nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Algemeen
De bestaande Telecommunicatiewet beschermt consumenten slechts ten dele
tegen ongewenste, ongevraagde telefoontjes. Consumenten die niet gebeld willen
worden, moeten dat elke keer opnieuw, bij elk telefoongesprek, laten weten
aan degene die hen belt. Gelukkig voor consumenten bestaat naast de wet ook
zelfregulering. Die zelfregulering heeft de vorm van een register, infofilter
genaamd, waarin mensen kunnen laten opnemen dat zij geen prijs stellen op
telefonische benadering voor marktonderzoek of voor commerciële, ideële
of charitatieve boodschappen. De bij infofilter aangesloten ondernemingen
(bijvoorbeeld callcenters) maken periodiek gebruik van de registratie om zodoende
hun lijst van te benaderen abonnees op te schonen. Abonnees die zich hebben
laten registreren worden in principe niet gebeld. Een registratie blijft vijf
jaar geldig.
De bij infofilter aangesloten organisaties handelen naar schatting 90%
van het commerciële telefoonverkeer af (bron: infofilter). Infofilter
is er de laatste jaren in geslaagd mondjesmaat dat percentage iets te verhogen.
Echter nog altijd is er een aanzienlijk aantal bedrijven dat de zelfreguleringscode
ten aanzien van telemarketing niet onderschrijft en die weigert gebruik te
maken van de diensten van infofilter. Dat leidt tot nodeloze irritatie bij
mensen die menen zich middels aanmelding bij infofilter te hebben gevrijwaard
van ongevraagde telefoontjes. Het is zowel voor consumenten als voor bedrijven
(callcenters en bedrijven die zelf klanten benaderen) beter als ieder bedrijf
de registratie van infofilter zou moeten respecteren. Dan kan infofilter het
register zijn dat het pretendeert te zijn, namelijk het nationale bel-me-niet-register.
Voor consumenten ontstaat daarmee duidelijkheid: inschrijving in het register
van infofilter voorkomt ongevraagde telefoontjes. Een bedrijf dat toch belt,
is in overtreding en kan derhalve door de OPTA beboet worden. Zoals ook nu
bedrijven beboet kunnen worden die mensen bellen die hebben aangegeven niet
gebeld te willen worden. In het voorliggende wetsvoorstel wordt dat geregeld.
Het geeft het nationale bel-me-niet-register («infofilter») een
wettelijke basis.
De minister van Economische Zaken krijgt de bevoegdheid een rechtspersoon
aan te wijzen voor het beheer van het betreffende register. Het ligt in de
rede dat de minister infofilter daarvoor aanwijst. Daarmee wordt de jarenlange
succesvolle zelfregulering recht gedaan. Mocht infofilter in de toekomst
om wat voor reden dan ook als rechtspersoon deze taken niet meer kunnen vervullen,
dan kan de minister op grond van deze wet een andere rechtspersoon belasten
met het beheer van het register.
Door middel van een algemene maatregel van bestuur kan de minister aanvullende
regels stellen. Daarbij valt te denken aan de termijn die bedrijven gegund
wordt om hun bestanden op te schonen aan de hand van de meest recente registratie,
aan de duur van registraties, aan de wijze waarop geregistreerd wordt en aan
bijvoorbeeld de specificaties die in het register worden opgenomen, bijvoorbeeld
de door infofilter gewenste differentiatie in type organisaties. De algemene
maatregel van bestuur zou in principe het verlengstuk van de zelfregulering
moeten zijn en is niet bedoeld om de afspraken die op basis van zelfregulering
zijn en worden gemaakt ongedaan te maken. De hier geïntroduceerde algemene
maatregel van bestuur geeft echter vanzelfsprekend wel de minister een instrument
in handen om het belang van de consument te verdedigen, indien de sector geneigd
zou zijn dat niet in het oog te willen houden. De bestaande ervaring met de
partijen die bereid zijn tot zelfregulering geeft echter niet de indruk dat
de algemene maatregel van bestuur daarvoor gebruikt hoeft te worden.
Artikelsgewijze toelichting
In de bestaande wetstekst is opgenomen dat een abonnee bij elke overgebrachte
communicatie de mogelijkheid moet worden geboden om verzet aan te tekenen
tegen verder gebruik van zijn contactgegevens. Het ligt voor de hand dat deze
zinsnede wordt aangevuld, zodat bedrijven de consument de gelegenheid moeten
bieden om zich aan de telefoon in te schrijven in het in dit wetsvoorstel
bedoelde register. Dat geeft zeker voor mensen die nog niet zo handig zijn
met internet, een lagere drempel om zich te verweren tegen ongewenste communicatie.
De indiener wil daarbij nadrukkelijk aangeven dat het niet zijn bedoeling
is dat in elk telefoongesprek actief wordt gewezen op de mogelijkheid zich
te laten inschrijven in het register. De door OPTA gehanteerde interpretatie
van de bestaande wetgeving kan derhalve bij aanname van dit wetsvoorstel komen
te vervallen. Indien gebruik wordt gemaakt van een centraal register is het
afdoende indien consumenten de mogelijkheid wordt geboden zich daarin in te
schrijven op het moment dat zij zelf te kennen geven niet gediend te zijn
van dergelijke telefoontjes. Indien een consument dat aangeeft moet hij zich
wel direct kunnen laten inschrijven in het register.
Van Dam