30 848
Wijzigingen van wetgevingstechnische of anderszins ondergeschikte aard aan te brengen in de Wet geluidhinder en enkele andere wetten

nr. 8
NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 7 maart 2007

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

I

Artikel I wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

A0

In artikel 1 wordt in de omschrijving van het begrip «geluidsbelasting in dB» voor «geluidsbelasting in Lden» ingevoegd: op een geheel getal af te ronden.

B

In onderdeel A, onder 2, wordt in het voorgestelde vierde lid, onderdeel a, na «de gemiddelde geluidemissie» ingevoegd: , bepaald volgens bij ministeriële regeling te stellen regels,.

C

Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

B1

In artikel 76, tweede lid, onderdeel b, vervalt «door gedeputeerde staten».

B2

In artikel 79 wordt «een besluit van de gemeenteraad, krachtens artikel 81» vervangen door: een besluit van burgemeester en wethouders, krachtens artikel 81.

D

In onderdeel C wordt na de aanhef, onder vernummering van de onderdelen 1 en 2 tot 2 en 3, een onderdeel ingevoegd, luidende:

1. In onderdeel h vervalt «, voorzover de geluidsbelasting voor wijziging ten minste 48 dB bedraagt».

E

In onderdeel G wordt onderdeel 2 vervangen door twee onderdelen, luidende:

2. In het eerste lid vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b, onder 2°, door een punt.

3. Het derde lid komt te luiden:

3. In afwijking van het tweede lid mag de waarde ingeval eerder bij of krachtens deze wet, de Experimentenwet Stad en Milieu of de Interimwet stad- en milieubenadering een hogere waarde dan 68 dB is vastgesteld, niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde.

F

Na onderdeel L wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

L1

In artikel 110f worden na het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot vijfde lid, twee leden ingevoegd, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn uitsluitend van toepassing indien voor een woning, ander geluidgevoelig gebouw of geluidgevoelig terrein:

a. een hogere waarde zal worden vastgesteld, en

b. voor dezelfde woning, ander geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelig terrein, de geluidsbelasting, vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.

4. Het eerste en tweede lid worden alleen toegepast ten aanzien van geluidsbronnen als bedoeld in het eerste lid waarvan de geluidsbelasting in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt.

G

Na onderdeel N wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

N1

In artikel 126a wordt «bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: bij ministeriële regeling.

II

Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A wordt vervangen door een onderdeel, luidende:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt het begrip «de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen» en de daarbij behorende omschrijving in de alfabetische rangschikking van dat artikellid vervangen door: EG-verordening overbrenging van afvalstoffen: verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190);.

2. Het veertiende lid wordt vernummerd tot dertiende lid.

B

Na onderdeel D worden vijf onderdelen ingevoegd, luidende als volgt:

D1

In de artikelen 10.1, vijfde lid, 10.7, tweede lid, onder d, 10.14, derde lid, 10.37, tweede lid, onder f, 10.56, tweede lid, 10.58, eerste en tweede lid, 10.59, 18.1a, tweede lid, 18.2b, 18.8, 20.1, derde lid, en 20.4, onder a, wordt «EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen» telkens vervangen door: EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

D2

In artikel 10.56, eerste lid, wordt «artikel 27 van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen» vervangen door: artikel 6 van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

D3

In artikel 10.57 wordt «de titels II, VII en VIII van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen» vervangen door: de titels II en VII van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

D4

In artikel 10.58, derde lid, wordt «artikel 36 van de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen» vervangen door: artikel 53 van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

D5

Artikel 10.60 vervalt.

III

Artikel VI komt te luiden:

ARTIKEL VI

De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel k vervalt.

2. De onderdelen l tot en met s worden geletterd k tot en met r.

B

In artikel 8, zesde lid, wordt «46, achtste lid» vervangen door: 46, tiende lid.

C

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «het in gebruik geven van dat gebouw,» ingevoegd «open erf of terrein,» en wordt na «naar hun keuze het gebouw» en na «het gebruik van het gebouw» telkens ingevoegd: , open erf of terrein.

2. In het tweede lid wordt in onderdeel a na «het gebouw» ingevoegd «, open erf of terrein» en wordt in onderdeel b «het gebouw, al dan niet met het bijbehorende erf,» vervangen door: het gebouw, open erf of terrein.

3. In het vierde lid wordt na «het gebouw» ingevoegd: , open erf of terrein.

4. In het vijfde lid wordt na «het in gebruik geven van een gebouw» en na «met betrekking tot dat gebouw» telkens ingevoegd: , open erf of terrein.

D

In artikel 43, eerste lid, onderdeel a, wordt na «artikel 13,» ingevoegd «13a of 14, eerste lid,» en wordt na «een last onder dwangsom» ingevoegd: gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV.

E

In artikel 45, vijfde lid, onderdeel b, wordt na «inmiddels is verlengd» een komma ingevoegd.

F

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:

4. Bij samenloop van een aanvraag om bouwvergunning met een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, beslissen burgemeester en wethouders omtrent die aanvraag binnen vier weken nadat zij de vrijstelling hebben verleend.

5. Bij samenloop van een aanvraag om bouwvergunning met een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, wordt de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, indien die afdeling ook van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling. In de gevallen bedoeld in de eerste volzin:

a. wordt op hetzelfde tijdstip als bij de voorbereiding van de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling toepassing gegeven aan artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

b. kunnen in afwijking van artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder, en

c. beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning in afwijking van artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht binnen vier weken nadat is beslist omtrent het verzoek om vrijstelling.

2. Onder vernummering van het zesde tot en met negende lid tot achtste tot en met elfde lid worden na het vijfde lid twee leden ingevoegd, luidende:

6. Indien burgemeester en wethouders niet omtrent de aanvraag om bouwvergunning beslissen binnen de daarvoor in het eerste, vierde of vijfde lid gestelde termijn, is de vergunning van rechtswege verleend. Deze verlening wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Bij samenloop van een aanvraag om bouwvergunning met een verzoek om vrijstelling als bedoeld in het derde lid, worden voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning en die omtrent het verzoek om vrijstelling als één besluit aangemerkt.

G

Artikel 49 vervalt.

H

In de artikelen 52, derde, vierde en vijfde lid, 53, vijfde en zevende lid, 54, vijfde lid, en 55, zesde lid, wordt «Artikel 46, vijfde lid» telkens vervangen door: Artikel 46, zesde lid, tweede volzin.

I

Artikel 56a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, onderdeel c, vervalt «49, eerste lid,».

2. In het vijfde lid vervalt onderdeel d, onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel d.

3. In het achtste lid wordt «Artikel 46, vijfde lid» vervangen door: Artikel 46, zesde lid, tweede volzin.

J

Artikel 105a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden een tweede tot en met vijfde lid toegevoegd, luidende:

2. Het strafbare feit, bedoeld in het eerste lid, is een overtreding.

3. Met de opsporing van het bij het eerste lid strafbaar gestelde feit zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de door de burgemeester aangewezen ambtenaren, belast met de in artikel 100a, eerste lid, bedoelde taak.

4. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

5. Bij het opsporen van het strafbare feit, bedoeld in het eerste lid, hebben de in het derde lid bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

IV

Artikel VII vervalt.

V

Na artikel IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IXA

In artikel 4, eerste lid, van de Wet op het Waddenfonds wordt na «artikel 2, tweede lid, onderdeel c,» ingevoegd: gedurende de looptijd van het fonds.

VI

Na artikel X wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XA

Indien artikel I, onderdeel O, van het bij koninklijke boodschap van 20 juni 2006 ingediende voorstel van wet tot uitbreiding en wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de uitvoering van EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH) en de overheveling van de bepalingen van de Wet milieugevaarlijke stoffen naar de Wet milieubeheer, alsmede daarmee samenhangende wijzigingen van andere wetten (Uitvoeringswet EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen (REACH)) (30 600) na tot wet te zijn verheven later in werking treedt dan artikel II, onderdeel D1, van dit voorstel van wet nadat dit tot wet is verheven, wordt in artikel I, onderdeel O, van dat voorstel van wet «EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen» vervangen door: EG-verordening overbrenging van afvalstoffen.

VII

Na artikel XA (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XB

Indien het bij koninklijke boodschap van 23 juni 2006 ingediende voorstel van wet houdende regels in verband met de inwerkingtreding van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Invoeringswet Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken) (30 608) tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel A wordt als volgt gewijzigd:

a. In subonderdeel 1 wordt «l» vervangen door «k» en wordt «m» vervangen door: l.

b. In subonderdeel 2, onder h, vervalt: en tweede.

2. Onderdeel C komt te luiden:

C

In artikel 117 wordt, onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid, na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

6. De Dienst is aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door een vergissing, verzuim, vertraging of andere onregelmatigheid van de Dienst, door hem begaan bij het beheren van de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken, dan wel bij het verlenen van inzage in de gegevens uit die voorziening. De Dienst is niet aansprakelijk voor schade die voortvloeit uit het door de Dienst verstrekken van gegevens die afkomstig zijn van derden en inhoudelijk onjuist blijken te zijn, of uit het niet tijdig ontvangen of kunnen verstrekken van gegevens die afkomstig zijn van derden door handelen of nalaten van die derden.

B

Artikel 8b komt te luiden:

Artikel 8b

In artikel 16, tweede lid, van de Organisatiewet Kadaster wordt «onderdelen a, b, d, e, h, i en j» vervangen door «onderdelen a, b, d, e, h, i, j en k» en wordt «onderdelen c, f, h, i en j» vervangen door: onderdelen c, f, i, j en k.

C

In artikel 12, onderdeel I, subonderdeel 2, onder b, wordt «dat bestuursorgaan» vervangen door: het bestuursorgaan.

VIII

Artikel XI wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Artikel I van deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2007.

2. In het tweede lid wordt «artikelen II tot en met X» vervangen door: artikelen II tot en met XB.

Toelichting

I

A

Voor toepassing van de wet dienen afgeronde waarden van de geluidsbelasting te worden gebruikt tenzij anders vermeld. De regels op basis van artikel 110d voorzien niet in afronding van de geluidsbelastingwaarden in Lden, omdat de Lden-waarde niet op basis van dat voorschrift, maar op basis van de in de omschrijving van het begrip Lden genoemde bijlage I plaatsvindt.

B

Ter bepaling van de in artikel 1, vierde lid, onderdeel a, genoemde toename blijkt het noodzakelijk om nadere regels te kunnen stellen die het karakter zullen hebben van een reken- en meetvoorschrift. Zo’n voorschrift dient ten minste een beschrijving van het begrip geluidemissie en regels voor de bepaling van het driejaars gemiddelde te bevatten. Met de nieuwe bepaling wordt hierin alsnog voorzien.

C

onderdeel B1

In artikel 76, tweede lid, onderdeel b, was er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat de vaststelling van de in die bepaling bedoelde waarden in het kader van de nieuwe geluidregelgeving niet meer door gedeputeerde staten, maar gelet op artikel 110a door burgemeester en wethouders of door gedeputeerde staten wordt vastgesteld.

onderdeel B2

In artikel XXVI van de wet houdende aanpassing van bijzondere wetten aan de Wet dualisering gemeentebestuur (Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden; Stb. 2005, 530) is de in artikel 81, eerste lid, van de Wet geluidhinder bedoelde bevoegdheid tot het nemen van het daar bedoelde besluit overgegaan van de gemeenteraad naar burgemeester en wethouders. In artikel 79 was hiermee ten onrechte nog geen rekening gehouden. Dit is alsnog gebeurd.

D

De zinsnede «voorzover de geluidsbelasting voor wijziging ten minste 48 dB bedraagt» in de omschrijving van «aanpassing van een weg» in artikel 87b leidt op zijn minst tot een verkeerde uitleg. Voor gevallen waar de geluidsbelasting eerst minder dan 48 dB is, zou dan nooit sprake van een aanpassing kunnen zijn. Dat is echter niet de bedoeling. Het gaat erom om niet al onder de 48 dB te gaan tellen om aan de 2 dB toename te kunnen toetsen; iets wat al eerder in de definitie staat. De desbetreffende zinsnede kan dan ook wegens overbodigheid vervallen.

E

In artikel 100a was nog niet goed geregeld dat de toename voor gevallen waar al eerder een nog hogere waarde was verleend (het nu geschrapte eerste lid, onderdeel c) ook beperkt is tot 5 dB. Het nieuwe derde lid voorziet hier nu in. De aanpassing is ook in overeenstemming met het in artikel I, onderdeel D, van dit wetsvoorstel gewijzigde artikel 87f.

F

De bestaande tekst van artikel 110f beperkt de toepassing van de cumulatieregels onvoldoende. Toepassing van het artikel leidt ertoe dat ook in situaties waar cumulatie inhoudelijk geen rol van betekenis kan spelen in de besluitvorming toch aanzienlijk extra werk moet worden verricht om de geluidsbelastingen van de andere bronnen te bepalen en de effecten van de samenloop te bepalen, rekening houdend met het vijfde lid (nieuw). Er kan echter alleen met cumulatie rekening gehouden worden indien er sprake is van een besluit dat de geluidsbelasting betreft. Daarnaast heeft het geen zin om met andere bronnen rekening te houden enkel vanwege het feit dat de te beoordelen situatie binnen de zone van die bronnen ligt. Het is voor een zinvolle toepassing van onder meer de cumulatieregels overeenkomstig het vijfde lid (nieuw), noodzakelijk dat die andere bronnen een substantiële bijdrage leveren. Daarvan kan slechts sprake zijn indien de geluidsbelasting de voorkeurswaarde van de desbetreffende bron overschrijdt.

G

Gelet op het uitsluitend uitvoeringsgerichte karakter van de regels waarop artikel 126a betrekking heeft, is uiteindelijk geconcludeerd dat het niveau van de ministeriële regeling meer passend is dan het huidige niveau van de algemene maatregel van bestuur. Het betreft hier bijvoorbeeld de mogelijkheid om subsidiebedragen aan te kunnen passen aan de stijging van het gemiddelde prijspeil.

II en VI

De onderhavige wijziging van de Wet milieubeheer strekt tot een tijdige tenuitvoerlegging van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PbEU L 190) (hierna: EVOA). De EVOA vervangt de huidige verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PbEG L 30). Omdat de EVOA met ingang van 12 juli 2007 in werking treedt, moet de nationale wetgeving, voor zover noodzakelijk, dienovereenkomstig worden aangepast. Deze wijzigingen passen de Wet milieubeheer zodanig aan dat de EVOA met ingang van 12 juli 2007 bestuursrechtelijk kan worden gehandhaafd.

III en IV

Artikel VI van het oorspronkelijke wetsvoorstel heeft betrekking op de Woningwet (hierna ook: Ww) zoals deze thans luidt. Artikel VII van het oorspronkelijke wetsvoorstel heeft betrekking op de Woningwet zoals deze zal komen te luiden nadat het wetsvoorstel houdende wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving, handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (29 392) tot wet is verheven en in werking is getreden. Dit wetsvoorstel is inmiddels tot wet verheven (wet van 21 december 2006, Stb. 27, 2007) en zal naar verwachting op 1 april 2007 in werking treden. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding meer om het in de artikelen VI en VII gehanteerde onderscheid nog langer vast te houden. Volstaan kan worden met één artikel – artikel VI – dat betrekking heeft op de Woningwet zoals deze na de inwerkingtreding van voornoemde wet zal komen te luiden. Artikel VII kan daarom wegens overbodigheid vervallen.

Artikel VI, onderdeel A (artikel 1, eerste lid, Ww)

Bij dit onderdeel vervalt artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Woningwet en worden de onderdelen l tot en met s in dat artikellid geletterd k tot en met r. De enige plaats in de bouwregelgeving waarin het in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, gedefinieerde begrip aansluitvoorwaarden nog werd gebruikt was artikel 3, tweede lid. Dit artikellid vervalt echter bij de hiervoor genoemde wet van 21 december 2006. Dit betekent dat artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Woningwet met de inwerkingtreding van die wet overbodig zal worden.

Artikel VI, onderdeel B (artikel 8, zesde lid, Ww)

Artikel VI, onderdeel F, onder 2, wijzigt onder meer de nummering van een aantal leden van artikel 46 van de Woningwet. In verband hiermee dient in artikel 8, zesde lid, van de Woningwet de verwijzing naar artikel 46, achtste lid, van die wet te worden vervangen door een verwijzing naar het tiende lid van dat artikel. Bij dit onderdeel wordt hierin voorzien. Het betreft hier louter een technische verbetering.

Artikel VI, onderdeel C (artikel 14 Ww)

In verband met de verwijzing in artikel 14 van de Woningwet naar artikel 97 van die wet, dient artikel 14 betrekking te hebben op zowel een gebouw als een open erf of terrein. Op diverse plaatsen in artikel 14 is de reikwijdte van dit artikel echter ten onrechte beperkt tot een gebouw. Bij dit onderdeel wordt dit hersteld.

Artikel VI, onderdeel D (artikel 43, eerste lid, onderdeel a, Ww)

Bij dit onderdeel worden twee onvolkomenheden in artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet hersteld.

In de eerste plaats worden door de toevoeging van de zinsnede «13a of 14, eerste lid,» eveneens onder de werking van dit artikel gebracht besluiten als bedoeld in artikel 13a of 14, eerste lid. Dit zijn besluiten die vergelijkbaar zijn met een besluit als bedoeld in artikel 13. Deze besluiten dienen daarom voor de toepassing van artikel 43, eerste lid, met een besluit als bedoeld in artikel 13 op één lijn te worden gesteld.

Verder is aan de zinsnede «een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom» toegevoegd de concretisering dat een dergelijk besluit moet zijn gericht op naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk I, II, III of IV. Deze toevoeging is noodzakelijk om te voorkomen dat bij de uitvoering van handhavingsbesluiten die gericht zijn op naleving van andere wetten dan de Woningwet een beroep op artikel 43, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet wordt gedaan.

Artikel VI, onderdeel E (artikel 45, vijfde lid, onderdeel b, Ww)

De bij dit onderdeel voorgestelde wijziging – de toevoeging van een komma aan het slot van artikel 45, vijfde lid, onderdeel b, van de Woningwet – is van louter redactionele aard en strekt ertoe de leesbaarheid van het artikellid te vergroten.

Artikel VI, onderdelen F en G (artikelen 46 en 49 Ww)

Deze onderdelen strekken ertoe de artikelen 46 en 49 van de Woningwet, die in samenhang thans een vrij complexe regeling bevatten van de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning, samen te voegen en te stroomlijnen, waardoor de regeling als zodanig wordt verduidelijkt. Artikel 49 kan hierdoor vervallen.

Artikel 46, vierde lid (nieuw), regelt de beslistermijn voor de aanvraag om bouwvergunning, indien sprake is van samenloop van die aanvraag met een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Artikel 46, vierde lid, komt inhoudelijk overeen met artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a. Op dit punt verandert de huidige situatie dus niet.

Artikel 46, vijfde lid (nieuw), eerste volzin, regelt dat indien sprake is van samenloop van een aanvraag om bouwvergunning met een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 17 of 19 van de WRO, de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning wordt voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), indien die afdeling ook van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling. Het al dan niet van toepassing zijn van afdeling 3.4 van de Awb op de beslissing omtrent een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 17 of 19 van de WRO, wordt geregeld in de artikelen 18, eerste en tweede lid, en 19a, tweede en derde lid, van de WRO. Indien, zoals blijkt uit deze artikelleden, wordt besloten om het besluit omtrent de vrijstelling niet voor te bereiden overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb, dan wordt de vrijstelling reeds op voorhand geweigerd.

Artikel 46, vijfde lid (nieuw), tweede volzin, bevat voor het geval dat de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning wordt voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb, een drietal nadere procedurele voorschriften.

Artikel 46, vijfde lid, onderdeel a, schrijft voor dat in dat geval bij de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning op hetzelfde tijdstip toepassing wordt gegeven aan artikel 3:11, eerste lid, van de Awb als bij de voorbereiding van de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling. Laatstgenoemd artikellid heeft betrekking op de verplichting om het ontwerp van het te nemen besluit ter inzage te leggen. Door voor te schrijven dat aan dit artikellid bij de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning op hetzelfde tijdstip toepassing moet worden gegeven als bij de voorbereiding van de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling, wordt bewerkstelligd dat de termijnen voor het indienen van zienswijzen in die procedures gelijk lopen. Dit draagt bij tot de praktische hanteerbaarheid van deze procedures.

Artikel 46, vijfde lid, onderdeel b, schrijft voor dat indien de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning wordt voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb, in afwijking van artikel 3:15, eerste lid, van die wet zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht door een ieder, in plaats van alleen door belanghebbenden. Deze afwijking van afdeling 3.4 van de Awb strekt ertoe om te bewerkstelligen dat in het kader van de voorbereidingsprocedure van de beslissing omtrent de bouwaanvraag dezelfde kring van personen zienswijzen kan indienen als in het kader van de voorbereidingsprocedure van de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling. Ook dit draagt bij tot de praktische hanteerbaarheid van deze procedures. Een toename van het aantal personen dat zienswijzen zal indienen zal zich naar verwachting niet voordoen, omdat de personen die zienswijzen indienen in het kader van de voorbereiding van een beslissing omtrent een verzoek om vrijstelling thans nagenoeg altijd al belanghebbende zijn.

Artikel 46, vijfde lid, onderdeel c, tot slot, schrijft voor dat indien op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 3:18 van die wet op de aanvraag beslissen binnen vier weken nadat is beslist omtrent het verzoek om vrijstelling. Vanwege de samenhang tussen de voorbereidingsprocedures van de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning en die omtrent het verzoek om vrijstelling is het aangewezen om voor de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning de beslistermijn te koppelen aan de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling.

Belangrijke consequentie van de toepassing van artikel 46, vijfde lid (nieuw), is dat hiermee voor de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning hetzelfde totstandkomingstraject is voorgeschreven als voor de beslissing omtrent het verzoek om vrijstelling. Door deze gelijkstelling wordt voorkomen dat, zoals thans het geval is, indien rechtsmiddelen worden aangewend tegen voornoemde beslissingen – deze worden ingevolge artikel 49, vijfde lid (oud), en artikel 46, zesde lid (nieuw), voor de mogelijkheid van beroep aangemerkt als één besluit – eerst nog de bezwaarschriftenprocedure moet worden doorlopen omdat de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning niet is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Dit wordt door de praktijk als bijzonder omslachtig ervaren.

Artikel 46, zesde lid (nieuw), handhaaft de bestaande regeling met betrekking tot het ontstaan van een zogenoemde fictieve bouwvergunning en komt in de plaats van de artikelen 46, vierde en vijfde lid (oud), en 49, derde lid.

Artikel 46, zevende lid (nieuw), regelt dat bij samenloop van een aanvraag om bouwvergunning met een verzoek om vrijstelling als bedoeld in het derde lid, de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning en die omtrent het verzoek om vrijstelling als één besluit worden aangemerkt. Dit artikellid komt in de plaats van artikel 49, vijfde lid.

Dit onderdeel van de nota van wijziging heeft onderdeel uitgemaakt van het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening zoals deze aan de Raad van State is voorgelegd om advies, zij het dat daarbij de artikelen en begrippen uit de Wet ruimtelijke ordening waren gehanteerd en dat nadien de bewoordingen van de voorgestelde nieuwe artikelleden nader zijn aangescherpt. De strekking daarvan is echter ongewijzigd gebleven. De regeling heeft niet tot opmerkingen van de Raad aanleiding gegeven.

Omdat aan deze reparatie van de Woningwet in de praktijk grote behoefte bestaat en naar verwachting het onderhavige wetsvoorstel eerder door het parlement zal worden behandeld en na aanvaarding in werking zal treden dan genoemde Invoeringswet, is besloten dit onderwerp bij nota van wijziging in dit wetsvoorstel te voegen. Hierdoor wordt tevens tegemoetgekomen aan het advies van de Raad van State terzake in het zogenoemde terugkoppelingsadvies dat de Raad uitbracht op 7 oktober 2005 (Kamerstukken II 2005/06, 30 300 VI, nr. 169, blz. 7–8). Hierin deed de Raad uit een oogpunt van eenvoud van juridische procedures en coördinatie van besluitvorming de aanbeveling een wettelijke voorziening te treffen om het uiteenlopen van procedures terzake van hetzelfde bouwplan te voorkomen. Daarom adviseerde de Raad in de wet te bepalen dat, wanneer voor een bouwvergunning een vrijstelling op grond van artikel 17 of 19 van de WRO noodzakelijk is, beide besluiten of onderdelen van één besluit worden voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

Artikel VI, onderdeel H (artikelen 52, derde, vierde en vijfde lid, 53, vijfde en zevende lid, 54, vijfde lid, en 55, zesde lid, Ww)

Onderdeel H vervangt de verwijzing naar artikel 46, vijfde lid, van de Woningwet in een aantal artikelen van die wet door een verwijzing naar artikel 46, zesde lid, tweede volzin, van die wet. Deze wijziging hangt samen met de hiervoor reeds besproken wijzigingen in dat artikel op grond van artikel VI, onderdeel F. Artikel 46, vijfde lid (oud), komt inhoudelijk overeen met artikel 46, zesde lid (nieuw), tweede volzin.

Artikel VI, onderdeel I (artikel 56a, vijfde en achtste lid, Ww)

Onderdeel I, onder 1, 2 en 3, heeft betrekking op wijzigingen in artikel 56a, vijfde en achtste lid, van de Woningwet die samenhangen met het vervallen van artikel 49 van die wet, zoals voorgesteld bij artikel VI, onderdeel G. Onderdeel I, onder 4, betreft dezelfde wijziging als hiervoor besproken bij onderdeel H.

Artikel VI, onderdeel J (artikel 105a Ww)

Bij dit onderdeel worden aan artikel 105a vier artikelleden toegevoegd. Achtergrond hiervan is dat bij de hiervoor genoemde wet van 21 december 2006 de artikelen 106 tot en met 115 van de Woningwet vervallen, maar dat bij nader inzien is gebleken dat het bepaalde in de artikelen 111, 113 en 114 met betrekking tot- het gehandhaafde – artikel 105a nog steeds van belang is. Daarom zijn eerstgenoemde artikelen, voor zover in relatie tot de toepassing van artikel 105a van de Woningwet noodzakelijk, omgezet naar de bij dit onderdeel nieuw aan artikel 105a toegevoegde leden. Het nieuwe tweede lid is ontleend aan artikel 111 (oud), het nieuwe derde en vierde lid aan artikel 113 (oud), eerste en tweede lid, en het nieuwe vijfde lid aan artikel 114 (oud).

V

Met het aannemen van het amendement Atsma/Snijder (Kamerstukken II 2006/07, 30 594, nr. 12) wordt beoogd om via artikel 4, eerste lid, van de Wet op het Waddenfonds van de beschikbare financiële middelen vijftig procent in te zetten voor ecologie en vijftig procent voor economie. Het is altijd de bedoeling geweest dat deze verhouding niet zonder meer elk jaar zou moeten worden gerealiseerd, maar berekend over de gehele looptijd van het fonds. Met de onderhavige wijziging wordt dit laatste buiten twijfel gesteld.

VII

Deze wijziging heeft betrekking op het wetsvoorstel houdende regels in verband met de inwerkingtreding van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Invoeringswet Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken) (30 608), indien dit voorstel tot wet is of wordt verheven.

De voorgestelde wijzigingen in die wet zijn een samenstel van technische en redactionele verbeteringen. De technische verbeteringen zijn noodzakelijk omdat er bij het opstellen van genoemd wetsvoorstel – naar thans is gebleken – ten onrechte van is uitgegaan dat het wetsvoorstel houdende regels over de informatie-uitwisseling betreffende ondergrondse netten (Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten) (30 475) eerder tot wet zal zijn verheven en in werking zal treden.

VIII

De wijzigingen in de inwerkingtredingsbepaling zijn van technische aard. De formulering in het eerste lid is aangepast aan de actuele situatie waarin plaatsing van de wet in het Staatsblad in 2006 door het verlopen van de tijd onmogelijk is geworden. De wijziging in het tweede lid houdt verband met het invoegen van de nieuwe artikelen XA en XB.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. M. Cramer

Naar boven