30 864
Goedkeuring van het op 21 december 2005 te Middelburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden, enerzijds en de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest, anderzijds inzake de samenwerking op het gebied van het beleid en het beheer in het Schelde-estuarium (Trb. 2005, 316)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 oktober 2007

Op 10 juli 2007 heeft de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat belast met het voorbereidend onderzoek naar het wetsvoorstel verslag uitgebracht.

De regering spreekt de hoop uit dat met de beantwoording van de vragen die deze fracties hebben gesteld de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende is voorbereid.

Inleiding

De regering constateert dat de leden van de fracties van de CDA, de PvdA en de VVD met belangstelling kennis hebben genomen van het onderhavige wetsontwerp. De regering gaat graag in op de door de fracties gestelde vragen.

Het verheugt de regering dat de leden van de PvdA-fractie zich kunnen verenigen met het doel van het Verdrag inzake de samenwerking op het gebied van het beleid en beheer in het Schelde-estuarium.

Voorafgaand aan de beantwoording van de vragen wordt hierna in algemene zin een aantal opmerkingen ter verduidelijking gemaakt, die relevant zijn voor enkele vragen en opmerkingen in het Verslag.

Het Verdrag inzake de samenwerking op het gebied van het beleid en het beheer in het Schelde-estuarium gaat uit van een relatie tussen Nederland en Vlaanderen die is gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Het Verdrag heeft een algemeen karakter en kan in de loop van de tijd inhoudelijk uiteenlopende plannen en programma’s betreffen. Uitvoering van deze plannen en programma’s vindt, zoals uit artikel 5, zesde en zevende lid, van het Verdrag blijkt, plaats binnen de nationale regelgeving van de partijen. De bevoegdheden van de bewindslieden en ambtenaren die zitting hebben in respectievelijk het Politiek en het Ambtelijk College van de Vlaams-Nederlandse Schelde Commissie (VNSC) gaan dan ook de bevoegdheden van deze bewindslieden en ambtenaren die voortvloeien uit de nationale regelgeving, niet te boven.

Algemeen

De leden van de fractie van de VVD vragen op welke wijze wordt bepaald wat een gezond en dynamisch estuarien ecosysteem is. Zij vragen zich af hoe wordt vastgesteld of een verandering aan dit systeem positief of negatief is en hoe wordt bepaald of, en op welke gronden, compensatie zal moeten plaatsvinden.

In de Langetermijnvisie Schelde-estuarium 2030 is een gezond en dynamisch estuarien ecosysteem één van de vijf kenmerken van het gezamenlijke streefbeeld. Over het Schelde-estuarium wordt gesteld: «Als één van de belangrijkste estuaria met een volledig eb- en vloedregime en complete zoet-zoutgradiënt in Europa is het estuariene ecosysteem, met al zijn typische habitats en levensgemeenschappen langs de zoet-zoutgradiënt, behouden en waar mogelijk versterkt. Er is voldoende ruimte voor natuurlijke dynamische fysische, chemische en biologische processen, omdat deze essentieel zijn voor de morfologische en ecologische karakteristieken en om de estuariene gradiënt te behouden. De waterkwaliteit is niet meer limiterend voor het ecosysteem».

De ontwikkelingen in het Schelde-estuarium worden op basis van een Monitorings- en Onderzoeksprogramma op de voet gevolgd, hetgeen ook in het Verdrag wordt vastgelegd: op grond van artikel 3, derde lid, en artikel 6 van het Verdrag stellen de partijen een gemeenschappelijk plan op dat tot doel heeft de fysieke evolutie in het Schelde-estuarium te monitoren en de effecten van in uitvoering zijnde en uitgevoerde projecten te beoordelen. Bij de beoordeling van de gemonitorde ontwikkelingen vormt genoemd kenmerk van het streefbeeld de referentie. Meer in het bijzonder betekent dit anno 2007 de realisering van de instandhoudingsdoelstellingen Natura2000. Voor projecten en activiteiten in het gebied geldt de nationale regelgeving op het gebied van o.a. natuurbescherming (Natuurbeschermingswet; Flora- en faunawet) en inzake milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag ten aanzien van een project dat mogelijk veranderingen veroorzaakt bepaalt of het betreffende project dusdanige negatieve effecten te weeg brengt dat mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk zijn, of dat van het project moet worden afgezien.

De leden van de fractie van de VVD vragen voorts of kan worden aangegeven waarom de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) ook tot taak heeft initiatieven te ontwikkelen buiten de drie prioritaire terreinen en in hoeverre de VNSC op deze gebieden bevoegd is.

Het algemene en abstracte karakter van het onderhavige Verdrag brengt ruime mogelijkheden tot samenwerking met zich mee. De grensoverschrijdende plannen en programma’s voor de drie terreinen die vanaf de opstelling van de Langetermijnvisie Schelde-estuarium in 2001 als prioritair zijn aangeduid, kunnen raakvlakken hebben met andere terreinen, zoals landbouw, visserij of recreatie. Wat betreft de bevoegdheid is van belang, dat het Politiek College van de VNSC op basis van artikel 12, eerste lid, een wisselende samenstelling kent, zodat Nederlandse en Vlaamse bewindslieden, alsmede vertegenwoordigers van lokale overheden die competent zijn op een bepaald terrein, zitting kunnen nemen in het Politiek College.

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat het Streefbeeld 2030 vermeldt dat de Scheldehavens optimaal toegankelijk moeten zijn. Zij vragen of vóór 2030 nog verdere verruimingen van de vaargeul te verwachten zijn. Voorts vragen zij of de regering van mening is dat in geval van een volgende verruiming de veiligheid nog kan worden gewaarborgd, omdat het voor grotere schepen steeds moeilijker wordt koerscorrecties uit te voeren op een toch al bochtige vaarweg.

De regering is van mening dat een verzoek om een vierde verdieping niet voor de hand ligt. Mocht een dergelijk verzoek toch binnenkomen dan zal dit met terughoudendheid worden bejegend. Bespreking van zo’n verzoek zou dan plaatsvinden in het kader van dit Verdrag, wat inhoudt dat een verzoek van Vlaanderen zal worden beoordeeld met inachtneming van de gezamenlijke doelen en streefbeelden op het gebied van veiligheid tegen overstromen, toegankelijkheid, natuurlijkheid en samenwerking. Daarnaast liggen er afspraken over de externe veiligheid en rampenafhandeling. In een dergelijke situatie kan op zo’n verzoek worden ingegaan door nader te onderzoeken of gemeenschappelijke doelen daarmee zijn gediend, of afgesproken grenzen worden overschreden en of zich ongewenste effecten voordoen.

Artikelsgewijze toelichting

De leden van de VVD-fractie wijzen op de toelichting bij artikel 3, waarin wordt aangegeven dat de Vlaams-Nederlandse samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderzoek wordt bevorderd, en vragen zich af hoe dit concreet gestalte zal krijgen.

Op dit moment wordt in het kader van het Vlaams-Nederlandse onderzoeksprogramma Langetermijnvisie-Onderzoek en Monitoring (LTV-O&M) reeds gemeenschappelijk wetenschappelijk onderzoek verricht. Bij het onderzoek worden Nederlandse en Vlaamse onderzoeksinstellingen en onderzoeksinstituten betrokken. Ook wordt een fysiek monitoringsplan opgesteld. Het wetenschappelijk onderzoek en de monitoring richten zich op de drieluik veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijkheid.

Het project LTV-O&M valt onder de verantwoordelijkheid van de Technische Schelde Commissie. Na de inwerkingtreding van het Verdrag zal deze verantwoordelijkheid bij de VNSC liggen.

De leden van de PvdA-fractie wijzen op de Gemeenschappelijke Toelichting bij artikel 5 van het Verdrag en vragen hoe het mandaat is geregeld en het maatschappelijk draagvlak wordt verkregen van de bewindslieden die zitting hebben in het Politiek College.

De wisselende samenstelling van het Politiek College brengt met zich mee, dat daarin de bewindslieden, alsmede vertegenwoordigers van lokale overheden, zitting kunnen hebben die het meest nauw betrokken zijn bij een initiatief tot een plan of project. Bij veelomvattende projecten, waarbij in beginsel een groot aantal bewindslieden zou moeten worden betrokken, is voorafgaande instemming met een plan of programma van de ministerraad wellicht wenselijk.

Omdat de plannen en programma’s inhoudelijk een zeer verschillende inhoud kunnen hebben, zal de noodzaak voor het verkrijgen van draagvlak van plan tot plan en van programma tot programma verschillen. Over het verkrijgen daarvan kan dan ook geen algemene uitspraak worden gedaan. In dit verband zijn artikel 8, eerste en tweede lid, van het Verdrag relevant. Deze bepalingen dragen de VNSC op te zorgen voor een structurele betrokkenheid van de lokale overheden bij de uitvoering van het Verdrag, alsmede van een structurele betrokkenheid bij de uitvoering van het Verdrag van representatieve maatschappelijke organisaties.

De leden van de VVD-fractie vragen, naar aanleiding van de Gemeenschappelijke Toelichting op artikel 5 van het Verdrag, wie vaststelt of een plan, programma of project op Nederlands dan wel Vlaams grondgebied afbreuk doet aan de doelstellingen van het Verdrag.

Deze vaststelling vindt plaats in de VNSC. Er is geen vaste procedure voorzien. Beslechting van een eventueel geschil door een scheidsgerecht kan niet plaatsvinden, omdat het Verdrag niet in een dergelijk gerecht voorziet. De regering wil beslechting van een geschil inzake de uitleg of uitvoering van het Verdrag door een rechter niet geheel uitsluiten, maar is van mening dat aan het wederzijds vertrouwen dat aan het Verdrag ten grondslag ligt inherent is dat naar politieke oplossingen wordt gezocht. Nederland dan wel Vlaanderen kan, indien een geschil niet kan worden opgelost binnen de VNSC, op basis van artikel 11, tweede lid, het initiatief nemen tot beslechting daarvan op regeringsniveau. In dit verband is overigens relevant dat beide partijen gebonden zijn aan internationale regelgeving, waaronder bijvoorbeeld het op 25 februari 1991 te Espoo totstandgekomen Verdrag inzake milieu-effectrapportage in grensoverschrijdend verband (Trb. 1991, 104), dat in voorkomend geval tot betrokkenheid van de overheid en burgers aan de andere kant van de grens verplicht. Overigens beschouwen beide partijen de formalisering van hun samenwerking in dit Verdrag als een belangrijke mijlpaal in hun onderlinge relatie. Deze zal naar de mening van de regering niet snel op het spel worden gezet door een «nationaal project» dat in de ogen van de wederpartij een inbreuk vormt op de doestellingen van het Verdrag.

De leden van de fractie van het CDA verwijzen naar de passage in de Gemeenschappelijke Toelichting inzake artikel 12, vierde lid, van het Verdrag, waarin staat dat het Politiek College de bevoegdheden van het Ambtelijk College bepaalt en dat dit ook kan inhouden, dat het Politiek College zijn bevoegdheden aan het Ambtelijk College delegeert en dit College mandateert tot uitoefening van die bevoegdheden.

Artikel 12, vierde lid, beoogt te regelen dat het Ambtelijk College voor elk plan en programma een toereikende bezetting kent en dat dit College over voldoende bevoegdheden beschikt om de besluiten van het Politiek College uit te voeren. Voor zover daarbij in Nederland een overheveling van bevoegdheden van de betrokken bewindslieden plaatsvindt, gebeurt dit overeenkomstig de regels die daarvoor gelden in de normale hiërarchische relatie tussen bewindspersonen en ambtenaren. Hierbij geldt derhalve het democratisch toezicht dat voortvloeit uit de voor een bepaald plan of programma op een gegeven moment geldende nationale regelgeving.

De staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

De minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. Verhagen

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven