30 831
Wijziging van diverse wetten op of in verband met het terrein van VWS, ten einde wetstechnische gebreken te herstellen en andere wijzigingen van ondergeschikte aard aan te brengen (Reparatiewet VWS 2006)

nr. 6
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 30 oktober 2006

Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen die de leden van de CDA- en SGP-fractie over bovengenoemd wetsvoorstel stelden. In het hiernavolgende zal ik deze beantwoorden.

Artikel X

De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken bij de werkgeversbijdragen voor gepensioneerde gemeente- en provincie-ambtenaren.

De verantwoordelijkheid voor het door gemeenten en provincies gevoerde arbeidsvoorwaardenbeleid, en de onderhandelingen daarover met vakbonden, berusten niet bij de minister van VWS. In het algemeen overleg over de voortgang van de Zorgverzekeringswet (Zvw) op 5 oktober jongstleden heb ik toegezegd de positie van de gepensioneerde gemeente- en provincie-ambtenaren onder de aandacht te zullen brengen van de minister van BZK. Op ambtelijk niveau zijn ter voorbereiding inmiddels de nodige stappen gezet.

Op de door deze leden gestelde vraag of door werkgevers – als uitkomst van het bedoelde arbeidsvoorwaardenoverleg – aan gepensioneerde gemeente- en provincie-ambtenaren verstrekte bijdragen gesaldeerd zullen kunnen worden, luidt het antwoord ontkennend. De salderingsregeling strekt ertoe te voorkomen dat cumulatie plaatsvindt van de wettelijke verplichting van de werkgever om de inkomensafhankelijke bijdrage (iab) te vergoeden, en de op grond van een arbeidsvoorwaardenregeling verschuldigde vergoeding. Op de werkgever rust echter geen wettelijke verplichting om aan gepensioneerde ambtenaren een vergoeding te geven voor de iab. In verband daarmee zijn deze postactieve ambtenaren ook niet de «gewone» iab van 6,5% verschuldigd, maar de lagere iab van 4,4%.

Artikel XXIII

De leden van de CDA-fractie willen weten wat er is gebeurd met de middelen uit de kas van het Algemeen Ziekenfonds voor Zeelieden (AZVZ).

De reservepositie van het AZVZ, die ultimo 2002 circa € 2,1 miljoen bedroeg, is in de loop van de tijd opgebouwd door premieafdrachten van werkgevers en werknemers. In het Premieheffingsbesluit ziekenfondsverzekering zeelieden 2005 (Staatsblad 2004, 423) is bepaald dat dit bedrag gedeeltelijk ten goede komt van diegenen die het hebben opgebracht door middel van een éénmalige premiekorting in 2004. Conform de Wet van 14 november 2002 over de opheffing van de zeeliedenkas (Stb. 2002, 583) en uitgewerkt in bovengenoemd besluit, is het restant van de reserves, zijnde circa € 750 000, in de Algemene Kas gestort. Overeengekomen was dat het College voor zorgverzekeringen dit bedrag van de opgebouwde reserves geoormerkt beheert. Indien het AZVZ zelfstandig zorgverzekeraar in de zin van de Zvw zou worden, zou het geoormerkte bedrag teruggestort worden. De Stichting AZVZ is per 1 januari 2006 met een rechterlijke machtiging omgezet in een Onderlinge Waarborgmaatschappij. Het College van toezicht op de zorgverzekeringen (inmiddels: de Nederlandse Zorgautoriteit) heeft de verzekeringsvoorwaarden met reglementen goedgekeurd. Het College voor zorgverzekeringen heeft vervolgens het geoormerkte bedrag teruggestort aan het AZVZ.

Artikel XXVI, onderdeel C

Het door Uw Kamer aangenomen amendement Kant met Kamerstuknummer II 2006/07, 30 668, nr. 14, maakt artikel XXVI, onderdeel C, van voorliggend wetsvoorstel niet overbodig, zo kan ik de leden van de CDA-fractie antwoorden.

Het volgende moge dit nader toelichten.

Op grond van artikel 7:940, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek mag een verzekeringnemer een schadeverzekering opzeggen als de verzekaar de voorwaarden daarvan ten nadele van die verzekeringnemer wijzigt. Artikel 7, derde lid, onderdeel b, Zvw regelt daar in die zin een afwijking op, dat geen opzegrecht bestaat indien zo’n «wijziging ten nadele» louter het gevolg is van het feit dat de overheid de te verzekeren prestaties beperkt.

Ten tijde van het schrijven van de Zvw werden de in een zorgverzekering te verzekeren prestaties geregeld bij en krachtens de artikelen 11 tot en met 14. Ten gevolge van aanvaarding van het amendement van mevrouw Schippers op het wetsvoorstel Invoerings- en aanpassingswet Zorgverzekeringswet (Kamerstukken II 2004/05, 30 124, nr. 18) werd er aan de Zvw-artikelen over de te verzekeren prestaties een artikel 14a toegevoegd. Vergeten is om tegelijkertijd de verwijzing in artikel 7, derde lid, onderdeel b, Zvw met dat artikel uit te breiden. Dat geschiedt in voorliggend artikel XXVI, onderdeel C alsnog.

Het genoemde amendement van mevrouw Kant brengt geen wijziging in de tekst van artikel 7, derde lid, onderdeel b, Zvw. Daarmee blijft de wijziging die voorliggend wetsvoorstel in dit artikelonderdeel van de Zvw aanbrengt, nodig.

Artikel XXVI, onderdeel J

De leden van de SGP-fractie vragen om een nadere toelichting op het rekenvoorbeeld op pagina 12 van de memorie van toelichting. Voorts vragen zij of hun indruk klopt, dat iemand die in de eerste helft van een jaar al meer dan het maximum bijdrage-inkomen heeft verdiend, maar over slechts € 15 007 iab voor de Zvw heeft betaald, uiteindelijk de iab over de tweede € 15 007 niet meer hoeft te betalen.

De indruk van de leden van de SGP-fractie klopt alleen voor een persoon:

1. ten aanzien van wie in de eerste helft van het jaar overeenkomstig de regels voor de heffing van loonbelasting iab is ingehouden en afgedragen (over € 15 007, te weten 6/12 van € 30 015 ),

2. die in de eerste helft van het jaar meer dan het maximum bijdrage-inkomen van € 30 015 aan loon had,

3. die daarna uit dienst treedt, en

4. die vervolgens in de IB-sfeer terecht komt (bijvoorbeeld bij de start van een onderneming).

Op grond van artikel 49, eerste lid, Zvw, wordt de iab over loon geheven overeenkomstig de regels voor de heffing van de loonbelasting, dus met inachtneming van (maand)tijdvakken. Dat brengt met zich dat iemand die in een maand meer loon heeft dan één twaalfde van het maximumbijdrage-inkomen, over dat meerdere geen iab betaalt. Indien het loon in de eerste helft van een jaar dus meer dan € 15 007 (6/12 van € 30 015) bedraagt, wordt de iab slechts over die € 15 007 ingehouden. Indien hij daarna nog winst uit onderneming geniet, behoeft hij daarover geen iab te betalen, omdat hij met zijn looninkomen reeds het maximum heeft bereikt.

Voor deze systematiek is gekozen om uitvoeringstechnische redenen en om een eenvoudige heffing van de Zvw-bijdrage in de aanslagsfeer mogelijk te maken. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om te berekenen hoeveel iab is ingehouden. De Belastingdienst heeft geen informatie over hoeveel maanden er iab is ingehouden. In de aanslagsfeer is er daarom voor gekozen om uit te gaan van het maximum bijdrage-inkomen.

Voor de duidelijkheid merk ik nog op dat deze situatie zich uitsluitend voordoet bij een overgang van inhoudings- naar aanslagsfeer. Overigens is het zo dat in verreweg de meeste gevallen de loonopgaven betrekking hebben op het hele kalenderjaar en bij een inkomen van € 30 015 of meer de maximale bijdrage Zvw in de inhoudingssfeer geheven wordt.

Ter verduidelijking volgt onderstaand twee cijfervoorbeelden.

Stel, iemand verdient in loondienst over de eerste helft van het jaar een bijdrageloon van € 35 000. Over € 15 007 (6/12 van het maximumbijdrage-inkomen van € 30 015) is in de eerste helft van het jaar inkomensafhankelijke bijdrage ingehouden. Vervolgens start hij een onderneming waarbij hij een winst geniet van € 15 000. (Zijn verzamelinkomen bedraagt dus € 50 000). Aangezien het bijdrage-inkomen in loondienst meer bedroeg dan het maximum bijdrage-inkomen van € 30 015, behoeft er op grond van artikel 49, derde lid, Zvw geen aanslag te worden opgelegd, hoewel de betreffende persoon slechts over € 15 007 (via de inhouding loonbelasting) iab heeft betaald.

Stel, iemand verdient in de eerste helft van het jaar € 29 000 bijdrageloon (dus minder dan het maximumbijdrageloon van € 30 015), en in de tweede helft van het jaar (na beëindiging van de dienstbetrekking) heeft hij een winst uit onderneming van € 10 000. Over € 14 500 (6/12 van € 29 000) is in de eerste helft van het jaar inkomensafhankelijke bijdrage ingehouden. Er zal vervolgens over een bedrag van € 1 015 van de winst (€ 30 015–€ 29 000) een aanslag iab worden opgelegd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst

Naar boven