken de regering alsnog in de goedkeuringswet een instemmingsrecht op te nemen dat controle op de uitvoeringsbesluiten mogelijk maakt.

Achtergrond

De leden van de CDA-fractie vragen waarom juist deze lidstaten bij het verdrag zijn betrokken. Is ook met andere lidstaten van de EU overlegd over toetreding? En zijn er inmiddels andere landen die belangstelling hebben getoond? Ook vragen zij of met de EU overlegd wordt over van toepassing maken van dit verdrag voor de hele unie. Ook zouden deze leden willen vernemen of het verdrag open staat voor deelname van staten buiten de EU.

Inhoud van het verdrag

De leden van de CDA-fractie merken op dat in het verdrag zeer uiteenlopende aangelegenheden worden geregeld. Het wekt daardoor de indruk van een toevallige samenvoeging van een aantal onderwerpen. Kan nader worden toegelicht waarom juist deze onderwerpen in dit verdrag zijn geregeld?

De leden van de CDA-fractie hechten aan een voortvarende invoering van de mogelijkheden die dit verdrag biedt. Vanaf wanneer zijn de verschillende mogelijkheden tot wederzijdse raadpleging en grensoverschrijdende samenwerking operationeel? Zijn al ervaringen opgedaan met het direct grensoverschrijdend opvragen van gegevens?

Is invoering van dit verdrag mogelijk zonder wijziging van bestaande wetgeving in Nederland, zo vragen zij? Is als gevolg van dit verdrag nadere uitvoeringsregelgeving nodig? Zo ja, zal deze uitvoeringsregelgeving aan de Tweede Kamer worden voorgelegd?

De leden van de CDA-fractie hebben grote waardering voor de met dit verdrag geopende mogelijkheden tot operationele samenwerking tussen politiediensten. Zoals de regering aangeeft, overlapt dit verdrag daarmee gedeeltelijk het Benelux-verdrag inzake grensoverschrijdend politieel optreden en het met Duitsland gesloten Verdrag van Enschede. Blijven deze verdragen naast elkaar in stand of is het de bedoeling dat het Verdrag van Prüm deze beide verdragen, wellicht op termijn, vervangt?

De leden van de CDA-fractie vragen of na totstandkoming van de mogelijkheid van geautomatiseerde bevraging het voornemen bestaat om actief oude onopgeloste zaken «cold cases» op eventuele aanknopingspunten te onderzoeken?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het verdrag meerdere doelstellingen en deelonderwerpen (politie, justitie, migratie etc.) van nadere samenwerking en informatie-uitwisseling omvat. Veel van deze deelonderwerpen hebben al eigen Europese regelgeving of worden tevens in bi- en multilaterale verdragen geregeld (bijv. gemeenschappelijke onderzoeksteams en passagiersgegevens) Deze leden vrezen dat het in de praktijk voor de politie-, douane- en justitieambtenaren niet transparanter en efficiënter wordt. In hoeverre deelt de regering deze vrees? En kan zij aangeven in hoeverre en op welke wijze dit actief getracht zal worden te voorkomen of te beperken?

De leden van de fractie van de VVD stellen dat door het grote aantal deelonderwerpen en daarmee samenhangende deeldoelstellingen het soms diffuus is waarvoor welke maatregelen ingezet kunnen worden. Klopt hun interpretatie dat de meeste vormen van nadere samenwerking en gegevensuitwisseling opgenomen in het verdrag uiteindelijk kunnen worden aangewend «ter voorkoming van strafbare feiten»? Wat precies verstaat de regering onder «ter voorkoming van strafbare feiten»? Rekent zij daar ook voorkoming van nationale strafbare feiten in het algemeen onder? Kortom, hoe stringent is de doelstelling van het verdrag?

In het licht van artikel 47 vragen de leden van de VVD-fractie de verhouding van het verdrag tot andere internationale verplichtingen nader toe te lichten. Het eerste lid van het artikel richt zich op huidige en toekomstige recht van de EU en het tweede lid op bi- en multilaterale verdragen die betrekking hebben op eenzelfde onderwerp. Kan de regering een overzicht aanleveren van de regelingen en verdragen inzake deze onderwerpen die reeds (voor Nederland) van toepassing zijn?

De leden van de fractie van de VVD hebben ook nog enkele vragen met betrekking tot de bevoegde autoriteiten en contactpunten. Heeft de regering inzicht in de verschillende autoriteiten van de verdragspartijen? Zijn dit ook inlichtingendiensten? In hoeverre kan informatie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst worden ingezien of verzocht door de verdragspartijen?

Mede gelet op het bovenstaande vragen deze leden nog enige toelichting te geven op de geboden rechtsbescherming voor belanghebbende waarvan de gegevens worden verstrekt.

De leden van de VVD-fractie vragen of en in welke mate er inzicht is in de reciprociteit voor heel veel zaken. Kan de regering per deelonderwerp van het verdrag, maar vooral ten aanzien van de bepalingen inzake uniform, geweld, wapens, aansprakelijkheid en de bepalingen betreffende gegevensbescherming?

Tot slot vragen de leden van de fractie van de VVD of het alsnog mogelijk is een bepaling in het verdrag op te nemen, waarin wordt vastgesteld dat het verdrag komt te vervallen zodra het is getransponeerd in EU-regelgeving.

De leden van de PVV-fractie hebben over het algemeen met instemming kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstwel. Zij maken daarbij echter nog wel een aantal kanttekeningen.

Deze leden zijn van oordeel dat het wenselijk is dat de Staten-Generaal zich het recht van goedkeuring voorbehouden ter zake van verdragen tot wijziging van de bijlagen 1 en 2 van het Verdrag.

Voorts zijn zij van oordeel dat het wenselijk is dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal op de hoogte wordt gesteld van voorgenomen uitvoeringsafspraken, als bedoeld in artikel 44 van het Verdrag. Kan dit worden toegezegd.

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van bovengenoemd wetsvoorstel tot goedkeuring van het zogenoemde Verdrag van Prüm. Zij onderschrijven de noodzaak en ondersteunen de pogingen om te komen tot een intensievere samenwerking met buitenlandse partners op het gebied van terreurbestrijding, aanpak van (grensoverschrijdende) criminaliteit en illegale migratie alsmede handhaving van de openbare orde.

Met name de Memorie van Toelichting geeft hen aanleiding tot het stellen van een aantal vragen.

De versoepeling van de samenwerking op het terrein van DNA-onderzoek spreekt de leden van de ChristenUnie-fractie aan. Zij vernemen echter graag of tussen de Verdragssluitende Partijen inhoudelijke overeenstemming bestaat over de wijze waarop de afzonderlijke nationale DNA-databanken zijn ingericht en vanuit welke bron(nen) daaraan profielen worden toegevoegd. De waarde van de enkele mededeling «hit» kan immers sterk verschillen al naar gelang de bewuste databank alleen profielen bevat van veroordeelden of ook van verdachten, slachtoffers, mogelijk betrokken derden en onbekenden. Een vraag met dezelfde strekking geldt voor databanken met dactyloscopische gegevens.

Deze leden zien graag verduidelijkt wat de strekking is van de zin dat een rechtshulpverzoek pas nodig is indien sprake is van een hit met het DNA-profiel van een bekend persoon. Betekent dit dat er geen vervolg kan worden gegeven aan een «hit» waarbij alleen een koppeling met een bepaald incident/strafbaar feit kan worden gelegd, maar (nog) niet met een bepaalde persoon? Als dit het geval is vernemen de leden van de ChristenUnie-fractie graag de achtergrond hiervan.

De aan het woord zijnde leden merken op dat op verschillende plaatsen in de goed te keuren teksten naar voren komt dat grensoverschijdend optredende en/of samenwerkende ambtenaren zich dienen te houden aan de regels zoals die gelden in de betreffende gaststaat. Op welke wijze wordt bevorderd dat Nederlandse (opsporings)ambtenaren beschikken over voldoende en actuele kennis van relevante wet- en regelgeving in mogelijke gaststaten? De leden van de ChristenUnie-fractie denken daarbij in de eerste plaats aan direct omliggende landen als Duitsland en België, maar ook aan andere landen met wie regelmatig grensoverschrijdend wordt samengewerkt.

De fractie van de ChristenUnie heeft kennisgenomen van commentaar van de Commissie-Meijers op dit wetsvoorstel. De leden van deze fractie vragen de regering te reageren op de door deze commissie opgeworpen vragen, voorzover deze niet in dit verslag reeds zijn opgenomen.

ARTIKELSGEWIJS

Artikelen 2 tot en met 7

De leden van de PvdA-fractie merken op dat hoe groter de schaal waarop DNA wordt gebruikt als bewijsmateriaal, hoe groter de kans is op laboratoriumfouten. De technische ontwikkelingen rondom DNA nemen een hoge vlucht. Inmiddels kunnen op basis van kleine sporen DNA-profielen worden gemaakt. Hoe kleiner het spoor, hoe belangrijker, maar ook hoe onzekerder het verhaal dat achter een spoor schuilgaat. Heeft de regering zich beraden op de risico’s die een grote DNA-databank met zich brengt? Hoe kijkt de regering meer in het algemeen aan tegen DNA als bewijsmateriaal?Is het wenselijk dat er een DNA-databank wordt ingesteld op de manier, zoals in het verdrag is voorzien?

Deze leden vragen of het duidelijk is wie bij de overige verdragspartners een bevel tot de afname van celmateriaal mag uitvaardigen. Wie zijn daar de bewuste «bevoegde autoriteiten»? Heeft het aangezochte land een mogelijkheid te onderzoeken welke autoriteit het bevel heeft gegeven, en kan het aangezochte land dan eventueel (gemotiveerd) negatief beslissen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van soepele grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van DNA-onderzoek. Zij zijn van mening dat deze samenwerking gepaard dient te gaan met de wettelijke waarborgen die in Nederland gelden. Zij begrijpen dat met dit verdrag getracht wordt te voorkomen dat steeds een rechtshulpverzoek noodzakelijk is teneinde een soepeler samenwerking tot stand te brengen. Is het mogelijk van een bevragende Verdragsluitende Partij te verlangen dat zij slechts mededeling doet – eenvoudiger dan rechtshulpverzoek – van iedere vergelijking in DNA-profielen of dactyloscopische gegevens die zij uitvoert?

De leden van de SP-fractie onderschrijven tevens het belang van de geanonimiseerde vergelijking van DNA-materiaal en dactyloscopische gegevens. In de artikelen 3 en 4 van het Verdrag, die de bevoegdheid tot het vergelijken van DNA-profielen bevatten, wordt gesproken van «strafbare feiten». Tevens wordt er van «strafbare feiten» gesproken in artikel 9, waarin de bevoegdheid tot het vergelijken van dactyloscopische gegevens is neergelegd. Om welke strafbare feiten gaat het hier? Is de regering van mening dat het hier gaat om een beperkte categorie van strafbare feiten, gelet op de titel en doelstellingen van dit verdrag, te weten de bestrijding van terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie? Is het mogelijk in gevallen waarin een Verdragsluitende Partij gegevens vergelijkt te verlangen dat zij aangeeft van welk strafbaar feit een persoon wordt verdacht? Zo neen, wordt dit laatste dan wel verlangt op het moment dat een Verdragsluitende Partij persoonsgegevens opvraagt?

Tevens zijn de leden van de SP-fractie van mening dat artikel 7 bijzondere aandacht verdient. De aangezochte Verdragsluitende Partij dient, indien daartoe verzocht, celmateriaal af te nemen en te onderzoeken van een persoon jegens wie een opsporingsonderzoek of strafrechtelijke procedure loopt, op voorwaarde dat de verzoekende Verdragsluitende Partij een onderzoeksbevel of een verklaring van de bevoegde autoriteit overlegt. Is nagegaan hoe het recht van de Verdragssluitende Partijen luidt op dit punt? Wie is er in deze landen de bevoegde autoriteit? Zijn er op deze manier voldoende waarborgen ingebouwd dat deze verzoeken voldoende zorgvuldig en met voldoende rechtswaarborgen worden verricht?

De leden van de SP-fractie zijn bezorgd over het «vervuild» raken van databestanden met informatie over mensen die mogelijk strafbare feiten zullen plegen dan wel de openbare orde zullen verstoren. Naar de mening van deze leden is het nagenoeg onmogelijk om te voorkomen dat als deze gegevens worden opgeslagen, toe te zien dat de gegevens ook worden verwijderd als deze niet meer relevant of actueel zijn. Deze leden refereren bijvoorbeeld aan het Amerikaanse voorbeeld van Senator Edward Kennedy, die al jaren op de terroristenlijst staat en daardoor ernstig belemmerd wordt in het nemen van vliegtuigen. Ook kennen deze leden verhalen van voetbalsupporters die op basis van Schengengegevens worden aangemerkt als gewelddadige hooligans en nooit bij de wedstrijd arriveren. Hoe ziet de regering dit probleem? Welke waarborgen wil zij instellen om te voorkomen dat mensen die niet in databestanden thuishoren, daar toch in belanden of niet makkelijk verwijderbaar zijn?

Artikel 8 tot en met 11

De leden van de CDA-fractie vragen waarom linkgegevens van dactyloscopische kenmerken geen gegevens mogen bevatten op basis waarvan de betrokkene rechtstreeks kan worden geïdentificeerd.

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat nader geconcretiseerd zou moeten worden wat dient te worden begrepen onder het begrip «ter voorkoming (...) van strafbare feiten» in artikel 9. Hoe concreet dient een verdenking van een te plegen strafbaar feit zijn alvorens dactyloscopische identificatiegegevens kunnen worden bevraagd? Dient de bevragende staat aan te geven op grond van welke vermoedens of verdenkingen zij een vergelijking van gegevens noodzakelijk acht?Op welke wijze zal hierop worden toegezien?

Artikel 12

De leden van de SP-fractie constateren met tevredenheid dat het nationale recht tevens van toepassing is op de bevoegdheden die het nationaal contactpunt heeft de gegevens met betrekking tot de eigenaars of houders van voertuigen en de voertuiggegevens te verstrekken. De leden plaatsen echter hun kanttekeningen bij de formulering «ter handhaving van de openbare orde en veiligheid» in artikel 12 van het verdrag. Kunnen de ministers nader toelichten hoe deze zinsnede zal worden uitgelegd? Wat voor soort gedragingen of feiten kunnen onder deze bepaling vallen? Welke waarborgen zijn voorhanden om te voorkomen dat iedere willekeurige verdenking er toe kan leiden dat gegevens worden opgevraagd?

Artikel 13

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de artikelen 13 en 14 wordt aangegeven in welke beperkte gevallen de verstrekking van persoonsgegevens is geoorloofd. Waarom is juist voor deze afgrenzing ten aanzien van de verstrekking van persoonsgegevens gekozen?

Artikel 14

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bij persoonsgegevens het iemand moet betreffen die bekend is door een onherroepelijke veroordeling of door andere feiten. Wat wordt er precies verstaan onder «andere feiten»? Welke autoriteit beoordeelt dat in het betrokken land? Wordt aan degene om wie het gaat vooraf kenbaar gemaakt dat zijn gegevens zijn doorgegeven aan een ander land, zodat hij of zij daarmee rekening kan houden en kan besluiten niet naar het betreffende evenement te gaan? Wat is precies de bewaartermijn van deze gegevens? Is er een schadevergoeding mogelijk bij onterechte gegevensverschaffing of gebruikmaking ervan na het einde van de bewaartermijn? Is de regeling bij het Europese Kampioenschappen voetbal 2000 op deze punten geëvalueerd?

De leden van de SP-fractie constateren dat er een aparte regeling is opgenomen die een verplichting in het leven roept persoonsgegevens te verstrekken die van belang kunnen zijn voor een goed verloop van grootschalige evenementen. Wat dient in dit verband te worden begrepen onder «andere feiten» dan onherroepelijke veroordelingen die het vermoeden rechtvaardigen dat personen tijdens het evenement strafbare feiten zullen begaan of dat zij een gevaar voor de openbare orde en veiligheid vormen? Hoe concreet dient deze verdenking te zien? Is de bevragende Verdragsluitende Partij er toe gehouden aan te geven waarop dit vermoeden berust? Zo ja, hoe concreet dient het verzoek te zijn? Hoe wordt het in dit verzoek vermelde vermoeden getoetst? Wordt voorafgaand aan het evenement aan de desbetreffende personen kenbaar gemaakt dat hun persoonsgegevens worden doorgegeven? Zo ja, wordt daarbij ook aangegeven welke gegevens zijn verstrekt?

Artikel 16

De leden van de SP-fractie merken op dat Verdragsluitende Partijen zonder een daartoe strekkend verzoek persoonsgegevens kunnen verstrekken aan andere Verdragsluitende Partijen, met inachtneming van het nationale recht. Deze leden waarderen deze mogelijkheid, en constateren dat nadere voorwaarden kunnen worden verbonden aan het gebruik van de gegevens door de ontvangen autoriteit. Is op enigerlei wijze mogelijk de naleving van deze voorwaarden door de ontvangen autoriteit te controleren?

Artikel 17

De leden van de CDA-fractie vragen waarom de inzet van gewapende vluchtbegeleiders (ook wel bekend onder de Engelse term Air Marshalls) onderdeel is van dit verdrag. Zij merken op dat de inzet van air marshalls op allerlei vluchten kan plaatsvinden, waarbij de Verdragsluitende Partijen slechts een kleine groep zijn. Ook vragen zij wat op basis van dit verdrag op dit terrein mogelijk wordt, wat zonder verdrag niet ook al zou gebeuren. De leden van de CDA fractie vragen voorts of het ontbreken van een vergelijkbare regeling met andere landen betekent dat air marshalls op vluchten van en naar die landen nauwelijks ingezet kunnen worden.

Artikelen 17

De leden van de PvdA-fractie vragen wat thans het standpunt van de Nederlandse regering en van de regeringen van de overige zes Verdragsluitende Partijen is met betrekking tot het dragen van een vuurwapen aan boord van een vliegtuig. Is hierover overleg gevoerd met luchtvaartmaatschappijen en verenigingen van piloten, die hier fel tegen waren? Wordt de bemanning vooraf geïnformeerd als er gewapende vluchtbegeleiders meereisen?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat met de introductie van airmarshals, samen met veiligheidsbescherming, ook een toegenomen mogelijkheid tot geweld aan boord van het vliegtuig wordt gehaald. Hoe prominent zullen deze airmarshals aanwezig zijn? Wat wordt hun bevoegdheid buiten het oplossen van crisissen, zoals een kaping? Kan een airmarshal ook iemand die te veel drinkt en vervelend doet gaan arresteren? Graag vernemen deze leden van de regering een duidelijker toelichting op deze nieuwe functie.

Artikel 18

Ook ten aanzien van de bepalingen op het terrein van de samenwerking bij de bestrijding van illegale immigratie vragen de leden van de CDA-fractie wat deze bepalingen toevoegen aan hetgeen ook zonder dit verdrag mogelijk is. Deze leden verkeerden in de veronderstelling dat de samenwerking bij het organiseren van vluchten in geval van terugkeer van immigranten al staande praktijk was.

Artikel 20 tot en met 22

De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de rol van documentadviseurs. Betekent de inwerkingtreding van dit verdrag dat bij de lidstaten aparte liaisons aangesteld dienen te worden die als documentadviseur kunnen optreden?

De leden van de SP-fractie zijn van mening dat illegale migratie moet worden bestreden met een gezamenlijke aanpak waarin grensoverschrijdende advisering en opleiding centraal staat. Is er nagedacht over de consequenties van het gezamenlijk repatriëren van vreemdelingen tegen wie individuele verwijderingsmaatregelen zijn genomen? Is het denkbaar dat bijvoorbeeld een repatriëringsvlucht geweigerd wordt op de gewenste plaats van bestemming, het land van herkomst van de vreemdelingen?

Artikel 23

De leden van de VVD-fractie vragen of de voorgestelde contactpunten overlappen met reeds bestaande contactpunten op basis van EU-regelgeving. Kan de regering toelichten hoeveel nieuwe contactpunten ingesteld dienen te worden ten gevolge van onderhavig verdrag en op welke wijze de coördinatie, registratie e.d. georganiseerd zal worden? Meer in het algemeen willen deze leden vernemen in hoeverre er nog sprake is van een toegevoegde waarde gelet op het voornemen het verdrag van Prüm te transponeren naar het Europees recht.

Artikel 25

De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de strekking van artikel 25. Terecht geeft de regering in de memorie van toelichting daarbij aan dat in een geval van grensoverschrijdend optreden een concrete opdracht van de bevoegde autoriteit van de gaststaat ontbreekt, het gaat immers om optreden op eigen initiatief. De stelling van de regering dat de grensoverschrijdende ambtenaren in eerste instantie niet onder bevel/gezag staan van de bevoegde autoriteit van de gaststaat, roept bij deze leden echter de vraag op of hier niet een gezagsvacuüm ontstaat. Van feitelijk gezag kan natuurlijk nog geen sprake zijn, maar acht de regering het niet wenselijk om vanaf het moment van grensoverschrijding in elk geval juridisch gezag aan te nemen bij de bevoegde autoriteit van de gaststaat?

Artikel 33

Het bevreemdt de leden van de SP-fractie dat de regeling ter bescherming van gegevens kennelijk los staat van de initiatieven op Europees niveau om tot een kader van gegevensbescherming te komen. Kan de regering de punten waar deze regeling afwijkt van het Europese kaderbesluit gegevensbescherming (nog niet aangenomen) toelichten?

Artikel 35

De leden van de PvdA-fractie merken op dat bij geautomatiseerde bevraging van DNA-profielen (hit-no hit-systeem) geldt, dat dit moet dienen ter opsporing van strafbare feiten. Welke strafbare feiten vallen hieronder? Geldt dubbele strafbaarheid of is strafbaarheid in het verzoekende land voldoende? Wat betekent dit nu in de preambule wordt gesproken over «terrorisme, grensoverschrijdende criminaliteit en illegale migratie»? Is de toepassing van het verdrag beperkt tot die doelstellingen of kan het toch ook nationale criminaliteit betreffen? Wat betreft de terminologie van de doelbinding, vragen de leden van de PvdA-fractie zich af of deze voldoende helder is. Verstaat men hier in de zeven verdragsluitende landen hetzelfde onder? Wat valt precies onder «voorkoming» van strafbare feiten?

Artikel 40

De leden van de PvdA-fractie constateren dat, hoewel in de preambule staat dat er een adequate gerechtelijke controle mogelijk moet zijn, in het verdrag zelf geen geschillenregeling is opgenomen. Er wordt slechts verwezen naar de nationale rechter. Hoe beoordeelt de regering het ontbreken van een adequate geschillenbeslechting in het verdrag?

Artikel 42

De leden van de PvdA-fractie stellen dat het de vraag is of de in dit artikel voorziene contactpunten alle problemen kunnen voorkomen, zeker nu alle afzonderlijke voorzieningen hun eigen contactpunten kunnen hebben. Hebben deze contactpunten bevoegdheden buiten het verdrag om, bijvoorbeeld in geval van botsing met andere verdragen of met EU-recht?

Artikel 44

De leden van de PvdA-fractie constateren dat het aantal Verdragsluitende Partijen beperkt is tot zeven. Dit betekent dat zowel de EU als de overige 20 lidstaten geen invloed meer kunnen uitoefenen op de inhoud van het verdrag, inclusief de uitvoeringsafspraken ervan. Is het niet mogelijk om alsnog meer lidstaten bij het verdrag te betrekken, zodat het een Europese basis krijgt in plaats van een intergouvernementele? Waarom is de Europese Commissie niet vanaf het begin bij de voorbereiding betrokken? Waarom is, anders dan in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, in het Verdrag van Prüm geen expliciete rol voor de Commissie weggelegd? Hoe kan de regering de uniforme uitleg van de bepalingen uit het verdrag waarborgen?

De fungerend voorzitter van de commissie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de commissie,

Nava


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Rouvoet (CU), De Wit (SP), Van Beek (VVD), Albayrak (PvdA), Van der Staaij (SGP), De Pater-van der Meer (CDA), Fng voorzitter Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Gerkens (SP), De Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Van Velzen (SP), Eijsink (PvdA), Ondervoorzitter Azough (GL), Griffith (VVD), Teeven (VVD), De Roon (PVV), Schinkelshoek (CDA), Verdonk (VVD), Wolbert (PvdA), Pechtold (D66), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA) en Leijten (SP).

Plv. leden: Sterk (CDA), Huizinga-Heringa (CU), Langkamp (SP), Weekers (VVD), Koenders (PvdA), Van der Vlies (SGP), Ormel (CDA), Jager (CDA), Gill’ard (PvdA), Roemer (SP), Joldersma (CDA), Donner (CDA), Abel (SP), Dijsselbloem (PvdA), Halsema (GL), Blok (VVD), Van Miltenburg (VVD), Fritsma (PVV), Schermers (CDA), Zijlstra (VVD), Bouchibti (PvdA), Koşer Kaya (D66), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA) en Van Gijlswijk (SP).

Naar boven