nr. 5
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 15 december 2006
Het voorstel van wet wordt gewijzigd als volgt:
1
In het opschrift wordt «de Wet inburgering en de Wet educatie en
beroepsonderwijs» vervangen door: de Wet inburgering en enkele andere
wetten, en wordt na «verplichten» ingevoegd: en het aanbrengen
van enkele technische verbeteringen.
2
In de considerans wordt na «wijzigen» ingevoegd: en dat het
wenselijk is enkele technische verbeteringen aan te brengen.
3
Artikel I wordt gewijzigd als volgt:
A
Na onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. De inburgeringsplicht, bedoeld in het eerste lid, wordt niet met
terugwerkende kracht gevestigd.
B
Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ca
In artikel 15, eerste lid, wordt «door een door Onze Minister aan
te wijzen instantie» vervangen door: door Onze Minister.
4
Na artikel II wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IIA
Aan artikel 31, tweede lid, van de Wet werk en bijstand wordt, onder vervanging
van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma, een onderdeel
toegevoegd, luidende:
s. een vergoeding als bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering
voorzover deze niet een vergoeding is als bedoeld in onderdeel f.
Toelichting
Onderdeel Aa (artikel 3)
Het voorgestelde vierde lid van artikel 3 strekt er toe buiten twijfel
te stellen dat de inburgeringsplicht, bedoeld in het eerste lid, niet met
terugwerkende kracht wordt gevestigd. Zoals ook is aangegeven in de memorie
van toelichting bij het wetsvoorstel inburgering (Kamerstukken II 2005/06,
30 308, nr. 3, blz. 67), de nadere memorie van antwoord aan
de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2006/07, 30 308, H, blz. 4–5)
en de nota van toelichting bij het Besluit inburgering, vangt de inburgeringsplicht
voor nieuwkomers aan op het tijdstip waarop zij op basis van een verblijfsvergunning
voor een niet-tijdelijk doel of als geestelijke bedienaar in Nederland mogen
verblijven. Dat is vanaf de bekendmaking van de inwilligende beschikking (de
verlening van de verblijfsvergunning). Indien de vergunning met terugwerkende
kracht wordt verleend, heeft de vreemdeling in de periode tussen de ingangsdatum
van de te verlenen verblijfsvergunning en de latere bekendmaking van de inwilligende
beschikking, als regel rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder
f, van de Vreemdelingenwet 2000. Die vorm van rechtmatig verblijf vestigt
geen inburgeringsplicht. De betrokken vreemdeling wordt eerst inburgeringsplichtig
op het moment waarop de inwilligende beschikking wordt bekendgemaakt. De terugwerkende
kracht waarmee de verblijfsvergunning is verleend, vestigt niet tevens een
inburgeringsplicht met terugwerkende kracht. Het rechtszekerheidsbeginsel
verzet zich daartegen. Om ieder misverstand daarover te voorkomen, wordt voorgesteld
dat uitdrukkelijk in het nieuwe vierde lid op te nemen.
Onderdeel Ca (artikel 15)
Op grond van het artikel 15, eerste lid, wordt het praktijkdeel van het
inburgeringsexamen afgenomen door de IB-Groep of door een instelling die als
exameninstelling is aangewezen. Die aanwijzing geschiedt door een instantie
die door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt aangewezen.
De achterliggende gedachte daarbij is dat het onwenselijk wordt geacht dat
de IB-Groep – zelf een exameninstelling die het praktijkdeel van het
inburgeringsexamen kan afnemen – de bevoegdheid zou worden toegekend
om andere examenstellingen aan te wijzen waarmee zij zou kunnen concurreren.
Bij de uitwerking hiervan is er voor gekozen het onderzoek naar de vraag of
een instelling voldoet aan de voorwaarden om als exameninstelling te worden
aangewezen, te laten uitvoeren door een onafhankelijke instantie, waarna aanwijzing
geschiedt bij besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
Ook op deze wijze is de IB-Groep niet bij de aanwijzing betrokken.
Artikel IIa
Artikel 18 van de Wet inburgering regelt de vergoeding aan de gewezen
inburgeringsplichtige die binnen drie jaar het inburgeringsexamen heeft behaald.
Een inburgeringsplichtige die zijn inburgering zelf ter hand neemt komt,
in aanmerking voor een vergoeding indien hij het inburgeringsexamen binnen
drie jaar behaalt. Deze vergoeding dient als stimulans voor de inburgeringsplichtige
om het inburgeringsexamen (snel) te behalen.
De vergoedingen, bedoeld in artikel 18 van de Wet inburgering worden in
het Besluit inburgering en de Regeling inburgering uitgewerkt in twee varianten,
namelijk de kostengerelateerde en de forfaitaire vergoeding. Daarnaast is
de mogelijkheid van een extra forfaitaire vergoeding opgenomen om inburgeringsplichtige
oudkomers te stimuleren om voor een hoger niveau te gaan dan waartoe zij op
grond van de Wet inburgering zijn verplicht. Oudkomers die binnen 3 jaar het
inburgeringsexamen geheel op A2 niveau (dus ook voor wat betreft schriftelijke
vaardigheden) hebben behaald komen voor deze laatste vergoeding in aanmerking.
Deze kostengerelateerde vergoeding wordt op grond van artikel 31, tweede
lid, onderdeel f, van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) niet tot de middelen
gerekend. De forfaitaire vergoeding en de extra forfaitaire vergoeding, vallen
niet onder artikel 31, tweede lid, van de WWB. Omdat de inburgeringsplichtige
extra kosten heeft gemaakt en vanwege de stimulerende werking die van de bovengenoemde
forfaitaire vergoedingen uitgaat, is het wenselijk dat ook deze vergoedingen
buiten de middelen van de WWB vallen.
Het voorgestelde artikel 31, tweede lid, onderdeel s, strekt ertoe dat
de forfaitaire vergoeding en de extra forfaitaire vergoeding niet tot de middelen
worden gerekend.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
M. C. F. Verdonk