30 881
Goedkeuring van het op 27 mei 2005 te Prüm totstandgekomen Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie (Trb. 2005, 197)

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 oktober 2006 en het nader rapport d.d. 10 november 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 8 augustus 2006, no. 06.002741, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende goedkeuring van het op 27 mei 2005 te Prüm tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie (Trb. 2005, 197), met memorie van toelichting.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 augustus 2006, no. 06.002741, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 oktober 2006, nr. W03.06.0344/I, bied ik U hierbij aan.

Het Verdrag van Prüm wordt ook wel Schengen III genoemd en betreft een intensivering van de samenwerking tussen een aantal lidstaten van de Europese Unie op het gebied van met name de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, terrorisme, grensoverschrijdende handhaving van de openbare orde en illegale migratie.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekening.

Artikel 47, tweede lid, van het Verdrag bepaalt dat het Verdrag de in bestaande verdragen vastgelegde rechten of verplichtingen onverlet laat. Ook staat het de Verdragsluitende Partijen vrij om de bestaande bi- of multilaterale verdragen in hun wederzijdse betrekkingen toe te passen. Ingevolge de slotzin van artikel 47, tweede lid, geldt bij tegenstrijdigheid met rechten of verplichtingen uit hoofde van dergelijke verdragen de bepaling uit het Verdrag van Prüm. In de artikelsgewijze toelichting op artikel 47, tweede lid, wordt gesteld dat deze bepaling slechts ziet op verdragen die betrekking hebben op eenzelfde onderwerp. Het Verdrag voorziet echter niet in deze beperking. De Raad wijst er bovendien op dat het voorliggende Verdrag geenszins zal kunnen afdoen aan de rechten en verplichtingen jegens derde staten opgenomen in verdragen die zijn gesloten tussen een grotere of afwijkende groep van staten, noch zal kunnen afdoen aan de rechten en verplichtingen uit verdragen waarvan de effectieve uitvoering door afwijkingen in het Verdrag van Prüm in het gedrang zou kunnen komen, zoals het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden1.

De Raad adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

In navolging van het advies van de Raad van State is de artikelsgewijze toelichting bij artikel 47, tweede lid, van het verdrag aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister van Justitie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Zie respectievelijk de artikelen 30, vierde lid, en 41, eerste lid, onder b ii, van het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht.

Naar boven