30 868
Wijziging van de Wet adviesstelsel Justitie in verband met de permanente instelling van de commissie auteursrecht

nr. 5
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 29 januari 2007

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de opmerkingen en vragen van de leden van de fracties die in het verslag aan het woord zijn. Het verheugt mij dat de leden van de VVD-fractie het belang onderschrijven van een onafhankelijk orgaan ter advisering van de regering en de beide Kamers de Staten-Generaal over wetgeving op het terrein van het auteursrecht en de naburige rechten.

De leden van de PvdA-fractie vragen of er in de permanent in te stellen commissie auteursrecht ook een plek zal zijn voor vertegenwoordiging van onder andere de consument en de media (als commerciële gebruiker van auteursrechtelijk beschermd materiaal).

Het huidige adviesstelsel stelt de deskundigheidsfunctie centraal. De leden van de commissie auteursrecht zijn dan ook lid zonder last of ruggespraak met instellingen, ondernemingen, belangengroeperingen of welke achterban in het veld dan ook (vergelijk: «De Staat van advies», Kamerstukken II 2001/02, 28 101, nr. 1). De leden worden geacht bij hun advisering rekening te houden met alle bij het auteursrecht betrokken belangen, waaronder die van rechthebbenden, al dan niet commerciële gebruikers van beschermde werken en prestaties, alsmede consumenten. In haar advisering heeft de commissie er blijk van gegeven deze belangen in haar afwegingen te betrekken. Verwezen zij onder meer naar het advies van de commissie over auteursrecht, naburige rechten en de nieuwe media, alsmede de advisering over de richtlijn auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij. Om de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen, worden geen leden geworven die een specifieke groep van belanghebbenden vertegenwoordigen.

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de regering voorziet dat ook andere tijdelijke adviserende commissie binnen Justitie een permanente basis behoeven. Zij vragen of de regering kan aangeven hoeveel permanente adviescolleges er binnen Justitie zijn ingesteld, of er in de toekomst andere permanente instellingen voorzien zijn en zo ja, welke commissies dit betreft.

Als permanente adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges kent Justitie op dit moment de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ), de Staatscommissie voor het internationaal privaatrecht (Staatscommissie IPR), het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP), de Commissie vennootschapsrecht en de Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht (Adviescommissie Bpr). De ACVZ is het enige permanente strategische adviescollege van Justitie. De overige permanente adviescolleges zijn technisch-specialistische adviescolleges. De Staatscommissie IPR, de Commissie vennootschapsrecht en de Adviescommissie Bpr zijn naar hun aard en samenstelling sterk vergelijkbaar met de commissie auteursrecht. De Staatscommissie IPR adviseert mede aan de Minister van Buitenlandse Zaken.

Als tijdelijke adviescolleges in de zin van de Kaderwet kent Justitie op dit moment – naast de commissie auteursrecht – alleen de Commissie insolventierecht. Deze commissie is net als de commissie auteursrecht een technisch-specialistisch adviescollege. Voor de Commissie insolventierecht is geen permanente instelling voorzien.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie hoe de regering denkt te komen tot een evenwichtige personele samenstelling van de (tijdelijk) adviserende commissies. Deze leden denken daarbij aan vertegenwoordigers met een ambtelijke achtergrond en vertegenwoordigers met een bedrijfsmatige achtergrond. Deze leden vragen hoe de regering aankijkt tegen de personele samenstelling van dergelijke adviescommissies.

Zoals hierboven reeds is aangegeven, staat bij de personele samenstelling van adviescolleges de deskundigheid en onafhankelijkheid voorop. Personen met een bedrijfsmatige achtergrond komen eveneens voor benoeming in adviescolleges in aanmerking. Zo zijn van de technisch-specialistische adviescolleges van Justitie ook personen met een achtergrond in de advocatuur lid. In de Commissie insolventierecht hebben bijvoorbeeld ook personen met een bancaire achtergrond zitting. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet worden ambtenaren die werkzaam zijn bij een ministerie of een daaronder ressorterende instelling, dienst of bedrijf niet benoemd tot lid van een adviescollege dat tot taak heeft te adviseren over onderwerpen waarbij zij in verband met hun werkzaamheden betrokken zijn. De benoeming van dergelijke ambtenaren tot lid van een adviescollege zou afbreuk doen aan de onafhankelijkheid van de advisering en tot een ongewenste vermenging van taken en verantwoordelijkheden van de ambtenaar leiden. Bij de totstandkoming van de Kaderwet is aangegeven dat het onwenselijk is dat adviescolleges met een – op grond van hun samenstelling – onduidelijke status worden ingesteld (Kamerstukken II 1995/96, 24 503, nr. 3, pag. 13).

De evenwichtige samenstelling van adviescolleges is bij benoemingen van nieuwe leden alsmede bij herbenoemingen een blijvend punt van aandacht. Er wordt naar gestreefd om te komen tot een evenredige verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke leden, autochtone en allochtone leden, en leden vanuit wetenschap en praktijk, één en ander binnen de functionele eisen die aan de leden van deze commissies worden gesteld.

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven