30 857
Wijziging van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997

nr. 2
VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat naar aanleiding van de in 2005 gehouden evaluatie van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 en het functioneren van de kamers enige wijzigingen nodig zijn ten aanzien van de taken van, het toezicht op, de besturen van en de wijze van samenwerking van de kamers;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

a. Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het einde van onderdeel e worden de volgende onderdelen toegevoegd:

f. samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband bedoeld in artikel 22a;

g. overlegorganisatie: een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die niet bedrijfsmatig werkzaam is, blijkens zijn statuten met betrekking tot meerdere bedrijfstakken tot doel heeft de belangen te behartigen van ondernemers of werknemers en door de SER voor meerdere kamers als organisatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, is aangewezen.

B

Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt:

Het derde lid komt te luiden:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de gevolgen van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van de kamers, waarbij zonodig voor de duur van ten hoogste vier jaren kan worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 8, 9, 10, 11, 17, 36, 37, 45, 45a, 47, 48, 49, 51 en 52 en artikel 49 Handelsregisterwet 200..

C

In artikel 5, eerste lid, vervalt: «, een dagelijks bestuur».

D

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt «De voorzitter heeft stemrecht» vervangen door: De uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter is lid van het algemeen bestuur en heeft stemrecht. De niet uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter is lid van het algemeen bestuur en heeft geen stemrecht. Voor de toepassing van artikel 7 wordt de niet uit het midden van het algemeen bestuur benoemde voorzitter niet als lid van het algemeen bestuur aangemerkt.

b. Het vierde lid komt te luiden:

4. Het algemeen bestuur kan een voorzitter of plaatsvervangend voorzitter schorsen of ontslaan, wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

c. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Onze Minister kan in bijzondere omstandigheden een voorzitter of plaatsvervangend voorzitter schorsen of ontslaan, gehoord het algemeen bestuur.

E

Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het aantal leden van het algemeen bestuur bedraagt ten hoogste vierentwintig.

b. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de criteria ter bepaling van het in het tweede lid bedoelde aantal.

F

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

Aan het einde van het eerste lid wordt na «treden tegelijk af» toegevoegd: en kunnen ten hoogste tweemaal worden herbenoemd.

G

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.»geplaatst.

b. In onderdeel c vervallen de woorden «direct» en «aaneengesloten».

c. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij regeling van Onze Minister kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot de benoembaarheid tot lid van het algemeen bestuur.

H

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

a. In het eerste lid wordt na «benoemd» ingevoegd: , geschorst en ontslagen;

b. Toegevoegd worden drie nieuwe leden, luidende:

5. Schorsing en ontslag vinden slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

6. Onze Minister kan in bijzondere omstandigheden een lid schorsen of ontslaan, gehoord de organisatie die het betreffende lid heeft benoemd.

7. De leden hebben op persoonlijke titel zitting in het algemeen bestuur en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

I

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a

1. Een lid vervult geen andere functies die ongewenst zijn met het oog op de goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

2. Een voorzitter meldt het voornemen tot het aanvaarden van een andere functie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.

3. Andere functies van een lid anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij de betreffende kamer.

J

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

a. Onder vernummering van het eerste tot en met vierde lid tot tweede tot en met vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. Een kamer kan naast een algemeen bestuur een dagelijks bestuur hebben.

b. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur schorsen of ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

K

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

1. De leden van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur ontvangen een schadeloosstelling.

2. Bij regeling van Onze Minister worden regels vastgesteld ten aanzien van de aan het lidmaatschap van het algemeen of dagelijks bestuur en de aan het voorzitterschap verbonden schadeloosstelling.

L

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

1. Het personeel van een kamer bestaat uit een directeur en het overige personeel.

2. Op het personeel zijn de rechtspositieregels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, van overeenkomstige toepassing. De in die regels neergelegde bevoegdheden, met uitzondering van de aan de Kroon en aan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toegekende bevoegdheden tot het stellen van regels, worden uitgeoefend door de kamer. Voor zover in die regels is bepaald dat bevoegdheden worden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, worden deze bevoegdheden uitgeoefend met medebetrokkenheid van Onze Minister.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan gedeeltelijk worden afgeweken van het tweede lid.

4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de bezoldiging van het personeel.

M

Artikel 15 vervalt.

N

Voor artikel 16 vervalt het opschrift «Paragraaf 1. Bevoegdheden».

O

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

1. Het algemeen bestuur stelt een bestuursreglement vast. Daarin worden in elk geval regels gesteld omtrent de wijze waarop beslissingen van het algemeen en dagelijks bestuur worden voorbereid, genomen en uitgevoerd, wordt geregeld welke bevoegdheden, met uitzondering van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 17, eerste lid, 37, eerste lid, 45, eerste lid, 47, eerste lid, 51, derde lid, en 52, tweede lid, het algemeen bestuur overdraagt aan het dagelijks bestuur en worden regels gesteld omtrent de taak en bevoegdheden van de directeur.

2. Het bestuursreglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

3. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat het bestuursreglement naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de kamer kan belemmeren.

P

Na artikel 19 vervalt het opschrift «Paragraaf 2. Werkwijze»

Q

Artikel 20 vervalt.

R

Artikel 22 wordt gewijzigd als volgt:

Onderdeel b komt te luiden:

b. een besluit als bedoeld in artikel 35, eerste lid, en artikel 37, eerste lid;

S

Na artikel 22 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 4A. HET SAMENWERKINGSVERBAND

Artikel 22a

De vereniging met de naam Kamer van Koophandel Nederland wordt aangemerkt als samenwerkingsverband in de zin van deze wet.

Artikel 22b

Behalve de in deze wet opgedragen taken kunnen bij algemene maatregel van bestuur aan het samenwerkingsverband coördinerende en faciliterende taken worden opgedragen met betrekking tot het verkeer tussen de kamers onderling of tussen Onze Minister en de kamers.

T

Artikel 23 komt te luiden:

Artikel 23

Een kamer heeft tot taak desgevraagd inlichtingen van algemene aard te verstrekken ten aanzien van het oprichten en drijven van een onderneming in haar gebied.

U

Artikel 24 komt te luiden:

Artikel 24

Een kamer heeft tot taak

a. gerichte voorlichting te geven op juridisch en economisch terrein ten aanzien van een in haar gebied gevestigde of nog te vestigen onderneming; en

b. voorlichting te geven over aangelegenheden op juridisch en economisch terrein aan groepen van personen die in haar gebied een onderneming drijven of overwegen een onderneming op te richten.

V

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

1. Een kamer heeft tot taak het stimuleren van economische ontwikkelingen in haar gebied door middel van het bevorderen van onderzoeken, overleg- en samenwerkingsvormen en het desgevraagd of uit eigen beweging adviseren van openbare lichamen over aangelegenheden die de economische belangen van handel, industrie, ambacht en dienstverlening in haar gebied raken.

2. Een kamer kan ten behoeve van een onderzoek, overleg- of samenwerkingsvorm als bedoeld in het eerste lid een subsidie verstrekken.

3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het totale bedrag dat een kamer in een jaar op grond van het tweede lid verstrekt.

W

Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in de artikelen 23, 24 en 25 bedoelde taken.

X

Artikel 27 komt te luiden:

Artikel 27

1. Met betrekking tot de taken als bedoeld in artikel 24 en 25 komen de kamers jaarlijks, na overleg met Onze Minister en de overlegorganisaties, overeen welke activiteiten door de kamers in het eerstkomende kalenderjaar op zoveel mogelijk uniforme wijze worden verricht.

2. Het secretariaat met betrekking tot de afspraken bedoeld in het eerste lid wordt gevoerd door het samenwerkingsverband.

3. Het samenwerkingsverband zendt de afspraken jaarlijks vóór 15 september aan Onze Minister.

4. De afspraken behoeven de instemming van Onze Minister.

5. Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het derde lid genoemde termijn, of hij met de afspraken instemt.

6. De in het vorige lid bedoelde instemming wordt geacht te zijn gegeven, indien binnen de in het vorige lid genoemde termijn van zes weken geen bericht van instemming is verzonden of geen bericht is verzonden dat de beslissing omtrent instemming wordt verdaagd, dan wel binnen de termijn waarvoor de beslissing is verdaagd, geen beslissing omtrent instemming is genomen.

7. Indien de in het derde lid bedoelde termijn is verstreken zonder dat Onze Minister de overeenkomst heeft ontvangen of indien Onze Minister niet met de overeenkomst heeft ingestemd, kan Onze Minister bij regeling vaststellen welke activiteiten door de kamers in het eerstkomende kalenderjaar op zoveel mogelijk uniforme wijze worden verricht.

8. Het samenwerkingsverband brengt jaarlijks vóór 1 april aan Onze Minister verslag uit over de uitoefening van de activiteiten, bedoeld in het eerste of zevende lid, in het voorgaande kalenderjaar.

Y

Artikel 28 wordt gewijzigd als volgt:

a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.»geplaatst.

b. In onderdeel a vervallen de woorden «certificaten van oorsprong en andere».

c. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

2. De kamers werken samen ter bevordering van de uniforme uitvoering van de in het vorige lid bedoelde taken.

Z

Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:

Het eerste lid komt te luiden:

1. Een kamer oefent de in artikel 28 en 29 bedoelde werkzaamheden uit voor zover daarin niet in voldoende mate wordt voorzien door rechtspersonen die volgens hun statuten tot doel hebben de belangen van ondernemers te behartigen en draagt er zorg voor dat deze werkzaamheden niet leiden tot mededinging met ondernemingen of vrije beroepsbeoefenaren die uit een oogpunt van een goede marktwerking ongewenst is.

Aa

Artikel 31 vervalt.

Ab

Het opschrift van de tweede paragraaf van hoofdstuk 6 komt te luiden: Nationale en regionale retributies.

Ac

De tweede paragraaf van hoofdstuk 6 komt te luiden:

Artikel 34

1. Voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 27, eerste lid, stelt Onze Minister bij regeling de vergoedingen vast die verschuldigd zijn ter gehele of gedeeltelijke financiering van de aan de uitvoering van deze activiteiten voor de kamers verbonden kosten.

2. Het samenwerkingsverband doet met het oog op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister jaarlijks vóór 1 november een voorstel toekomen.

3. Onze Minister stelt binnen 6 weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, de in het eerste lid bedoelde vergoedingen vast.

Artikel 35

1. Voor activiteiten ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 24 en 25, stelt een kamer ter gehele of gedeeltelijke financiering van de aan de uitvoering van die activiteiten voor een kamer verbonden kosten, de vergoedingen vast voor zover die activiteiten geen deel uitmaken van de in artikel 27, eerste lid, bedoelde activiteiten.

2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoogte van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt bepaald.

3. De in het eerste lid bedoelde besluiten worden bekendgemaakt door terinzagelegging ten kantore van de kamer en publicatie daarvan in een door Onze Minister aangewezen publicatieblad.

Artikel 35a

1. Indien een kamer besluit tot het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 28 of 29 of indien een kamer elders bij of krachtens de wet geregelde taken uitvoert zonder dat bij of krachtens die wet de financiering van de aan die uitvoering verbonden kosten is geregeld, geschiedt zulks tegen vergoeding van de aan de uitvoering van die taken voor de kamer verbonden kosten.

2. Vergoedingen en bijdragen die aan een kamer zijn verschuldigd anders dan op basis van het eerste lid, worden niet aangewend ter vergoeding van kosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de in het eerste lid genoemde taken.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van rechtspersonen van wie de meerderheid van de aandelen of de stemrechten in de algemene vergadering in handen is van een of meer kamers, of van wie de meerderheid van de bestuurders of van de commissarissen door een of meer kamers wordt benoemd.

Ad

Na artikel 35a wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3. De nationale en regionale heffing

Artikel 36

1. Voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 27, eerste lid, alsmede van de taak, bedoeld in artikel 23, stelt Onze Minister ter financiering van de aan de uitvoering van deze taken verbonden kosten, voor zover deze wat betreft de in artikel 24 bedoelde taak niet worden gedekt door de in artikel 34 bedoelde vergoedingen, bij regeling een bijdrage vast welke ondernemingen voor ieder kalenderjaar of gedeelte daarvan verschuldigd zijn.

2. Het samenwerkingsverband doet met het oog op de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, aan Onze Minister jaarlijks vóór 1 november een voorstel toekomen.

3. Onze Minister stelt binnen 6 weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn, de in het eerste lid bedoelde bijdragen vast.

Artikel 37

1. Een kamer stelt ter financiering van de kosten verbonden aan de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 24 en 25, voor zover de uitvoering van deze taken niet plaatsvindt door de in artikel 27, eerste lid, bedoelde activiteiten, een bijdrage vast welke ondernemingen voor ieder kalenderjaar of een gedeelte daarvan verschuldigd zijn, voor zover deze kosten niet worden gedekt door de in artikel 35 bedoelde vergoedingen.

2. Het in het vorige lid bedoelde besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

3. Een kamer zendt Onze Minister jaarlijks vóór 1 november een afschrift van het besluit tot vaststelling van de in het eerste lid bedoelde bijdrage.

4. Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, of de in het tweede lid bedoelde goedkeuring wordt verleend.

5. Goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of met het algemeen belang.

6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop de hoogte van de in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt bepaald.

7. Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt door terinzagelegging daarvan ten kantore van de kamer en publicatie daarvan in een door Onze Minister aangewezen publicatieblad.

Ae

Paragraaf 6 vervalt.

Af

Het opschrift «Paragraaf 7. Overige bepalingen» wordt vervangen door: Paragraaf 4. Overige bepalingen.

Ag

Artikel 39 vervalt.

Ah

Artikel 40 vervalt.

Ai

1. In het eerste lid van artikel 41 wordt «De in de artikelen 32, 33, 35 en 37 bedoelde bijdragen» vervangen door: De in de artikelen 36 en 37 bedoelde bijdragen. 

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Een kamer is bevoegd de betaling van een vergoeding of bijdrage af te dwingen door het uitvaardigen van een dwangbevel. 

3. Het derde en vierde lid vervallen.

Aj

In het opschrift van hoofdstuk 7 wordt «beheer» vervangen door: toezicht.

Ak

Artikel 44 vervalt.

Al

Artikel 45 komt te luiden:

Artikel 45

1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast en zendt deze aan Onze Minister vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft.

2. Het besluit tot vaststelling van de begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

3. Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, of de goedkeuring wordt verleend.

4. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Am

Na artikel 45 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 45a

1. De begroting behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven.

2. De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

3. Uit de toelichting blijkt voor elke taak of activiteit van een kamer welke begrotingsposten daarop betrekking hebben en tevens welke begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet aan een kamer opgedragen taken dan wel op andere taken.

4. Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.

Artikel 45b

Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet een kamer daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

An

Artikel 46 vervalt.

Ao

Artikel 47 komt te luiden:

Artikel 47

1. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast en zendt deze, gelijktijdig met het jaarverslag als bedoeld in artikel 52, tweede lid, aan Onze Minister vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

2. Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

3. Onze Minister beslist binnen 6 weken na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn of de goedkeuring wordt verleend.

4. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Ap

Artikel 48 komt te luiden:

Artikel 48

1. De jaarrekening, waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar, wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De jaarrekening, alsmede het ontwerp van de jaarrekening als bedoeld in artikel 46, eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de kamer aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt een kamer dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige inning en besteding van de middelen door een kamer.

4. De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van een kamer voldoen aan de eisen van doelmatigheid.

Aq

Artikel 49 komt te luiden:

Artikel 49

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de toelichting op de begroting en de jaarrekening, omtrent eisen met betrekking tot de hoogte en samenstelling van het eigen vermogen en omtrent aandachtspunten voor de accountantscontrole.

Ar

Na artikel 49 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 49a

1. Een kamer behoeft de voorafgaande instemming van Onze Minister voor:

a. het oprichten van dan wel financieel deelnemen in een rechtspersoon;

b. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen, daaronder begrepen het aangaan of beëindigen van overeenkomsten daartoe, indien de prijs van het registergoed hoger is dan € 100 000 of indien de prijs van dat registergoed meer bedraagt dan 10 procent van de jaaromzet van de desbetreffende kamer;

c. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot huur, verhuur of pacht van registergoederen, indien de huur- of pachtprijs van het registergoed op jaarbasis hoger is dan € 100 000 of indien die prijs meer bedraagt dan 10 procent van de jaaromzet van de desbetreffende kamer;

d. het aangaan van overeenkomsten waarbij een kamer zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij zij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

e. het doen van aangifte tot haar faillissement of het aanvragen van surséance van betaling;

f. het beleggen van gelden.

2. Onze Minister kan bepalen dat een kamer zijn voorafgaande instemming behoeft voor het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 49b.

Artikel 49b

1. Een kamer vormt een egalisatiereserve.

2. Het verschil tussen de gerealiseerde baten van een kamer en de gerealiseerde lasten van de activiteiten komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

3. De van de egalisatiereserve genoten rente wordt aan de egalisatiereserve toegevoegd.

As

In het opschrift van hoofdstuk 8 wordt «toezicht» vervangen door: informatievoorziening, sturing en toezicht.

At

Artikel 50 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Een kamer verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

b. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

2. Een kamer geeft bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat natuurlijke of rechtspersonen deze aan het orgaan hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.

Au

Artikel 51 komt te luiden:

Artikel 51

Het algemeen bestuur stelt het activiteitenplan vast en zendt dit, tegelijk met de begroting als bedoeld in artikel 45, eerste lid, vóór 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarop het activiteitenplan betrekking heeft aan Onze Minister.

Av

Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste lid komt te luiden:

1. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid. Het jaarverslag beschrijft voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.

b. Het tweede lid komt te luiden:

2. Het algemeen bestuur stelt het jaarverslag vast en zendt dit vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarop het jaarverslag betrekking heeft aan Onze Minister en aan beide kamers der Staten-Generaal.

Aw

Artikel 53 komt te luiden:

Artikel 53

1. De kamers stellen gezamenlijk een gedragscode op ter bevordering van de integriteit van het gedrag van de bestuurders en de werkwijze van de kamers.

2. Het besluit tot vaststelling van de gedragscode behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

3. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Ax

Artikel 54 komt te luiden:

Artikel 54

1. Onze Minister kan een besluit van een kamer vernietigen.

2. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Ay

Na artikel 54 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 54a

1. Een kamer ziet met betrekking tot de uitoefening van haar taken en bevoegdheden toe op:

a. een tijdige voorbereiding en uitvoering;

b. de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;

c. de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met haar in aanraking komen;

d. de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.

2. Een kamer treft voorzieningen, waardoor personen en instellingen, die met haar in aanraking komen, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen.

3. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 52, doet een kamer verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en tweede lid is verricht.

Artikel 54b

1. Een kamer draagt op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van haar gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens.

2. De kamers werken samen ter bevordering van de uniforme uitvoering van het eerste lid.

Artikel 54c

1. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening door een of meer kamers.

2. De beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 54d

1. Indien naar het oordeel van Onze Minister een kamer haar taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat een kamer in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog haar taak naar behoren uit te voeren.

3. Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 54e

Een kamer behoeft voor instemming met mandaatverlening de goedkeuring van Onze Minister, tenzij het mandaatverlening door Onze Minister betreft. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door de kamer kan belemmeren.

Az

Artikel 55 wordt gewijzigd als volgt:

In het eerste lid wordt na «besluiten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur» ingevoegd: of op grond van de bevoegdheid tot het nemen van besluiten of het verrichten van handelingen ten aanzien van een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.

Ba

De artikelen 56 tot en met 61 vervallen.

Bb

Artikel 62 komt te luiden:

Artikel 62

Onze Minister zendt elke vijf jaar een verslag aan beide kamers der Staten-Generaal ten behoeve van de beoordeling van de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de kamers.

ARTIKEL II

1. De ingevolge de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 geldende bepalingen ten aanzien van begroting, activiteitenplan, jaarrekening en jaarverslag van een kamer en ten aanzien van door een kamer in rekening te brengen vergoedingen en bijdragen, zoals die luiden na inwerkingtreding van deze wet, worden voor de eerste maal in acht genomen indien de genoemde documenten, vergoedingen en bijdragen betrekking hebben op kalenderjaar 2008.

2. Indien een jaarrekening of jaarverslag van een kamer betrekking heeft op kalenderjaar 2007, gelden de op die documenten betrekking hebbende bepalingen van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 zoals deze luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL III

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.) (Kamerstukken II, 2005/06, 30 656, nr. 2), tot wet is verheven en in werking treedt vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, vervalt paragraaf 8.1 van de Handelsregisterwet 200. op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.

2. Indien deze wet in werking treedt vóór het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.) (Kamerstukken II, 2005/06, 30 656, nr. 2), tot wet is verheven en in werking treedt, vervalt paragraaf 8.1 van de Handelsregisterwet 200. op het tijdstip waarop de Handelsregisterwet 200. in werking treedt.

ARTIKEL IV

Indien deze wet in werking treedt vóór het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet200.) (Kamerstukken II, 2005/06, 30 656, nr. 2), tot wet is verheven en in werking treedt, vervalt artikel 53, onderdelen D en E, van de Handelsregisterwet 200. op het tijdstip waarop de Handelsregisterwet 200. in werking treedt.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.), Kamerstukken II, 2005/06, 30 656, nr. 2, tot wet is verheven en in werking treedt, vervalt artikel 32 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 op het tijdstip waarop de Handelsregisterwet 200. in werking treedt.

ARTIKEL VI

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.), Kamerstukken II, 2005/06, 30 656, nr. 2, tot wet is verheven en in werking treedt vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 43, eerste en tweede lid, van de Wet op de kamers van koophandel 1997 «de artikelen 35 en 37» vervangen door «de artikelen 36 en 37» op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.

2. Indien deze wet in werking treedt vóór het bij koninklijke boodschap van 5 augustus 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen (Handelsregisterwet 200.), Kamerstukken II, 2005/06, 30 656, nr. 2, tot wet is verheven en in werking treedt, wordt in artikel 43 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 «de artikelen 35 en 37» vervangen door «de artikelen 36 en 37» op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt vervalt artikel 53, onderdeel F, en komt artikel 43 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997, op het tijdstip waarop de Handelsregisterwet 200. in werking treedt, te luiden:

Artikel 43

1. Van de heffingen, bedoeld in de artikelen 36 en 37, zijn in het handelsregister ingeschreven ondernemingen waarin uitsluitend landbouw of visserij wordt uitgeoefend, vrijgesteld.

2. Van de heffingen, bedoeld in de artikelen 36 en 37, zijn in het handelsregister ingeschreven ondernemingen die uitsluitend als doel hebben het doen van periodieke uitkeringen aan een houder of indirect houder van aandelen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel c, onder eerste, van de Pensioen- en spaarfondsenwet en het doen van stamrechtuitkeringen als bedoeld in artikel 19b van de Wet op de loonbelasting 1964 en uitsluitend activiteiten gericht hierop verrichten, vrijgesteld.

ARTIKEL VII

De met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet op grond van artikel 14 van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 voor de personeelsleden van een kamer van koophandel en fabrieken van toepassing zijnde rechtspositie is als geheel tenminste gelijkwaardig aan de rechtspositie die voor elk van hen gold op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL VIII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Naar boven