30 838
Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Roemenië inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door Roemenië bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden; ’s-Gravenhage, 17 januari 2006

A
nr. 1
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 september 2006

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 21 september 2006.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 oktober 2006.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste lid, en artikel 5, eerste lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 17 januari 2006 te ’s-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van Roemenië inzake privileges en immuniteiten voor verbindingsofficieren die door Roemenië bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd worden (Trb. 2006, 149).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt alleen voor Nederland gevraagd.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

TOELICHTENDE NOTA

Inleiding

Op 25 november 2003 is tussen de Europese Politiedienst (Europol) en Roemenië een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst worden verbindingsofficieren door Roemenië naar Nederland (als vestigingsstaat van Europol) gezonden en bij Europol te ’s-Gravenhage gedetacheerd.

Door de Roemeense autoriteiten is verzocht om aan deze verbindingsofficieren en hun familieleden voorrechten en immuniteiten toe te kennen. Daartoe zijn met Roemenië nota’s gewisseld houdende de totstandbrenging van een verdrag inzake het verlenen van voorrechten en immuniteiten.

Aan de Roemeense verbindingsofficieren worden dezelfde voorrechten en immuniteiten toegekend die ter uitvoering van artikel 41, tweede lid, van de op 26 juli 1995 te Brussel totstandgekomen Overeenkomst tot oprichting van een Europese Politiedienst (Trb. 1995, 282) worden verleend aan de verbindingsofficieren van de vierentwintig lidstaten bij het Europolverdrag. Deze voorrechten en immuniteiten zijn geregeld in verdragen die het Koninkrijk der Nederlanden met elk van de lidstaten heeft gesloten (zie laatstelijk Trb. 2004, 312 met betrekking tot de Maltese verbindingsofficieren).

Hoewel in de nota’s de regeringen als partijen worden genoemd zal het verdrag uiteraard tussen beide staten gelden.

Verdrag

De bepalingen met betrekking tot de voorrechten en immuniteiten voor de Roemeense verbindingsofficieren en hun familieleden zijn vastgelegd in de bijlage bij de nota’s.

Artikel 1 bevat definities van enkele veel gebruikte termen in het verdrag.

In artikel 2 wordt aangegeven dat aan de door Roemenië gedetacheerde verbindingsofficieren en hun familieleden dezelfde voorrechten en immuniteiten worden verleend die op grond van het op 18 april 1961 te Wenen totstandgekomen Verdrag inzake diplomatiek Verkeer, Trb. 1962, 101 (hierna te noemen: Verdrag van Wenen) toekomen aan diplomatiek personeel, zij het dat de straf- en burgerrechtelijke immuniteit uitdrukkelijk is beperkt tot handelingen binnen de functie, terwijl immuniteit voor verkeersovertredingen is uitgesloten. Het derde lid van artikel 2 verzekert dat Roemenië en de Roemeense verbindingsofficieren niet alleen rechten ontlenen aan het Verdrag van Wenen, doch dat voor hen ook de verplichtingen in dat Verdrag gelden.

De artikelen 3 en 4 bevatten bepalingen die veel voorkomen in verdragen waarmee voorrechten en immuniteiten worden verleend en waarin het Verdrag van Wenen niet expliciet voorziet. Deze bepalingen hebben tot doel eventuele visumverlening en binnenkomst van de desbetreffende personen te faciliteren en tewerkstelling van familieleden van verbindingsofficieren mogelijk te maken.

De artikelen 5 tot en met 7 gaan in op de onschendbaarheid van de archieven van de verbindingsofficieren, op hun persoonlijke bescherming, alsmede de faciliteiten en immuniteiten betreffende communicatie. Deze onderwerpen zijn in het verdrag opgenomen gelet op de speciale positie die verbindingsofficieren bij Europol innemen.

Artikel 8 regelt de melding door Roemenië aan de Nederlandse autoriteiten van de aankomst en het vertrek van de verbindingsofficieren, alsmede de melding indien een familielid van een verbindingsofficier niet langer deel uitmaakt van de huishouding van deze verbindingsofficier. In het tweede lid wordt de verstrekking van identiteitskaarten geregeld.

Artikel 9 bevat een geschillenbeslechtingsregeling, die in voorkomend geval kan leiden tot oprichting van een ad hoc tribunaal.

Koninkrijkspositie

Het verdrag geldt, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. Bot

Naar boven